| |
| |
| |
Wat is Westerse cultuur?
door Max Lamberty
De Westerse cultuur heeft een ruime plaats genomen in de beslommeringen van de staatslieden van West-Europa en van Noord-Amerika. Zij is niet te scheiden van de zorg om het militaire verweer, sedert enkele jaren een van de vraagstukken welke het meest de aandacht van alle regeringen gaande houden. De bedreiging van een agressie- en veroveringsoorlog, bestendig aanwezig sedert de ‘koude oorlog’ volgde op de tweede wereldoorlog, is het die de bezorgdheid om de Westerse cultuur heeft ingegeven.
Het is om de Westerse cultuur te verdedigen dat de Westerse mogendheden hun gemeenschappelijke verdediging hebben georganiseerd in de schoot van de N.A.V.O., de organisatie voor het Noord-Atlantisch Verdrag, m.a.w. de Noord-Atlantische Verdragsgemeenschap.
Is dat begrip Westerse cultuur klaar omschreven? Heeft het een duidelijke inhoud?
De pogingen van bepaalde regeringen en van verscheidene publicisten om de inhoud van die cultuur vast te leggen, waren tot nog toe niet zeer geslaagd. Zij waren vaak onvolledig en verward, soms eenzijdig. Sommige ervan liepen uit op tegenstrijdigheden.
Een Belgisch staatsman die in de schoot van de N.A.V.O. een hoge functie bekleedt, heeft, in een rede, uitgesproken in de Belgische Senaat, op 4 april 1957, zijn opvatting uiteengezet over die Westerse cultuur, welke door het Sowjet-imperialisme bedreigd wordt. Hij deed het in volgende bewoordingen:
‘Ik ben ervan overtuigd dat Europa, in zijn geheel, behoort tot één zelfde gedachtenstroming, dat deze haar oorsprong had in Griekenland en haar definitieve vorm kreeg in de leer van Christus. Ik ben er ook van overtuigd dat die Westerse cultuur gemaakt werd voor de mens, naar zijn maat, en dat haar essentieel kenmerk, dat wat haar van de andere onderscheidt, het begrip is van de eerbied voor de menselijke persoon, waarover men zo vaak heeft gesproken en waarover men in de jongste tijden zoveel spreekt.
| |
| |
‘Ik ben ervan overtuigd dat het die cultuur is, steunend op dat essentieel beginsel, hetwelk een ganse reeks van politieke en sociale gevolgen insluit, die thans op het spel staat en bedreigd wordt. Iedere beschaving steunend op de eerbied voor de mens, iedere beschaving die als maatstaf de mens neemt, sluit de noodzakelijkheid in van democratie en vrijheid op politiek gebied; iedere beschaving, gegrondvest op de eerbied voor de mens, eist op absolute wijze het totstandbrengen van de ware sociale rechtvaardigheid. Eerbied voor de mens, democratie, vrijheid en sociale rechtvaardigheid, dat zijn de levensregelen en de politieke regelen die wij moeten verdedigen tegen een regime dat het individu verloochent, het niet begrijpt en het misprijst.’
Laten wij deze getuigenis van de secretaris-generaal van de N.A.V.O. nader onderzoeken. Wij vinden er heel wat begrippen die ons vertrouwd zijn: Griekenland, het christendom, de eerbied voor de mens, de democratie, de vrijheid, de sociale rechtvaardigheid.
Op het eerste gezicht schijnt de bepaling van de inhoud van de Westerse cultuur volledig. Bij nader inzicht stelt men evenwel vast dat de werkelijkheid ingewikkelder is en dat de identificatie van wat ‘Westers’ is en meteen van wat niet Westers, dus ‘Oosters’ moet zijn, nogal moeilijk uitvalt.
Wij zullen niet stilstaan bij het weglaten van het socialisme in de opsomming van de begrippen welke, volgens de h. Spaak, de Westerse cultuur omsluit. Het is niet omdat de U.S.S.R. zich een socialistische Staat noemt dat het socialisme zonder meer van het gebied van het Westen naar dat van het Oosten kan worden overgeheveld. Er rees daar een moeilijkheid die de heer Spaak heeft willen vermijden. Wij zullen nog andere moeilijkheden ontmoeten.
Deze voorstelling van de Westerse cultuur, door de Heer Spaak gegeven, in beide wetgevende Kamers en ook buiten deze trouwens, gaf klaarblijkelijk voldoening aan de toehoorders. Er werd geen afkeurende aanmerking op gemaakt, behalve bij de communisten. In de Kamer, werd door de Heer Terfve, communistisch volksvertegenwoordiger, aan de Heer Spaak ondeugend gevraagd welk Europa en dus welke Europese cultuur hij eigenlijk bedoelde, het Europa dat hij klaarblijkelijk vóór ogen hield en waarin ook het kapitalisme zijn hoogtepunt heeft bereikt?...
| |
Moeilijkheden
Een bondige samenvatting van een of ander moment in de werkelijkheid, is nooit een gemakkelijke onderneming. Het samenvatten
| |
| |
laat wel eens zoveel ter zijde, dat de voorstelling er niet alleen onvolledig, maar ook geheel door verdraaid wordt.
Ongeveer twee jaar later (15 april 1959) werden, in dezelfde Senaat, door een van zijn meest gezaghebbende leden, de Heer Rolin, bezwaren aangevoerd tegen een pas tevoren, door President Eisenhower te Gettysburg uitgesproken redevoering, waarin het staatshoofd van de U.S.A. zijn opvatting over het onderscheid tussen het Westen en het Oosten had samengevat. De President had de atheïstische dictatuur in het Oosten, waarbij de menselijke persoon tot slavernij wordt onderworpen, tegenover het Westen gesteld, de wereld van de vrije naties, deze waar de vrijheid en de menselijke waardigheid worden gehuldigd.
De Heer Rolin betreurde dergelijke voorstelling, waarbij nadruk gelegd werd op het atheïstische kenmerk in het Oosten, zodat men er kon uit afleiden dat een niet-atheïstische dictatuur, zoals de politieke instellingen in het Iberische schiereiland, b.v., niet op dezelfde wijze te beoordelen zijn, ja zelfs op een lijn zouden te stellen zijn met deze van de democratische naties.
Sedert jaren reeds wordt, in de schoot van de Raad van Europa alsook in de zes landen, bij de West-Europese Gemeenschap betrokken, geijverd om, benevens aan een economische en een politieke gemeenschap, ook aan een cultuurgemeenschap een vaste vorm en inhoud te geven.
De pogingen, waarbij verschillende onzer landgenoten een vooraanstaande rol speelden, hebben reeds tot de belegging van verschillende internationale bijeenkomsten geleid.
Er werd evenwel, noch vóór noch na de vorenaangehaalde bepaling van de Heer Spaak, een meer geslaagde poging gedaan om een gemeenschappelijke inhoud aan de West-Europese cultuur te geven.
Het is gebeurd dat, toen een stap in die zin gewaagd werd, een opvallende tegenstelling te voorschijn trad, een tegenstelling tussen diegenen die de eenheid nastreven en de anderen die de verscheidenheid willen eerbiedigen, de tegenstelling tussen diegenen die geloven aan de universaliteit van de geestelijke goederen en de verdedigers van de culturele eigenheid van ieder volk, dus van de nationaliteit der culturen en die daarom de gelijkschakeling met het oog op de eenheid afwijzen.
In een onlangs gehouden vergadering (april 1960), was er hoofdzakelijk sprake van de oprichting van een Europese universiteit, alsmede van een overeenkomst waarbij de reeds bestaande accoorden voor cultureel ruilverkeer zouden verruimd worden.
Democratie, dictatuur, kapitalisme, godsdienst, atheïsme, universaliteit en nationaliteit van de culturen, gemeenschappelijk hoger onder- | |
| |
wijs (in welke taal?) accoorden voor cultureel ruilverkeer, er werden daarbij even uiteenlopende als omvattende vragen opgeworpen...
Dezelfde vaststelling kon gedaan worden tijdens de onlangs (juni 1960) gehouden zitting van het internationaal Congres voor de vrijheid van de cultuur. Dat Congres werd opgericht in 1950, even vóór de Koreaanse oorlog, te Berlijn, met het oog op de redding niet alleen van de vrijheid van de cultuur, maar voornamelijk tot verweer van de Westerse cultuur.
De jongste zitting greep insgelijks plaats te Berlijn. Zij bracht circa 250 vooraanstaande geleerden, kunstenaars, economisten en journalisten met wereldfaam bijeen. Zij behoorden doorgaans tot de liberale richting.
Er was geen sprake van accoorden voor cultureel ruilverkeer, noch van een internationaal hoger onderwijs. Daarentegen was er wel sprake van de achterlijke gebieden in Azië en Afrika. Er werd ook gewag gemaakt van actuele politieke instellingen en stromingen, waarbij twijfel oprees over de doeltreffendheid van de Westerse instellingen en namelijk - horresco referens! - van de democratie!
Opvallend was het wegblijven van enige positieve uitslag, zelfs van enige overeenstemming of eensgezindheid over wezen en toekomst, doeleinden en middelen van de Westerse cultuur... Zij waren met uiteenlopende opvattingen gekomen. Zij gingen met uiteenlopende opvattingen heen.
| |
Onzekerheden en tegenstrijdigheden
Een eerste voorafgaande vraag is deze: Wat is cultuur? Wij hebben op deze vraag een antwoord trachten te geven in een andere verhandeling. Wij zullen er ons toe beperken het besluit van vorenbedoelde verhandeling te herhalen: onder cultuur of beschaving is te verstaan de som van de logische, ethische en esthetische, dus geestelijke, dus niet-economische goederen of waarden, als dusdanig aanvaard en erkend in een gegeven maatschappij.
