den tussen de mensen op te sporen, ten tweede een modus vivendi te vinden: geen verzoening, geen verlossing, maar een wapenstilstand, die hij vindt in het bedwingen van de essentiële, altijd aanwezige angst door middel van een strenge discipline. De legers staan bij Bordewijk altijd in slagorde tegenover elkaar. De toestand is uiterst gespannen. Chaos en vernietiging zijn angstaanjagende mogelijkheden. Zolang de beide machten echter even sterk zijn wordt ondergang voorkomen. Natuurlijk is de verstoring van dit evenwicht vaak de inzet van Bordewijks verhalen en romans.
In Rood Paleis bijvoorbeeld, de ironiserende geschiedenis van een Amsterdams bordeel, gaat, als het grachtenhuis in vlammen opgaat, de 19de eeuw ten gronde aan de verstoring van het evenwicht tussen de verslapte ‘herenwereld’ en de zich naar voren dringende nieuwe zakelijke wereld, van een matriarchaal karakter, als vertegenwoordigd in de krachtige figuur van de bordeelhoudster, Mevrouw Doom. Oude en nieuwe tijd botsen in Rood Paleis, zoals in Bint, een roman die in de wereld van de school speelt, waar oude en nieuwe pedagogische methoden tegenover elkaar worden gesteld. Deze roman met zijn persiflerende, satirische kanten, is tegelijk wat men zou kunnen noemen een ernstig spelen met de gedachte van de beheersing door tucht van de kinderwereld. De concentratie op de kinderziel is gevaarlijk, haalt de verslapping en de chaos binnen. In deze gedachtengang is het zich buigen over het kind fataal. De wereld dient er een te zijn van despotische leraren, niet van ‘begrijpende’ pedagogen. Met de cultivering van het begrip voor de ander stort de orde ineen. Bint, de dictator van het onderwijs, kon zijn systeem echter niet handhaven, omdat hij geen rekening had gehouden met ‘kleine fouten’, met wat altijd zal blijven storen, ieder systeem, iedere orde bedreigt: het menselijke in de mens.
Pas als het menselijke in de mens is opgeheven, zo voelt men in Bordewijks werk, kan hij zich handhaven. Dan is de angst niet uitgeschakeld, maar die blijft tenminste alleen maar als een donkere wolk stil aan de hemel hangen. Met grote verbetenheid tracht Bordewijk in zijn verhalen, zowel naar de stijl als naar de inhoud, dit menselijke onder druk te zetten, weg te denken, ongevaarlijk te maken. Zijn mensen maakt hij tot monsters van krankzinnig grote proporties, lichamelijk of geestelijk, ze lijken op machines, op huizen, op dieren, op duivelse gedrochten, op alles liever dan op herkenbare menselijke wezens. Bordewijk gaat in deze deformatie het verst in zijn verhalen van een overwoekerende taalfantasie. Zelfs in zijn romans van een sterker realistisch karakter, treedt er echter altijd een grote, sterke machtsfiguur op, die zijn omgeving onder druk zet, in wie angst en tucht samengaan. In Karakter (1938) bijvoorbeeld tracht een vader zijn zoon om zijn bestwil maatschappelijk en geestelijk te vernietigen, dat wil zeggen: te harden, in een harde pantserhuid te persen, te redden door de onmenselijkheid.
Vaak denkt men bij zo'n figuur aan een slang die een vogeltje van angst doet verstarren, die echter niet toebijt, misschien omdat een sterker,