Wat waar is, is goed
Ik heb het toen niet geweten, maar thans besef ik steeds beter dat mijn ouders erg arm waren. Mijn vader was een drukker, mijn moeder was een stikster in een confectiezaak voor regenmantels of ze was werkvrouw bij kleine burgers in de Brusselse voorstad. Later openden zij een kleine krantenwinkel. Zij geraakten zeer moeilijk aan een treffelijk inkomen...
Maar al was mijn vader arm, toch heb ik zelden een mens ontmoet die zulke beweeglijke, gevoede en tevens nieuwsgierige geest bezat als hij. Zijn tante, een kleine pachtvrouw uit de tweede helft van de 19de eeuw, was geletterd en las Conscience. Zijn broeder, jong gestorven, kende esperanto in 1909 en deed scheikundige proeven waarmee hij, natuurlijk, een ontploffing veroorzaakte. Mijn vader had als jonge man rood en woedend gelopen van anarchisme. Op zijn sterfbed zou hij mij, vele jaren later, zeggen: ‘Tussen mij en de gendarmen was het altijd vechten, weet je. Ik droeg steeds een grote vijl onder mijn vest’. Hij las Germinal van Zola, met wie hij dweepte, en hij haatte de romantiek van Victor Hugo. Hij was 44 jaar toen ik op de wereld kwam - mijn moeder was er 20 - en hij werd nu veel kalmer. Hij herinnerde zich dat hij twaalf jaar academie had gelopen en hij hield zich nog alleen met schilderkunst bezig. Een van mijn allerjongste herinneringen betreft een voordracht over Vincent van Gogh door Louis Pierard, die ik met hem bijwoonde. Hij was dol op het impressionisme, die ‘vrijheid van het licht’, naar het woord van Chagall. Hij haatte al wat vals was