Daarbij aansluitend is de Westerse cultuur - of beschaving - te bepalen als de som van de geestelijke waarden, als dusdanig erkend en aanvaard door de volken die tezamen het Westen uitmaken.
Het Westen... Dat is niet Europa, maar een deel van Europa... Dat is buitendien Amerika, alleszins en zichtbaar overwegend Noord-Amerika.
In de bepaling bezorgd door de Heer Spaak, de meest volledige die wij tot nog toe van een staatsman bekwamen, werd belicht dat het om Europa gaat, ons continent, dat in zijn geheel tot een zelfde geestelijke
| |
| |
stroming zou behoren. Dus Europa, dus ook Sowjetrusland en de door de Sowjetunie bezette landen? En Amerika? Behoort Amerika niet tot die geestelijke stroming waartoe Europa behoort?
Wij staan al voor ernstige moeilijkheden waar het gaat om de geografische omvang van de Westerse cultuur. Wat is het gebied van de Westerse cultuur, naar het Westen en naar het Oosten toe?
Wij staan voor veel grotere moeilijkheden waar het om de inhoud gaat.
De voren aangehaalde bepaling zegt dat de geestelijke stroming die de kern van de Westerse cultuur uitmaakt, in Griekenland ontstaan is en haar definitieve vorm kreeg in de leer van Christus.
Dat is een zeer gewaagde stelling.
Zolang als het christendom bestaat, werd er geleerd en terecht, dat tussen de leer van Jezus en de cultuur van het Oude Griekenland, de gehele afstand ligt die het christendom van het heidendom scheidt. Tussen het heidens polytheïsme en het christelijk monotheïsme, tussen de dionysische verheerlijking van de levensdrang, de levensweelde en de levenskracht, bij de oude Grieken, en de principiële verzaking van de Christen tegenover alle wereldse goederen, gaapt een afgrond. De christelijke kerkvaders hebben achteraf wel heel wat ontleend aan Plato en Aristoteles. Maar de christelijke levensopvatting was niet, was nooit de voortzetting van de heidense.
De boodschap van Jezus, het Evangelie, de eigenlijke christelijke openbaring, was iets nieuws, iets revolutionairs. Zij bracht de verloochening mee van hetgeen de heidense Oudheid geleerd had. Zij verwierp de heidense waarden. Zij betekende trouwens ook een breuk met de oude Joodse traditie waarmede zij, via de Bijbel, het Oude Testament, nochtans heel wat meer aanknopingspunten had dan met de Oud-Griekse traditie. Daarom immers werd Jezus door zijn landgenoten gekruisigd, in het bijzijn van de onverschillige Romeinse bezetters.
Neen, het gaat niet op de leer van Jezus voor te stellen als een fase, en nog wel als een slotfase, ja als de voltooiing van het Oud-Griekse geestesleven.
Dit wil niet zeggen dat de Europese cultuur niets te maken heeft met het heidense Oud-Griekenland. Verre vandaar! Europa heeft in het Oude Griekenland ongeëvenaarde meesters ontdekt die eeuwenlang en tot nu toe leermeesters zijn gebleven: wijsgeren en kunstenaars.
Terloops zij gezegd dat in de voren aangehaalde bepaling Rome vergeten is, het heidense Rome, waartegen de eerste christenen een epische strijd moesten voeren. Ook van het heidense Rome heeft de Europese cultuur ontzaglijk veel overgenomen, in de eerste plaats
| |
| |
reeds de rechtswetenschap, nu nog, na twintig eeuwen, de onvergelijkelijke inleiding voor allen die zich toeleggen op de studie van het recht.
| |
Een ontnuchterend boek
Er is intussen een boek over het vraagstuk verschenen in Noord-Amerika. De titel van het werk luidt: ‘The basic values of Western Civilization’. De stoutmoedige bedoeling is dus de hoofdwaarden van de Westerse cultuur bloot te leggen. De auteur is een Noord-Amerikaans historicus, Shepard B. Clough, professor aan de bekende Columbia University. Hij werd aangemoedigd door de N.A.V.O., dus de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie die hem aanstelde tot Research Fellow in dat verband. Hij bekwam ook een reisbeurs van het State Department van de U.S.A. om tot een uitgebreid onderzoek over te gaan. Het boek, opgedragen aan P.H. Spaak, de algemene secretaris van de N.A.V.O., bezorgt de uitslag van het onderzoek dat plaats greep in Noord- en Zuid-Amerika alsmede in West-Europa.
Om het ‘credo van het Westen’ bloot te leggen, ging de historicus niet als historicus of wijsgeer te werk maar als socioloog, eigenlijk veel meer nog als sociograaf. Hij heeft vele lieden ondervraagd naar hun levensopvatting, naar de door hen verkozen way of life.
Het resultaat is ontnuchterend. Er zal in het Westen wel niemand gevonden worden om het leven van zijn kinderen en zijn landgenoten voor zulke ‘basic values’ op te offeren.
De opvatting komt hierop neer: de Westerse mens oordeelt dat de mens zelf de hoogste waarde is; hij tracht naar een grotere stoffelijke welvaart; hij houdt van comfort; hij waardeert de wetenschap die een bron van macht is, hij houdt van de kunst onder al haar gedaanten, letterkunde, muziek, schilderkunst, enz.; hij houdt bijzonder van de meest volledige vrijheid die hem de gelegenheid moet geven al zijn menselijke mogelijkheden te ontplooien...
Is die opvatting eigen aan de Westerse mens? Zou het onderzoek bij de Oosterse mens niet ongeveer hetzelfde opleveren? Met dit verschil natuurlijk, dat de drang naar grotere stoffelijke welvaart en comfort wellicht plaats zou maken voor de drang naar een normale voeding...
Is dàt de Westerse cultuur? Moet dàt gesteld worden tegenover de sowjetmaatschappij en als inzet van een eventuele oorlog met kernwapens dienen?
Maar dan zou zulke oorlog geen verantwoording, geen reden van bestaan hebben! Er kan aan geen oorlog gedacht worden die niet om
| |
| |
een hoge dwingende reden, om de verdediging van de ultieme waarden, noodzakelijk zou geworden zijn!
Een recensent schreef met reden (sept. 1960) over Shepard Clough's werk: ‘Per slot van rekening laat zijn boek ons vooral de geestelijke armoede van het Westen zien...’
Voor zulke geestelijke armoede mogen geen miljarden vergooid, geen landen verwoest, geen miljoenen mensenlevens opgeofferd worden...
Doch men geeft er zich wel rekenschap van: de Westerse cultuur moet wat anders zijn dan geestelijke armoede!
| |
De vele bronnen...
Het oude Griekenland, Rome, het Christendom, zij zijn te zamen bestanddelen geworden van de Europese cultuur. Gedeeltelijk tegenstrijdige bestanddelen, in geen geval te vereenzelvigen, in geen geval te beschouwen als schakels van één enkele geleidelijke ontwikkeling, maar samen dan toch bestanddelen.
Om volledig te zijn moet er nog aan toegevoegd worden dat sommige bouwstenen van de Europese cultuur niet alleen afkomstig waren van de Grieks-Romeinse Oudheid en van de christelijke boodschap, maar ook van de Joden (de Bijbel!) en ook van de Islam (namelijk op wijsgerig en wetenschappelijk gebied). Weer andere bestanddelen die vooral in de instellingen, namelijk het publiekrecht en het privaatrecht tot uiting kwamen, zijn aan de heidense Germanen toe te schrijven.
Alle volken die Europa hebben opgebouwd, hebben bijgedragen tot de opbouw van de Europese cultuur. Haar bestanddelen komen van vele en uiteenlopende zijden. Zij zijn niet homogeen. Zij staan in menig opzicht antagonistisch tegenover elkaar. Het wordt nog duidelijker wanneer wij niet alleen het verleden, maar ook het heden nagaan van de Europese cultuur.
De ‘Europese cultuur’ zeggen wij. Weer daagt de vraag op: Wat is het, ten slotte, Europese cultuur of Westerse cultuur?
Er is geen betere methode om een klare voorstelling te geven van om het even welke zaak, dan eerst te zeggen wat zij is en vervolgens wat zij niet is.
| |
Een ‘Oosterse cultuur’?
In de voren aangehaalde bepaling heeft de Belgische staatsman wel gewag gemaakt van de Westerse cultuur maar niet van haar tegenhanger, niet van een Oosterse cultuur. De Westerse cultuur moet verdedigd worden tegen het Sowjetimperialisme betoogt hij. Het imperia- | |
| |
lisme, de veroveringszucht van een politiek bewind, is iets anders dan cultuur.
Het vraagstuk zou in een klaarder licht komen te staan, indien de Sowjetunie als drager en verdediger van een cultuur verscheen, een cultuur die de tegenvoeter van de Westerse cultuur zou zijn, een Oosterse cultuur. Doch dat is niet het geval.
Voor allen die gewag maken van de Westerse cultuur en haar willen verdedigen, geldt als een vanzelfsprekende waarheid dat de Westerse cultuur juist reikt tot aan de grenzen van de Sowjetmacht, d.i. tot aan het beruchte ‘ijzeren gordijn’. Voorbij deze grens is er geen sprake meer van Westerse cultuur, noch ook van een andere cultuur. Zo sommigen denken aan een cultuur in het Sowjetrijk, dan geven zij er geen naam aan. Zij heten ze alleszins geen ‘Oosterse’ cultuur.
