De Vlaamse Gids. Jaargang 45
(1961)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
N.Y.Over de rimpels van het asfalt, in de rook die als een dooier-
Zwam vanuit de roosters welt
Dragen negerkrijgers tussen hun olielijf een rose zomeravondjurk
Als de vrouw van een senator. Staatssecretarissen bespreken - met
Bewijzen in de hand - de stofwisseling van de President.
In het schiereiland van beton, in de buikige paleizen
- Lekbakken voor de knorrige jets daarboven -
Koopt iedereen de cigaret van de man die denkt
Eet iedereen het gemalen vlees met nikkelen tanden,
Wast ieder zich in filmsterrenmelk.
Wat beveiligt hier tegen
Deze kanonnenkoorts?
Een tekening rond de linkertepel
Welsprekend uitgevoerd door Tattooing Joe,
The electric Rembrandt.
| |
[pagina 94]
| |
N.Y. 2.Washington was een president. Vandaar het monument.
Eerst met een steek,
Dan in de wind als een tent,
Maar twee keer martiaal, staat hij, een arduinen vent
Tussen malkontentige vensters.
Vanuit de bevolkte zandbak, omrand door
Tralies, ouders en duiven,
Heft af en toe een vader zijn hevig kind
Alsof het stervend was en offert het
Aan Garibaldi die bewolkt bedenkt: ‘Trek ik mijn dolk of laat ik hem?’
Gehelmde troebadoers beloeren
Het vijandelijk gebied waar Holley,
Die het soortelijk gewicht van staal heeft ontwricht
Pokdalig verwaten in het groen gegoten werd.
Hardhandig wordt een pater uit de woning
Van Henry James gewalst tussen de schaatsers.
Overal de zeven alwetende vogels van de dood.
Ik wou dat ik was
Een laagje lak van wit op wit.
| |
[pagina 95]
| |
In het museum van ChicagoPatinir, wat kon het je schelen,
Een ruggegraat alhier, een kameel aldaar,
Het landschap vulde zich wel waterdicht
Met het jichtig gelovig gebroed op stokken,
En daarbij, je plicht is gedaan, daar
Staat het kasteel der heren (als een afschrift voor de politie)
Daar likt een heilige aan zijn melaatse polsen
En God is een pop, de duivel een mot.
Maar hoe ging je naast dat appelmoesgebroed
Te keer
In de lilatorens en de Turksblauwe wolken!
Patinir, ik volg je niet meer,
Je scheert er onvermoede toppen
In je helicopter, voorbij aan jou, voorbij aan mij.
| |
[pagina 96]
| |
In het museum van Chicago 2.Metselaars zingen er, kinderen klimmen er.
In het tafellaken van Chardin spiegelt
Een verpleegster haar dun koel smoel,
En ik hoor het museum in zijn voegen kraken.
Straks zal ik (gerechtigde plunderaar in elke kerk)
Tussen het schetsmatig verdeeld puin,
De hygiënische stofwolken en de infanterie
Die staart op de maat van kultuur en staat,
Een licht Japans borsteltje roven.
| |
[pagina 97]
| |
FootballspelersM. en M., afzichtelijk jong in clubtrui, met rubberen
Bekkens en stalen schouders, de penis in een buis,
De wenkbrauwen éénlijnig met de beugel van de helm,
Tweelingvalken, Mors en Mars.
Het stadium bidt en balkt hun gewijde namen,
Waar zij in tanden slaan en dwars door het gordijn der Giants
Wandelen als in modder.
Een halfback wordt tweedelig gedrukt, daar kraakt
Een denkspel stuk,
Zij zijn gebroeders tegen het huisgezin der tegenstrevers
En der pezewevers die na de veertig-urenweek hun namen bezweren,
Man en Macht. Yeah en Da.
's Avonds na het overhoop regeren en het avondmaal
Vol bier en hymnen,
Heft de ene de andere boven het hoofd.