En met reden! De Sowjetmacht omvat de helft van Europa en meer dan de helft van Azië. Er wonen in dat ontzaglijk gebied zoveel rassen, er worden daar zoveel talen gesproken, zoveel verschillende godsdiensten beleden, dat niemand van een Oosterse cultuur zou kunnen gewagen, een cultuur die dit alles zou omvatten.
Het gaat niet de cultuur in de delen van Europa en Azië die door de Sowjetmacht bestreken worden, een Oosterse cultuur te noemen.
Wij zullen beter de werkelijke toestand overzien wanneer wij hem bekijken van uit de Westerse cultuur zelf, deze die Europa en Amerika eigen is.
Valt de grens van de Westerse cultuur werkelijk samen met het ‘IJzeren Gordijn’?
Voorbij die grens is er Rusland, het Europese Rusland. Staat Rusland buiten het gebied van de Europese en dus Westerse cultuur? Neen. Het is niet mogelijk de Russische literatuur, de Russische muziek, de Russische wetenschap te scheiden van de Europese traditie. Zij zijn in haar ontstaan en in haar ontwikkeling onafscheidbaar verbonden met de ontwikkeling van de literatuur, de muziek, de wetenschap in de niet-Russische delen van Europa. Het is ook niet mogelijk de orthodox-Russische godsdienst die een christelijke godsdienst is, te scheiden van de godsdienstige ontwikkeling in West-Europa.
Doch, zullen sommigen zeggen, er is de communistische leer die alles vergald heeft. Maar die communistische leer die aanknoopt bij Karl Marx, is zij te scheiden van de algemene politieke ontwikkeling in West-Europa? Ook niet! De marxistische beginselen kregen wel een eigen plooi in Rusland, die door vele Westerse marxisten niet aanvaard wordt. Maar het blijft een feit dat de opvattingen van Marx en Engels niet in Rusland, wel in West-Europa zijn ontstaan. Zij zijn geen uitingen van een Oosterse cultuur.
| |
| |
En het eigenlijke Oosten, Azië, China, het Verre Oosten, Indonesië, het Midden-Oosten, waarvan de ontwikkeling met zoveel onrust van uit het Westen wordt gevolgd, kan het Oosten nog wel verschijnen als de drager van een werkelijk Oosterse cultuur?
Wat zien wij er inderdaad gebeuren, sedert enkele jaren? Westerse leuzen zijn het, aan de voorraden van de Westerse cultuur ontleend, die alle vroegere verhoudingen in het gedrang brengen. De democratische principes, de theorieën over de gelijkheid van allen, de vrijheid voor allen, de welvaart voor allen, de opvattingen over de rechten van de mens en over de rechten van het volk, enerzijds het socialisme, anderzijds het nationalisme, zijn er schering en inslag van de politieke bedrijvigheid.
De eigen cultuur van de Aziatische rassen, de eigenlijke Oosterse cultuur, de eeuwenoude godsdiensten, die de gehele maatschappij in deze landen beheersten, schijnen verdrongen. De Aziaten voeden zich ruimschoots aan andere bronnen, Westerse bronnen: Westerse filosofie, Westerse politieke en sociale leerstelsels, Westerse wetenschap, Westerse techniek, Westerse kunst, Westerse levenswijze. Een Westerse taal, het Engels, verzekert het contact in alle werelddelen.
Nog nooit in de geschiedenis heeft de Westerse cultuur zulke expansie gekend, zulke triomf beleefd! De Europese hegemonie op politiek gebied is ten einde. Europa is politiek en militair verzwakt, zelfs bedreigd. Maar de takken en twijgen van de Europese cultuur worden stuwkrachten in de vijf werelddelen. Zo verging het Griekenland, tweeduizend jaar geleden, binnen het engere raam van Europa.
In welke mate kan er sprake zijn van het verweer der Westerse cultuur? De Westerse cultuur heeft de wereld, ja de aarde veroverd. Zij wordt, als cultuur, niet bedreigd, zeker niet door een cultuur die men, bij gebrek aan een passende benaming, de Oosterse cultuur zou noemen. De Westerse cultuur is reeds en wordt zichtbaar, in de toekomst, de cultuur van de gehele mensheid.
En toch is er iets dat de Sowjetwereld onderscheidt van het Westen, iets dat tot de kern, tot het wezen zelf van de Westerse cultuur behoort, iets dat waardevol is en bedreigd wordt, iets dat moet verdedigd worden precies omdat het waardevol is en bedreigd wordt.
Dat iets moeten wij trachten nader te bepalen.
| |
Een bonte menigte...
Een bonte menigte is het die men aantreft in de rangen van hen die de Westerse cultuur in bescherming willen nemen. Zij omvat vele richtingen welke niet alleen uiteenlopen, maar ook tegenstrijdig, ja antagonistisch tegenover elkaar staan. De verscheidenheid komt voor
| |
| |
de dag in de boeken en bladen, in het ontstaan en de strijd van de verschillende politieke partijen, in de zienswijzen, niet alleen op sociaal en economisch gebied, maar ook op het eigenlijk cultureel gebied (de schoolkwestie b.v.) In de rangen van de verdedigers der Westerse cultuur vindt men: die van rechts en die van links, rooms-katholieken en vrijmetselaars, behoudsgezinden en vooruitstrevenden, liberalen, socialisten, christenen naast Israëlieten, naast agnostici en atheïsten.
Ondanks hun vele en diepe meningsverschillen, zijn allen evenwel verenigd om het op te nemen voor de Westerse cultuur. Allen zien blijkbaar, in mindere of ruimere mate, hun richting in de Westerse cultuur weerspiegeld. Allen zien alleszins in de Westerse cultuur iets dat zij kostbaar achten en daarom willen verdedigen.
Het is klaar dat er nog een ander bindteken is dan het christendom dat de rangen van de verdedigers der Westerse cultuur bijeenhoudt, een bindteken dat alle tegenstellingen overkoepelt.
In zijn voren aangehaalde redevoering vatte de Heer Spaak dit bindteken samen met de woorden: eerbied voor de menselijke persoon.
Hier hebben wij een leidraad die, op het eerste gezicht, voldoening geven kan. Bij nader inzicht nochtans is het erkenningsteken in de tijd en de ruimte niet zeer duidelijk omschreven: waar werd, waar wordt de menselijke persoon niet geëerbiedigd? Opdat het beginsel een duidelijke inhoud zou hebben, is het nodig het te zien op de achtergrond van hetgeen, sedert de 18de eeuw, over de rechten van de mens wordt geleerd en verkondigd: bedoeld wordt de leer waarbij alle mensen evenwaardig worden geacht, derhalve in gelijke mate dienen geëerbiedigd te worden en over gelijke rechten dienen te beschikken.
Aan de hand van die leer is het Oosten van het Westen te onderscheiden. Inderdaad: de Universele Verklaring van Rechten van de Mens, aangenomen door de afgevaardigden van 48 naties in de O.V.N. te San Francisco, op 10 december 1948, werd niet bijgetreden door Sowjetrusland en zijn zogenaamde ‘satellieten’.
| |
De ‘rechten van de mens’
Is echter hiermede de kern van de Westerse cultuur aangewezen? Het is betwistbaar. Inderdaad: de Westerse cultuur is in de meeste van haar bestanddelen zo oud als de gekende geschiedenis van Europa; de leer over de rechten van de mens is betrekkelijk jong: zij verschijnt immers pas in de 18de eeuw.
Zij komt niet van de Griekse en Romeinse Oudheid: de Griekse en Romeinse maatschappij bestond uit geëerbiedigde burgers met rechten en niet geëerbiedigde slaven zonder rechten.
| |
| |
Zij komt ook niet van de Europese middeleeuwen: de middeleeuwse Europese maatschappij, evenals deze die volgde op de middeleeuwen, maakte een onderscheid tussen de vrije lieden en de niet vrije lieden, lijfeigenen of slaven. In zijn standaardwerk daarover heeft prof. dr. Verlinden kunnen aantonen dat de slavernij nooit geheel werd uitgeschakeld in West-Europa en dat zij ook nog bestond op het einde van de 18de eeuw. De vrijheid, waaraan de eerbiedwaardigheid en de rechten verbonden waren, werd niet aan iedere mens toegewezen. Zij werd, na de Oudheid, gedurende achttien eeuwen, aan strakke voorwaarden onderworpen. Het rechtelijk statuut van de mens en meteen de graad van zijn aanzien en eerbiediging was, met eindeloos vele schakeringen, volgens macht, rang en verdienste, bepaald.
De lijfeigenschap was het normaal statuut van meer dan de drie vierde van de Europese bevolking, voornamelijk op het platteland. Enig mag het geval van Vlaanderen en Brabant heten waar, sedert het midden van de dertiende eeuw reeds, alle inwoners vrije lieden waren en waar geen onderscheid werd gemaakt behalve op het gebied van het geloof.
Na de achttiende eeuw wordt de oude orde progressief afgebroken. De principiële eerbied voor de menselijke persoon wordt dan pas, en dan nog trapsgewijs, een algemeen geldende norm. Dat was het gevolg van een langdurige ontwikkeling die wij verder zullen nagaan.
| |
Gespletenheid van de Westerse cultuur
Intussen moet er vastgesteld worden dat de Westerse cultuur heel wat meer omvat dan de principiële eerbied voor de menselijke persoon.
Het meest opvallende kenmerk ervan is niet de positie van de mens in de maatschappij. Er is een ander kenmerk dat heel wat meer opvalt en heel wat belangrijker is, namelijk de gespletenheid van de Westerse cultuur. Het Westerse geestesleven omvat, inderdaad, tevens het theïsme en het atheïsme, het nationalisme en het internationalisme, de liberale democratie en de marxistische autocratie.
Dit al te bondig overzicht van algemene stromingen geeft slechts een al te vereenvoudigd beeld van de veelheid, de verscheidenheid, de tegenstrijdigheid van de hoofdbestanddelen in het Europese geestesleven. Want ieder hoofdbestanddeel biedt dan weer op zichzelf het beeld van een ver gevorderde gespletenheid; zij die geloven behoren tot Kerken die elkaar bestrijden... De behoudsgezinden en de vooruitstrevenden, de democraten en antidemocraten, de socialisten en de communisten kunnen niet op eenzelfde vlak geplaatst of naar dezelfde normen beoordeeld worden...
| |
| |
In die vele vertakkingen is de principiële eerbied voor de mens haast een bijkomend bestanddeel. Het beginsel is pas verschenen toen de gespletenheid reeds een voltrokken feit was.
Willen wij onze tijd begrijpen en de samenhang van onze cultuur overzien, dan moeten wij onze aandacht richten, minder op de heidense Oudheid en de christelijke Middeleeuwen dan op hetgeen zich in het Europese, inzonderheid het West-Europese geestesleven voltrok, vier eeuwen geleden.
Het gaat helaas niet zonder een bondig historisch overzicht.
| |
Terug naar de Renaissance
Rond 1500 is het dat een ontzaglijke omkeer in het Europese denken plaats greep, een omkeer die eeuwen lang en tot nu toe de ontwikkeling van de Europese maatschappij alsmede de inhoud van de Europese cultuur zou bepalen.
De uiteenlopende inhoud van de Europese cultuur, met al zijn opvallende tegenstrijdigheden, met al zijn gevolgtrekkingen, met al zijn intellectuele en politieke verwikkelingen, is aan die grote omkeer toe te schrijven.
Die grote omkeer werd met de naam Renaissance, dus wedergeboorte, aangewezen. De naam is ongeschikt. Zoals Eugène Baie terecht opmerkt in zijn monumentaal werk ‘Le Siècle des Gueux’, kan geen enkele benaming die grote gebeurtenis op volkomen bevredigende wijze in een enkel woord vastleggen.
Er kan ook geen algemeen geldige verklaring voor gegeven worden.
Prof. dr. A. von Martin heeft, in een bekend werk (Soziologie von der Renaissance) nadruk gelegd op de sociale en economische factoren, op het aandeel van de derde stand, de burgerij, de stedelijke bevolking dus, in die ontwikkeling. Natuurlijk is het goed rekening te houden met al de uitzichten van een maatschappij, wil men haar begrijpen. De economische verhoudingen, inzonderheid de ruimere economische mogelijkheden, hebben, bij het einde van de middeleeuwen, de stedelijke bevolking eerst meer macht, dan meer aanzien bezorgd tegenover de Vorsten en de Kerk.
De Renaissance is nochtans geen economisch en geen sociaal, wel hoofdzakelijk een cultureel verschijnsel geweest.
De economische en sociale, ook de politieke ontwikkeling, namelijk het streven naar de vestiging van absolute monarchieën, ware heel wel mogelijk geweest zonder dat er sprake zou geweest zijn van een Renaissance.
Deze laatste was ten langen laatste een moment in het Europese denken. Veel belangrijker dan welke economische en sociale of poli- | |
| |
tieke verhoudingen ook, was de uitvinding van de boekdrukkunst voor de ontplooiing van dit denken. Veel belangrijker ook was de inrichting, op ruime schaal, van het volksonderwijs in de protestantse landen, na de oproep van Luther tot de burgemeesters der Duitse landen, in 1524.
De beslissende betekenis van de Renaissance was dat zij niet alleen een nieuwe wetenschap en een nieuwe kunst bracht, maar ook een nieuwe levensopvatting, een nieuwe filosofie, een nieuwe waardenschaal.
Was dit alles wezenlijk nieuw? Niet zozeer in de inhoud. Wel echter in de richting die er uit ontstond en die een breuk en een omkeer betekende tegenover datgene wat vroeger als maatstaf en norm, als waardenschaal, als levensopvatting gegolden had.
| |
De omkeer der waarden
Met Renaissance, Wedergeboorte, werd en wordt bedoeld de wedergeboorte van de Grieks-Romeinse Oudheid. Moest deze laatste opnieuw geboren worden? Zij was nooit gestorven, nooit verdwenen! De Kerk, of juister de Kerken, namelijk die van Rome en die van Byzantium, hadden de kostbare nalatenschap bewaard: de talen, het Grieks en het Latijn, de werken van de dichters, de wijsgeren, de rechtskundigen. De geestelijke rijkdom van de Oudheid moest niet opnieuw ontdekt noch ontgonnen worden.
De psychologische houding die in de Renaissance aan de dag kwam, was in werkelijkheid wat anders en wat meer dan belangstelling die trouwens in de middeleeuwen niet ontbroken had. Het was meer dan kennis, meer dan studie, meer dan belangstelling. Het was geestdrift, hartstochtelijke verering voor de Oudheid!
De geestdrift, de hartstocht, de verering, de liefde, zijn altijd exclusief. Wie zich naar één richting met hartstocht, met liefde keert, moet onvermijdelijk zich van een andere richting afwenden. Dat is een wet van de psychologie. De dragers van de Renaissance hebben er niet aan ontsnapt: de geestdrift voor de heidense Oudheid ging gepaard met verwijdering tegenover iets anders, met minachting voor wat anders: dat andere was de inbreng van de middeleeuwen en datgene wat de ziel van de middeleeuwen was geweest: de rooms-katholieke theologie.
De minachting voor de middeleeuwen is duidelijk te herkennen bij de dragers van de Renaissance. Men denke maar even aan de geschriften van een Erasmus - de ‘Voltaire van de 16de eeuw’ - en aan deze van een Rabelais. Dergelijke bespotting van wat eeuwenlang vereerd werd en geheerst had, is in onze dagen nauwelijks denkbaar. Maar Erasmus beleefde veertig herdrukken van zijn ‘Lof der zotheid’ waarin hij zich zo vlijmscherp afwendt van de ‘modderpoel der god- | |
| |
geleerden’ en allen de wenk geeft ‘zich zo weinig mogelijk te verwijderen van de leiding der natuur’.
De afwijzende houding tegenover de middeleeuwen wordt nog bevestigd door een andere trek. Met de geestdrift voor de Oudheid gaat een eigenaardige belangstelling gepaard voor de Hebreeuwse traditie en voor de wijzen van de Islam waaronder twee vooral verschijnen als leermeesters van het moderne Europa: Averroës (Ibn Roesjd) en Avicenna (Ibn Sina).
Dat moet nog meer bevreemden dan de geestdrift voor de Grieks-Romeinse Oudheid. Dat is, in het raam van de middeleeuwse geschiedenis, verdacht, haast een schandaal!
Hoezo? De Joden gelden toch, in de middeleeuwen, als de moordenaars van Jezus, als belijders van een godsdienst die door Jezus afgewezen werd. Waar zij in de middeleeuwse maatschappij geduld werden, bestonden voor hen goed omschreven wijken, ghetto's, waar zij verplicht moesten verblijven, waar zij, volgens een streng doorgevoerde ‘apartheidspolitiek’, werden opgesloten. Zij waren uit alle leidende organen en functies geweerd, met inbegrip van de ambachten.
Wat de Islam betreft, weet eenieder dat hij als een bestendige bedreiging gewogen heeft op de middeleeuwen, van de 6de eeuw af. Acht eeuwen lang streden de Spanjaarden om de Arabieren uit hun land te jagen. Van het einde van de elfde tot het einde van de twaalfde eeuw, werden acht militaire expedities door West-Europa op touw gezet, acht kruistochten, om de Mohammedanen uit de door hen veroverde gebieden langs de oevers van de Middellandse zee te verdrijven.
Daar zoeken nochtans de gestudeerden, die de dragers zijn van de Renaissance, nieuwe wenken, literatuur, filosofie, wetenschap.
Waar het past nemen zij het met zelfverloochening op voor de kennis die zij nastreven en evenzeer voor de bronnen waaraan zij hun drang naar kennis laven, ook als deze bronnen van heidense oorsprong zijn. Wanneer Johann Reuchlin, de aanvoerder van het Duitse humanisme, tevens de grondlegger van de Hebreeuwse filologie, zich toelegt op de studie van de Joodse Kabbala, dan weet hij moedig zijn belangstelling te verdedigen tegen de wereldlijke en kerkelijke machten: tegen de keizer die de verbranding van alle Joodse boeken behalve de Bijbel bevolen heeft, tegen de universiteiten van Keulen, Parijs, Leuven, tegen de Paus die hem veroordeelt (1520)...
| |
De geest van het humanisme
Het is duidelijk dat de dragers van de Renaissance, waaronder vele en dan nog leidende figuren, gewezen kloosterlingen zijn, hun grootste
| |
| |
vreugde niet vinden in de christelijke eenvoud maar in de kennis, in de kunde, in de wetenschap.