En bij het slapen scheidt zich wak van
Het builenveld der huid een droomgebeente vol koploze soldaten,
Glimlachend fluisteren zij aan de nacht
De taktiek van kniestoot en geplette kaken.
| |
[pagina 98]
| |
ChicagoOnder het kruisraadsel der betonnen balken,
Het neonlicht overdadig en onvoldoende voor mijn schaduw,
Tussen de peroxide teven
En de maagzweren der advertenties,
Door de bellen van de heilslegers belegerd
Door roet en zoet besmet
En door het gekraai der negers beledigd
Wordt in de wand van elke begeerte
Een grijzere begeerte wakker,
En blankere heren groeten mij,
Vreemdeling in hun nest,
Vriend in de pest.
Er is hier reden om te hangen,
Reden genoeg, je gaat je gang hier
Tussen vergeten en ontladen.
Een vers van Lucas helpt hier niet,
Noch een lederen draak op de rug,
Noch het binnenhuids herkauwen van het amandelhouten kruid.
Ik word hier snel vervangen
Door een mond vol grint.
| |
[pagina 99]
| |
DenverDe eekhoorns krijsen in een woud van nonnen, de hit van de week en
Herhaaldelijk voorspelt het kansspel in de krant
Dat in het huis bij de kreek, straks
Die delektabele dis, Maria Myriades, mij alleen dansles zal geven.
(Draai haar numerieke navel!) (Je hebt de pot gewonnen!)
Wie is ik?
Tussen letters van huizen, bergen van schapedistels
Wandel ik in kamer negen
Van radio naar radiator, van traliebed naar verenraam, van jaar in jaar
Met volgzame hormonen en de slappe lach.
Vredig mogen Cheyennes en Cherokees
Nu vanuit hun dreven en hun mijnstad treden.
Geen storing in mijn golven, geen hik in mijn leven
Hindert hen in de mist van kamer negen.
Zij zweren bij slangen en vlerken,
Ik bij winters en kerken. Zij wijzen beducht naar mij,
De kinkel in zijn kist, het kind in zijn kar.
| |
[pagina 100]
| |
ArizonaOnder de hematiet bloedende bergen,
In het dorpje Purity verhalen de vroeger listige Zuni's
Over hoeren en whisky en vis
En roepen gorgelend
Naar het Modderhoofd dat laffe krijgers slikt
En stampen met leren voeten in ovalen
En horen de bevelen der Gehoornde Pad
Die snauwt en blaast tussen hun knieën.
Zij bouwen kipwitte wanden als
Verdediging, graanzolder en huis en leren ons,
Horren die gonzen rond de verslagen maar listige krijgers,
Dat de beet der inheemse schorpioenen
Alleen de jongste meisjes der blanken doodt
En dat de wind ook heet: het witte kwaad.
Robert die sleutels verzamelt
Vindt hun Canyon een sleutelgat,
Claude telt neerslagkwadraten, Calvino de vrouwen,
Ik reis wegwijs in het grijs.
| |
[pagina 101]
| |
Op reisNegen dagen weerstond de verdwaalde ezel aan de buizerds,
Nu stinken zijn resten langs de bus.
De zon, dat hert, dat de sterren, die gieren, wil vangen
Beroert de ruiters niet
Die bedelen naast de wielen.
De meisjes die huishouden in houten dozen
Offeren aan Kristus en aan Zapata.
Van Puerto Marquès tot Oaxaca
Heb ik driehonderdtachtig peukjes naar de grijsaards gegooid.
| |
[pagina 102]
| |
UxmalAan de rivier soms wanneer het zonderlinge weder
Zijn vuur verbrandt
Kraakt een gebeente
Soms als een meubel of een kwalijk geheeld kaaksbeen.
Dit horen de inboorlingen. En verroeren niet.
Zij laten geen verlangens uit,
Zij doen geen vragen snel en ongemeenzaam dicht,
Zij leven in een eenvoudige verwoesting.
Over de anthracieten weiden waar Mayas
Bal speelden voor het Huis van de Dwerg
Wiekt een gier en duikt naar een miereneter in het loof.
Dit horen wij. En nemen foto's van het aas.
Later dalen wij rugwaarts van het altaar van de Regengod
Om Zijn blik niet te schenden
En landen in netels.
(De dames vinden in elke nis een phallische betekenis)
Wij leven in een meervoudige verblinding.
|
|