Wanneer er gewag gemaakt wordt van de Renaissance, dan worden telkens ook het Humanisme en de humanisten aangehaald. De dragers van de Renaissance beschouwen zichzelf als humanissimi. In de loop der tijden werd van de term humanisme meer dan een verklaring gegeven. Etymologisch kan er geen twijfel over de betekenis van de term bestaan. Het achtervoegsel isme, afgeleid van de Latijnse superlatief issimus wijst duidelijk aan wat bedoeld wordt. De humanistische gezichtshoek gaat uit van de mens, neemt de mens als grondslag en als doel, heeft voor ogen het ideaal van de veredelde, volmaakte mens, de mens in de overtreffende trap, in de hoogste aanleg, de superlatieve mens.
De belangstelling voor de mens, de erkenning van de mogelijkheid voor de mens om, door de ontplooiing van zijn krachten, de volmaaktheid te bereiken, meteen de erkenning van de waardigheid van de mens, zijn kenmerkende trekken in de humanistische gezichtshoek.
In zijn beroemde rede met de sprekende titel, De hominis dignitate (1486) een verhandeling dus over de waardigheid van de mens, zegt Pico della Mirandola treffend dat God, bij de schepping, de mens zijn lot en bestemming in eigen handen heeft gegeven: hij kan zijn wegen kiezen, zich tot een dier verlagen, zich ook echter tot godszoon verheffen. Reeds vroeger had een tijdgenoot van Pico, de humanist Manetti, hetzelfde onderwerp behandeld onder een nog sprekender titel: De dignitate et excellentia hominis...
Excellentia! Dat is meer dan gewone waardigheid, dat is een uitzonderlijke, boven iedere andere verheven waardigheid!... Dit rechtvaardigt enerzijds trots van de mens, anderzijds verheerlijking van de mens! Dat behoort tot het wezen van het humanisme en de Renaissance.
Indien er een trek is die nog meer dan de geestdrift voor de heidense Oudheid, de belangstelling voor de Hebreeuwse traditie en de waardering voor de Islam, in het licht stelt hoe groot de afstand is die de christelijke middeleeuwen scheidt van de moderne tijd die met de 16de eeuw begint, dan is hij wel daar te vinden.
De geest van Prometheus is in honderden intellectuelen gevaren: zij willen veroveren wat de goden hun nog onthouden; zij willen alle krachten der natuur beheersen en al haar geheimen ontsluieren. Zij beginnen met de oceanen te verkennen en de overige continenten te ontdekken. Zij beroepen zich niet op het mirakel, wel op de wetenschap. Zij betrouwen hun verstand, hun kracht, hun moed.
De natuurlijke houding van de christen is nederigheid en deemoed, verzaking en gelatenheid. De natuurlijke houding van de renaissance- | |
| |
mens, de humanist (de onvermijdelijke schakeringen niet te na gesproken), is trots en hoogmoed, durf en ondernemingszin, trots om zijn kennen, trots om zijn durf, trots om zijn kunnen. Tegenover de verzakende berusting van de christen vertolkt en verwezenlijkt hij de expansie van het leven. Het besef van de menselijke glorie begeleidt hem op al zijn wegen. Dat besef is zijn verantwoording, de aansporing tot zijn ambitie, zijn drijfveer. Het laat hem niet los.
Het besef dat de christen niet loslaat is daarentegen dat van de zonde in het tranendal. De mens is een gevallen natuur. Iedere mens draagt het gewicht van de zonde. De bisschoppen, ook de pausen hebben een biechtvader, evenals de meest bescheiden parochiaan.
Zegt niet de celebrant, ook als hij bisschop, ook als hij paus is, tijdens het misoffer, op het ogenblik van de nuttiging, Domine, non sum dignus, Heer, ik ben niet waardig?
Voor allen, ook voor de notabelen, ook voor de bisschoppen, ook voor de pausen, wordt om gebeden verzocht wanneer zij overlijden. Er worden missen gecelebreerd en gebeden gelezen, ook om gebeden verzocht van vrienden, van bekenden, ja van alle christenen, voor de zielerust of tot lafenis van de ziel van de overledene.
Voor velen was de bekendmaking van het testament van paus Pius XII, na zijn overlijden, een verbluffende onthulling, omdat deze door vrienden en tegenstanders hooggewaardeerde figuur, daarin verklaarde dat hij zich rekenschap gaf van zijn ontoereikendheid en onwaardigheid...
Maar is het erkenningsteken van de Christen niet het Kruis, zinrijk symbool van het drama, de finale nederlaag die het aards bestaan en de aardse glorie besluiten, ook van de allergrootsten, ook - dat is de les van het Evangelie! - voor de mensgeworden God? De beloofde genade in het Hiernamaals heeft het Kruis als symbool nooit verdrongen noch overbodig gemaakt.
De huimilitas, de nederigheid, behoort tot het wezen zelf van de christelijke houding. Zij is niet alleen ingegeven door het besef van een eigenlijke onwaardigheid, maar ook door het besef van een rangorde, het besef van de afstand tussen de Schepper en het Schepsel, het besef van de onafwendbare ondergeschiktheid van de mens ten aanzien van het Opperwezen, het besef dat in het deemoedige knielen en knielend bidden duidelijk vertolkt wordt. Kyrie eleison, Heer ontferm U, Heer erbarm U, luidt de smeekbede in de roomse misliturgie...
De hoogmoedige Mens die meent naar eigen inzicht souverein te kunnen en te mogen oordelen zoals de humanistische filosofie het leert, kan geen echte christen zijn. Zijn houding is de verloochening van de christelijke orde en rangorde. Hij huldigt wat de christen verzaakt en offert.
| |
| |
Het is dan ook vanzelfsprekend dat de roomskatholieke Kerk deze door de falende zondaar verkondigde onfeilbaarheid verwerpt. Zij betrouwt de zondaar niet.
Zij wil zijn zelfbeschikkingsrecht binnen enge perken sluiten. Zij wil hem niet laten lezen al wat hij wil, al wat er onder boekvorm verschijnt. Daarom werd - in 1559 - een Congregatie gelast een Index librorum prohibitorum, een index van de verboden boeken op te maken.
Daarom ook heeft de Kerk altijd een strenge apartheidspolitiek gevoerd, overal waar zij de coëxistentie met andersdenkenden niet kon vermijden: in de middeleeuwen was zij gericht tegen de Joden die derhalve in wijken werden opgesloten; later was zij gericht tegen het contact met vrijzinnigen; zij heeft altijd om dezelfde reden, eigen instellingen, eigen scholen, eigen culturele, zelfs eigen sociale organisaties in het leven geroepen, eigen ziekenhuizen, eigen vakverenigingen. Ook destijds eigen begraafplaatsen, waar de doden met het waar geloof gescheiden van de anderen werden begraven. Dat heeft vroeger in België, epische tegenstellingen en verwikkelingen uitgelokt.
Wat met de Renaissance, met het humanisme, in het West-Europese denken verscheen, was onmiskenbaar de negatie zelf van het wezen van het christendom. De huldiging van het Leven, van de kracht, de kunde en de glorie van de Mens, was in strijd met de geest van het Evangelie, ook met de geest van het Oude Testament; de verheerlijking van de Mens was in menig opzicht een verafgoding van de Mens: en luidt het eerste goddelijk gebod in de Bijbel niet: ‘Gij zult geen andere goden vereren dan Mij?’
Was dan de doorbraak van de humanistische geest rond 1500 een monstrum in de geschiedenis van het mensdom? Was het een onmogelijkheid die ineens mogelijk geworden was?
Toch niet! De hoogmoed en de nederigheid schuilen in iedere mens. Zijn oordeelsvermogen, soms zijn biologische aanleg, in zeer ruime mate de levensomstandigheden, drijven hem, vaak in de loop van weinige jaren, in de ene zowel als in de andere richting.
De Bijbel zelf verhaalt reeds de lotgevallen van het eerste mensenpaar dat evenveel wilde kennen als God zelf, het kwade evenals het goede, dat naar eigen inzicht zijn eigen wegen wilde volgen en aldus Gods wet en wil miskende. Adam en Eva waren de eerste humanisten!
| |
De Reformatie
Bij het begin van de 16de eeuw, in de jaren 1517-1520, breekt in de Duitse landen een strijd uit tussen een deel van de christenen en de Roomse Kerk: het uitgangspunt is het verzet en weldra de opstand
| |
| |
van Luther, augustijner monnik, hoogleraar in de godgeleerdheid te Wittenberg, tegen het pauselijke gezag, naar aanleiding van de verkoop van aflaten.
Honderd jaar vroeger, in 1414, was Johannes Huss, hoogleraar te Praag, wegens minder ver strekkende stellingen, door de keizer vóór het concilie van Constanz gedaagd, aldaar veroordeeld en openbaar verbrand geworden.
In 1521, wanneer Luther, door de keizer te Worms voor de rijksdag wordt gedaagd, en een keizerlijk edict de rijksban over de opstandige monnik uitspreekt, wordt deze laatste door de keurvorst van Saksen gered en in bescherming genomen. Spoedig blijkt dat de stellingen van Luther in de Duitse landen en ook in de overige delen van West-Europa heel wat aanhangers en steun hebben gevonden.
In honderd jaar tijds, van Huss tot Luther, is er heel wat veranderd in West-Europa. De Renaissance, de humanistische filosofie, heeft de wegen voor de Reformatie klaar gemaakt, het weerstandsvermogen van de middeleeuwse kerkelijke organisatie ondermijnd.
Het ontstaan van de humanistische filosofie en de doorbraak van het protestantisme zijn bezwaarlijk te vereenzelvigen. Het protestantisme eert, in de eerste plaats, Christus en zijn Boodschap, niet de Mens en zijn aardse glorie. Melanchthon, de voornaamste lutherse theoloog, ook Calvijn, die aanvankelijk dicht bij het humanisme gestaan hadden, wendden er zich naderhand van af.
Nochtans is er, in het protestantisme, een trek die de humanistische gezichtshoek steun en kracht moest verlenen: met het protestantisme wordt het zwaartepunt van het godsdienstig leven verlegd van de Kerk naar het individueel geweten; het eigen geweten, het eigen inzicht, het eigen oordeel is de beslissende hoofdzaak; de mens moet zelf met eigen middelen en eigen inspanning zijn geloof opbouwen en zijn heil verzekeren; daarom moet hij zelf de Bijbel lezen.
In werkelijkheid werd de menselijke zondaar, zoals hij door de rooms-katholieke traditie was opgevat en nog steeds opgevat wordt, door het protestantisme verheven tot een nieuwe hoge waardigheid: zijn eigen inzicht, zijn geweten, hem door de Voorzienigheid (al of niet) geschonken, moet hem toelaten over zijn geloof en zijn godsdienst souverein te beslissen. Sommige protestantse sekten, namelijk deze waartoe de Engelse koningin, Elisabeth I, behoorde, gingen hierin zover, dat zij in de Bijbel slechts te geloven hadden wat hun geloofwaardig scheen.
De verheerlijking van het individueel geweten kon in menig opzicht samengaan met de humanistische verheerlijking van de superieure mens. De trots van de geleerde om zijn kennis en kunde was te ver- | |
| |
zoenen met de trots van het souverein oordelende geweten in godsdienstzaken. De houding van de humanist, met of zonder gestoord geloof, werd vanzelf, zonder dat er van enige samenwerking hoefde sprake te zijn, gerugsteund door de protestant.
De humanistische literatuur, in de eerste plaats de humanistische filosofie en politieke wetenschap, zou naderhand in de protestantse landen het eerst het licht zien en aldaar op zijn minst een schuilplaats vinden.
Er is nog een omstandigheid te vermelden die met de doorbraak van het protestantisme gepaard ging en de verspreiding van de humanistische filosofie in de hand zou werken.
Terwijl Luther, door de keurvorst Frederik van Saksen in bescherming genomen, in de Wartburg verblijft, vertaalt hij aldaar de Bijbel in de volkstaal, het Hoogduits (1521-1522). Wanneer de Bijbel vertaald is in de taal van het volk, dan moet hij ook nog in het bereik van het volk worden gesteld: om de Bijbel te lezen, moet het volk vooreerst kunnen lezen en dus hebben leren lezen.
Vandaar de Oproep van Luther in 1524, gericht tot de burgemeesters van de Duitse landen: hij eist onderwijs voor het volk, hij eist de oprichting van scholen, opdat alle mannen en vrouwen zouden leren lezen.
Dat was een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van Europa, even belangrijk als de uitvinding van de boekdrukkunst, door Gansfleisch (1454), juist zeventig jaren vroeger.
De stap naar de oprichting van het volksonderwijs lag in de ontwikkelingslijn van de Reformatie: als eenieder zelf, langs eigen wegen, zijn geloof moet opbouwen, met eigen middelen de goddelijke boodschap, namelijk de boeken moet leren kennen die hem daarbij moeten helpen, dan is het eerste gebod, waaraan het heil zelf verbonden is: leren lezen, leren begrijpen, leren oordelen.
De naleving van dit gebod moest ook de ontplooiing van de humanistische filosofie in de hand werken.
Intussen was de Reformatie, vanaf het midden der 16e eeuw, de aanleiding tot een lange reeks oorlogen.
| |
De nieuwe Honderdjarige oorlog
De Hollanders gewagen van de tachtigjarige, de Duitsers van de dertigjarige oorlog. Op het Europese vlak gezien duurden de oorlogen waarbij de godsdienstige tegenstellingen in West-Europa betrokken waren, meer dan honderd jaar. Zij werden aangekondigd in 1526, toen
| |
| |
de katholieke vorsten te Regensburg enerzijds, de protestantse vorsten te Torgau anderzijds, zich tot een bond verenigden. Vier jaar later ontstond de bond van Smalkalden die, met aanbeveling van Luther zelf, door de protestantse vorsten opgericht werd met het oog op het gewapend verweer.
De gewapende strijd begon toen Keizer Karel, die inmiddels de Reformatie hardhandig onderdrukt had in Spanje, Italië en de Nederlanden, met militaire middelen de bond van Smalkalden wilde ontbinden (1547).
Pas honderd jaar later werd de vrede gesloten in Westfalen (1648). Bij de oorlog waren verschillende belangen betrokken geweest, politieke en dynastische belangen namelijk. Maar de godsdienstige tegenstellingen waren er altijd in mindere of meerdere mate bij betrokken. De oorlog, in Duitsland begonnen, werd een Europese oorlog. Hij werd, nu en dan onderbroken, beurtelings gevoerd in de verschillende landen van Europa.
De verdragen, ondertekend te Münster in 1648, werden niet alleen de aanleiding om vele politieke, dynastische en territoriale vraagstukken te regelen maar ook om aan de godsdienstige tegenstelling een oplossing te geven.
De oplossing is - o bespotting van de menselijke waanzin! - het stelsel dat door de godsdienstvrede van Augsburg, schier honderd jaar vroeger (1555) was aanvaard: cujus regio ejus religio, de vorsten, niet de Kerken, zullen binnen hun landsgrenzen over de keuze van de godsdienst in hun land hebben te beslissen.
Wij komen dadelijk op deze vrede van Westfalen terug en namelijk over de gevolgen ervan.
Intussen had zich, gedurende de gehele duur van de nieuwe honderdjarige oorlog, een ontwikkeling voorgedaan die, op het eerste gezicht, niet veel te maken had met de kerkelijke, nog minder met de politieke vraagstukken, maar voor de richting van het Europese denken een grote betekenis zou hebben: het ontstaan, uit de humanistische geest, van een nieuwe natuurwetenschap.
| |
Het nieuwe natuurbeeld
De belangstelling voor de natuur en voor de natuurwetenschap blijkt een machtige drijfveer te zijn bij vele dragers van het humanisme. Er ontstaat een natuurwetenschap die niet meer steunt op bespiegeling, maar op feitenobservatie, op wiskunde, op vaststelling en meting, op controle van controleerbare gegevens.
Het wereldbeeld van de middeleeuwen, dat volkomen sloot bij de
| |
| |
leer van de Kerk en er in opgenomen was, zo treffend voorgesteld door Dante in zijn Divina Commedia, beschouwde de aarde als het vaststaande, stabiele centrum van het heelal, een schijfvormige massa, met een wereld aan de ene zijde en een andere wereld aan de andere zijde: de ene zijde is de ondermaanse wereld, die van het zondige mensdom, die van de aardse, vergankelijke, onvolmaakte dingen. De andere zijde is de hemelse wereld, waar God, zijn engelen, zijn heiligen, zijn uitverkoren zielen verblijven. Op de weg die van de ondermaanse wereld naar de hemelse voert - door Dante in het midden van de aardse schijf gesitueerd - zijn de Hel en het Vagevuur.
Het wereldbeeld dat door de Duitse humanist Copernicus opgebouwd en bekendgemaakt (1543), vervolgens door Kepler, een andere Duitse humanist bevestigd wordt (1609 en 1619), is een krasse afwijzing van het middeleeuwse (ptolomeïsche) wereldbeeld. Dit laatste wordt er wezenlijk onderstboven door geworpen; het leert dat de aarde niet het centrum van de schepping is, maar een betrekkelijk klein bolvormig hemellichaam dat op zichzelf draait en buitendien ook nog rond de zon draait.
Waar is dan de Hemel, waar het Vagevuur en de Hel, waar verblijven God en zijn Uitverkorenen, als er geen boven en geen onder meer is, als het boven op ieder ogenblik een onder en het onder op ieder ogenblik een boven wordt, als de mensen, met hun voeten aan een draaiende aardklomp geklonken, met hun hoofd door de leegte slieren?...
De Kerk verweert zich tegen het nieuwe schendende wereldbeeld. Het boek van Copernicus wordt in 1616 op de Index van de verboden boeken gebracht. Het zou er meer dan twee eeuwen blijven. Sommigen, onder wie Giordano Bruno, betalen hun vermetelheid met een terechtstelling op de brandstapel (1600). Galilei wordt in 1633 gedurende een half jaar in een kerker van het H. Officie opgesloten waarna hij naar Firenze mag terugkeren doch aan het toezicht van de Inquisitie onderworpen blijft.
| |
De contra-Reformatie
Het verweer van de rooms-katholieke Kerk tegen de afwijkende leerstelsels, een verweer dat gepaard ging met de toepassing, door de wereldlijke overheid, van een reeks afschuwwekkende strafmaatregelen waaronder de verbranding niet de enige was, heeft weinig geholpen. Het had een negatieve uitwerking. Het werd een argument in handen van de tegenstanders.
Om zich voor te stellen hoe de gruwelijke strijd tegen de afvalligen
| |
| |
mogelijk werd, mag men niet uit het oog verliezen hoe diep de crisis was die de Kerk ondermijnde bij het einde van de middeleeuwen. Het is toch opvallend dat verschillende dragers van de Renaissance, van het Humanisme, van de Reformatie, sommigen onder de gevaarlijkste bespotters van de middeleeuwse theologie, de stoutmoedigste verkondigers en baanbrekers van de nieuwe natuurwetenschap en van het nieuwe, gereformeerde christendom, aanvankelijk tot rooms-katholieke kloosterorden of tot de rooms-katholieke hiërarchie hadden behoord: Luther, Erasmus, Copernicus, Giordano Bruno, Rabelais, Boccaccio...
Er is betoogd geweest dat de herziening van de leer en de instellingen van de rooms-katholieke Kerk tegen haar uitviel omdat zij te laat kwam. Er is heel wat voor te zeggen. Het is een feit dat de hervorming door de Roomse Kerk zelf, meer dan twintig jaar na de openlijke rebellie van Luther kwam en dat de beweging die de Contra-Reformatie zou worden en aanleiding zou geven tot het Concilie van Trente (1545-1563), uitging van kloosterorden en dan nog van nieuwe orden die er nieuwe methodes wilden op nahouden, de Theatijnen en de Jezuïeten.
Na de afloop van het Concilie, was het dogma vastgelegd, de eenheid en de orde hersteld. Doch toen de Paus, Pius IV, de Europese vorsten verzocht de Decreta tridentina, de besluiten van het Concilie, te aanvaarden en ze als staatswetten af te kondigen, dan volgden alleen Polen, Portugal, de Italiaanse vorsten en de katholieke Duitse vorsten. In Spanje behield Filips II zich zijn koninklijke rechten voor, meteen zijn patronaatsrecht. In Frankrijk ging het niet zonder moeite en werden de Decreta pas na 1615 toegepast.
De tweede en grootste helft van de honderdjarige oorlog moest nog volgen. Maar de religieuze eenheid van West-Europa behoorde toen reeds tot het verleden.
| |
Betekenis van een compromis
Het compromis, in de titel van deze paragraaf bedoeld, is de schikking die, bij het sluiten van de vrede van Münster, in 1648, op godsdienstig gebied door de betrokkenen wordt aanvaard.
Er wordt een einde gemaakt aan de strijd. Er wordt door de mogendheden aangenomen dat de verworven stellingen zullen behouden blijven. De verworven stellingen zijn deze van 1624 welke als normaal worden beschouwd. De vorsten zullen beslissen over de godsdienstige oriëntatie van hun onderscheiden landen. In de eerste twee republieken die, sedert de Oudheid, het licht zien in Europa, de Verenigde Provinciën (Noord-Nederland) en de Bond van de Zwitserse gewesten, hebben de volksvertegenwoordigende organen zelf te beslissen.
| |
| |
Dat verdrag brengt niet de afkondiging van de gewetensvrijheid, m.a.w. het recht voor alle inwoners van ieder land om de godsdienst te belijden waaraan zij hun voorkeur geven. Het brengt niet de verkondiging van de verdraagzaamheid als regel voor de toekomst. Het bezegelt gewoon de onmacht van de rooms-katholieke Kerk om de noordelijke helft van Europa te heroveren en tevens de onmacht van de gereformeerden om verder door te dringen en de zuidelijke helft van Europa te veroveren.
Deze dubbele onmacht op kerkelijk gebied doet afbreuk aan het gezag van het christendom. Vooral de rooms-katholieke Kerk moet er onder lijden: zij verschijnt onvermijdelijk als de oude macht die voor de nieuwe heeft moeten wijken en met de nieuwe haar eeuwenoud gebied, West-Europa, heeft moeten delen; zij heeft ook stelling genomen tegen de nieuwe natuurwetenschap, haar methodes, op feitenobservatie gevestigd, haar heliocentrisch wereldbeeld; daardoor heeft zij een tegenstelling in het leven geroepen die mettertijd steeds lastiger zal worden: de tegenstelling tussen geloof en wetenschap. Ook dat moet haar gezag afbreuk doen.
| |
Een nieuwe stuwkracht: de twijfel
Door vele verwikkelingen heen groeit stilaan een houding die een bijzondere betekenis zal krijgen in de ontwikkeling van het Europese denken: de twijfel, de houding van hem die niet volkomen zeker is, die vaststelt dat het bestaan van twee waarheden, allebei op christelijke grondslag (de orthodoxe leer dan niet te na gesproken), bij de gevestigde, erkende en gewaarborgde orde behoort en zo tot het besluit komt dat de waarheid niet een is, dat er ten slotte meer dan één waarheid is...
Wanneer er gewag wordt gemaakt van de inhoud van de Westerse cultuur, dan wordt wel eens gewezen op de dubbele traditie, die van het christendom, die van het humanisme. Al te summier, deze bepaling!
Ten eerste zijn deze beide tradities antagonistisch, althans in haar uitgangspunt: het perspectief van het christendom is immers theocentrisch, dat van het humanisme is antropocentrisch.
Ten tweede wordt daarbij ter zijde gelaten wat sedert meer dan drie eeuwen een van de hoofdmotieven van de Westerse cultuur geworden is: de twijfel die langs vele wegen, op vele wijzen, met veel verwikkelingen, geleid heeft tot de aanvaarding van de pluraliteit der levensopvattingen, tot een agnostische levenshouding, tot de onthouding in godsdienstzaken, ten slotte tot de principiële tolerantie, meteen tot de principiële neutraliteit van de staatsinstellingen.
| |
| |
Met vele verwikkelingen, schrijven wij. Inderdaad: uit die twijfel is niet alleen het agnosticisme maar ook het atheïsme ontstaan, soms het strijdend atheïsme zoals het zich periodiek heeft voorgedaan sedert een paar eeuwen in Europa en thans in Sowjetrusland actief bedreven wordt.
Dit alles is Westerse cultuur, is gegroeid uit de Westerse cultuur en behoort tot de Westerse cultuur.
De ganse politieke ontwikkeling in de vijf continenten zou anders geweest zijn, wij zouden noch de democratie, noch het liberalisme, noch het nationalisme, noch het democratisch socialisme, noch het autocratisch sowjetcommunisme gekend hebben zoals zij in Europa ontstonden en naar de andere continenten werden uitgedragen, indien die drie beslissende stuwkrachten niet aanwezig waren geweest:
- | het christelijk geloof, in de 16de eeuw eens te meer gesplitst; |
- | het humanisme met zijn verheerlijking van de humane werkelijkheid; |
- | de twijfel die uit de tegenstellingen ontstond en een aansporing werd tot het rusteloos zoeken naar een nieuwe zekerheid. |
De twijfel was geen motief in de middeleeuwen. Hij werd er een na de middeleeuwen, met de Renaissance, het humanisme, de Reformatie, de nieuwe natuurwetenschap, de nieuwe maatschappij, gevestigd in 1648 op de godsdienstige gespletenheid van West-Europa.
Hij is niet een artikel dat aan wijsgeren is voorbehouden. Hij dringt in ruime kring door. Hij verschijnt op treffende wijze in de letterkunde: bij een Montaigne b.v. die telkens in zijn Essais (1580) weer de vraag stelt: Que sais-je? telkens weer de ijdelheid van het verstand belicht en ten slotte in de natuur de meest betrouwenswaardige leermeester meent te ontdekken.
Bij William Shakespeare, die wellicht nog groter was als denker dan als dichter, zijn, namelijk in Hamlet (1602), uitingen te vinden van een nog dieper en verder grijpende twijfel: de beroemde monoloog to be or not to be, de dialoog op de begraafplaats, de laatste woorden van de stervende Hamlet: The rest is silence...
De twijfel dringt overal door, niet het minst in de traditioneel rooms-katholieke landen, waar een sterk politiek bewind de Kerk ter zijde staat: in 1745 wordt, in een besluit van zes doctoren van de Sorbonne, nopens een genootschap van vrijmetselaars, terloops gezegd: ‘...Les esprits forts, les gens sans religion, se sont multipliés dans ces derniers temps à un point qui fait frémir...’
| |
| |
| |
Het antwoord op de twijfel
Op de door de twijfel opgeworpen vragen wordt een antwoord gezocht. Dat juist is de taak van de wijsgeren. Hun pogingen zijn de aanhef tot de moderne filosofie. Zij zijn allen bewogen door de drang om aan de twijfel te ontsnappen, om de twijfel te bannen. Zij trachten allen naar veilige grondslagen voor een nieuwe zekerheid. Zij zoeken die meestal elders dan in de Oudheid en de Middeleeuwen. Zij volgen wegen die naast deze van de kerkelijke traditie gelegen zijn, ook als zij deze traditie geen afbreuk willen doen. Ter aanwijzing van hun systemen worden nieuwe benamingen vooruitgezet: rationalisme, empirisme, criticisme...
Dat zijn de richtingen die de zekerheid zoeken in het oordeelsvermogen van het menselijk verstand. Zij wijzen aldus impliciet af als bron van waarheid en zekerheid: de religieuze openbaring, het gezag van de kerkvaders en de kerkelijke traditie. Het is de reden waarom zowel de protestantse als de rooms-katholieke Kerken stelling nemen tegen Descartes, Bacon en later Kant, hoe weinig deze wijsgeren er ook aan denken de kerkelijke leerstelsels te bestrijden.
Descartes betoogt (1637): ik kan aan alles twijfelen, behalve aan het feit dat ik twijfel; ik denk en ik kan dàt niet wegdenken; in mijn eigen verstand vind ik die eerste, onaantastbare zekerheid, en meteen de zekerheid dat ik besta: cogito ergo sum; ik denk dus ben ik; op die eerste zekerheid wil ik bouwen om ook de laatste te veroveren; dat is de grondslag waarop ik steunen kan om, op ieder gebied, waarheid en zekerheid te bereiken; ik wil voortaan niets geloven dat niet bewezen is voor het oordeelsvermogen van mijn eigen verstand en het eerste middel daartoe is, door de twijfel heen, de duistere en verwarde ideeën om te zetten in klare en duidelijk onderscheiden ideeën.
Francis Bacon wiens land- en naamgenoot en ook geestverwant, Roger Bacon, reeds in de 13de eeuw (hij leefde van 1214 tot 1294) gelijkaardige opvattingen verkondigde, betoogt (1620) dat de enigbetrouwbare bron van kennis, meteen van waarheid en zekerheid in de ervaring, de observatie en het experiment gelegen is; de meest doeltreffende methode is de inductieve methode welke, actief uitgaande van de feiten, nu eens van het particuliere naar het algemene, dan weer van het algemene naar het particuliere trapsgewijze toegaat; gij zult inzicht krijgen in wat oorzaak, wat verschijnsel is, wanneer gij zelf, naar eigen vinding, de verschijnselen ordent en aldus weet na te gaan wat zich, in een bepaalde samenhang voordoet en wat, in diezelfde samenhang, achterwege blijft.
Pascal volgt deze wegen niet. Hij is, evenals Francis Bacon en Des- | |
| |
cartes, bezeten door de twijfel, maar betrouwt het verstand maar half, merkt duidelijk de grenzen van de wetenschap en van het wiskundige denken en bekeert zich ten slotte tot een niet rationeel, niet wetenschappelijk vertrouwen in het Mysterie, de Openbaring, de Genade, langs de wegen van de gevoelslogica, de logique du coeur.
Naast de systemen van Descartes, Spinoza, Leibnitz, Wolff, die allen de twijfel willen weren en de gestoorde zekerheid willen herstellen, die allen een vaste grondslag vinden in het intellect, waren reeds vroeg andere pogingen te melden die het intellect ter zijde lieten of het een ondergeschikte rol toeschreven.
In de geest is er niets dat niet reeds vooreerst in de zinnen gegeven is, leert Locke. De zintuiglijke waarneming omvat alle eigenschappen van de ziel, betoogt Condillac. En Hume voegt er nog aan toe: al de scheppende kracht van de ziel is niets anders dan de bekwaamheid om de gegevens van de zinnen te verbinden, te verwerken en te vermeerderen.
Deze richting, een stroming in West-Europa, had geen rechtstreekse verwantschap met het empirisme, nog minder met het rationalisme. Zij kreeg een eigen benaming: sensualisme.
Zo was ook ruimte geschapen voor het atheïsme en het materialisme van een Lamettrie, een Holbach, een Diderot.
Tussen het sensualisme en het materialisme in, verschijnt Kant, naast Hegel de grootste naam van de moderne filosofie. Hij is de grondlegger van het criticisme en wordt de vader van het agnosticisme: ons verstand deugt voor de louter humane aangelegenheden. Het blijft in gebreke zodra het een antwoord vinden wil op de vragen aangaande het wezen en het laatste waarom der dingen. De enige houding die de mens nemen kan tegenover de ultieme vragen is ten slotte de onthouding.
| |
Het winnende humanisme
Die gehele ontwikkeling wordt onafgebroken voortgezet van de 16e eeuw af. In die ontwikkeling zijn vele bestanddelen aan te halen die rechtstreeks of onrechtstreeks het humanisme moeten bevorderen.
De rationalistische en empiristische filosofie die de menselijke geest in staat acht met eigen middelen de waarheid en de zekerheid te bereiken, verleent de Mens een waardigheid die op treffende wijze deze komt bevestigen die de Renaissance en de Reformatie hem reeds in een ander verband verleend hadden. De glorie van de ontwikkelde, de kundige, de met verstand en karaktergaven gewapende, ja de volmaakte Mens, de humanissimus van de Renaissance enerzijds, de erkenning van het soevereine aandeel van het individueel geweten inzake
| |
| |
godsdienst anderzijds, hebben de wegen van het rationalisme en het empirisme, ook deze van het criticisme voorbereid en geëffend. Het individualisme van de Renaissance, evenals dat van de Reformatie, is te verzoenen met de nieuwe filosofie die zich haast ongehinderd in de protestantse landen ontplooit.
Het humanistische perspectief wordt ook nog begunstigd door een geheel andere, wellicht belangrijker uitzicht in die ontwikkeling: wanneer geen enkele algemeengeldige waarheid nog onbesproken is en alles onzeker is geworden, wanneer de twijfel iedere collectieve overtuiging, ieder geloof aangevreten heeft, dan is er nog altijd één evidente zekerheid: die van de zinnen, die welke ons het aangename van het onaangename laat onderscheiden.
Het sensualisme, ook het materialisme, het atheïsme en het agnosticisme moesten naast het rationalisme en het empirisme, er toe bijdragen in de Mens een doel op zichzelf, het begin en het einde van iedere zorg, het uitgangspunt en de bestemming van ieder streven te doen zien.
Van de Renaissance tot de 18e eeuw was er wel een verschuiving geweest: de verheerlijking voor de volmaakte Mens was eerst uitgebreid tot de verheerlijking van de met verstand en oordeelsvermogen begaafde Mens, vervolgens tot de Mens zonder meer. Die verruiming van het begrip gaf echter aan de term humanisme zijn juiste, zijn volledige betekenis: een gezichtshoek waarbij de Mens als de spil van al het bestaande wordt beschouwd, zoniet als enige dan toch als absolute zekerheid. Als God niet bestond, dan nog zou de Mens bestaan...
Een Griekse filosoof, Protagoras, die leefde van 480 tot 410 vóór onze tijdrekening, ook in een periode van overheersende twijfel, had die antropocentrische filosofie tweeduizend jaar vroeger geformuleerd: over de goden weet ik niets, noch of zij bestaan of niet bestaan; maar de mensen bestaan; van hen kunnen wij getuigen dat zij bestaan of niet bestaan; de mens is de maat aller dingen.
Ieder wezen grijpt instinctmatig naar een houvast, waarborg van zijn bestaan. De mens heeft dat houvast doorgaans gezocht in een onzichtbaar Opperwezen. Twijfelt hij aan het bestaan van een Opperwezen, dan wendt hij zich zonder dralen naar de onmiddellijke werkelijkheid van het eigen bestaan in eigen kring. Een algemeen-menselijke houding! Precies omdat de antropocentrische gezichtshoek even universeel is als de theocentrische, konden, in de West-Europese cultuurkring, de beide antagonistische richtingen zich eeuwenlang naast elkander blijven ontwikkelen.
Om wrijving en incidenten te vermijden werd de verdraagzaamheid tot principe verheven.
| |
| |
| |
Humanisme en deisme
Een eigenaardige richting die in het begin van de 18de eeuw ontstaat en die weldra de overwegende opvatting in de vrijmetselaarsloges zal worden, is het deïsme. Een geloof aan het bestaan van een Opperwezen, ja. Maar niet te verwarren met het theïsme! De theïst gelooft aan het bestaan van een persoonlijke God, schepper en ook regeerder van al het bestaande. De deïst gelooft aan een God die wel de wereld geschapen heeft, die de ‘bouwmeester van het heelal’ is, maar het verder niet regeert.
Dat deïsme, in Engeland ontstaan in de 18de eeuw, was een andersoortig antwoord op de allerwegen doorvretende twijfel. Het was een verbinding van een op de natuur aanleunend agnosticisme met het oude godsgeloof.
Deze religie zonder kerk en zonder mirakels, zonder hiërarchie en zonder rituaal, op rationele grondslag gesteund, werd ook wel als natuurlijke religie beschouwd en aldus genoemd. Zij huldigde de verdraagzaamheid, wat sommige van haar voorstanders niet verhinderde kritisch te oordelen over de scholastiek, de kerkelijke orthodoxie, het kerkelijk dogma en het kerkelijk recht, natuurlijk ook de metafysica en de theologie, wat haar verdedigers, ook in protestantse landen, menige moeilijkheid zal bezorgen. Deze discriminatoire houding tegenover de Kerken die later tot antiklerikalisme zal uitgroeien, niet te na gesproken, is zij niet met atheïsme of materialisme, wel met agnosticisme te verenigen.
Veel meer nog is zij met het humanisme te verenigen! Zij laat immers de Mens vrij oordelen, kiezen en handelen. Zij laat hem autonoom beschikken over zijn wereld. De Mens regeert, niet de Kerk. De aanhangers van het deïsme worden (naar Collins' werk over het vrije denken, 1713), vrijdenkers genoemd. Hun richting komt tot uiting in de bekende uitspraak van de Pruisische koning, Frederik de Grote, de vriend van Voltaire: eenieder moet op eigen wijze zijn zaligheid verzekeren...
Dat de rooms-katholieke Kerk het deïsme ongeveer gelijkstelde met atheïsme hoeft niet te verwonderen.
Intussen waren de aanhangers ervan ook de tolken van de Verlichting, de Aufklärung, de Raison Eclairée: Collins en Shaftesbury in Engeland, Lessing in Duitsland, Voltaire en J.J. Rousseau in Frankrijk.
(Vervolg volgende maand).
|
|