De Vlaamse Gids. Jaargang 38
(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 755]
| |
Bij een bezoek aan Dirk Coster
| |
[pagina 756]
| |
jonge Van de Woestijne praat of plots om bewondering vraagt voor de luministische effecten van een 17de eeuws Hollands schilderij aan de wand, doet hem dadelijk als aestheet een sensuele geaardheid kennen. Dit vermoeden, dat men door de studie van zijn geschriften reeds had en hier opeens bevestigd ziet, kan de figuur van Coster in een boeiend licht plaatsen. Toen hij de eis van de ethische verantwoording en de humanistische geest met pathos predikte, wist hij zichzelf immers ongetwijfeld door de demon van het aesthetisch sensualisme bedreigd. De oprichting van ‘De Stem’ is een daad van onschatbaar belang voor het geestelijk en literair leven in Nederland tussen de twee oorlogen geweest. Bij zijn eerste optreden reeds werd Coster heftig aangevallen door het versleten aestheticisme van Kloos en 20 jaar later voortdurend door de nihilistische scepsis van Du Perron. Deze vaststelling duidt reeds de extreme polen aan waartussen en waartegen Coster's ethisch-aesthetisch en positief Humanisme in het strijdperk trad. Zij levert meteen een onomstootbaar bewijs voor de belangrijkheid van zijn persoon. Gedurende een kleine 30 jaar stond Coster inderdaad als spreker, criticus, essayist en tijdschriftredacteur in het brandpunt van het geestelijk leven in Nederland. Zijn aanwezigheid werd door alle extreem-dogmatische richtingen als een hinderpaal gevoeld. Zij hadden er voortdurend behoefte aan hun inzichten met die van Coster te vergelijken, hem te vernietigen, hem tot een bepaalde stellingname te dwingen. Het is Nijhoff die beweerd heeft dat Coster met ‘De Stem’ uitsprak wat heel Nederland voelde en elke ontwikkelde Hollander, die het tijdvak 1920-40 bewust heeft meegeleefd, bevestigt die uitspraak vandaag onmiddellijk nog. Dit zat de extremisten natuurlijk dwars en Coster kon en wilde zich van zijn kant in zijn sterk-uitgroeiend en op het grote Nederlandse lezerspubliek berekend maandblad de luxus niet veroorloven aan de vaak kleinzielige en vinnig-persoonlijke polemieken van het dagelijkse literaire steekspel deel te nemen. Du Perron mocht dan zijn ‘Forum’ al een ‘Anti-Stem’ noemen, en smalen dat Coster slechts een ‘fatsoenlijk’ mens was en daarom dus eigenlijk het vernietigen niet waard, dat had Kloos 20 jaar vroeger ook gezegd, eveneens in machteloze woede om het besef dat iemand was opgestaan waarvan beiden zeer goed moeten gevoeld hebben, dat hij voor de geestelijke toekomst van Nederland nieuwe banen zocht waar zij zelf geen plaats meer zouden hebben. Maar toch behoort Coster tot de verliezende partij. Met de oprichting van ‘De Stem’, die klonk in het koor der verwachting van de nieuwe liefdevolle tijd van menselijkheid en broederschap, die hem aan de zijde van de humanitaire expressionisten plaatst, heeft Coster de uiteindelijke overwinning niet behaald. Zijn tragiek vertoont overeenkomst met die van Verwey in de generatie vóór hem. Maar trots alles, blijft het zijn onschatbare verdienste twintig jaar lang met het vreedzame zwaard van de levendmakende Idee verbeten kamper te zijn geweest tegen alle uitingen van het intellectualistische nihilisme, de dodende scepsis, | |
[pagina 757]
| |
het stukdenkende en pervers-experimenterende intellect. Zijn tragische nedeilaag stond eigenlijk van bij de aanvang reeds bepaald door de zelfuitschakeling van de oudere generatie en het zelfoverschattend ‘verraad’Ga naar voetnoot1. van de jeugd. Van Coster's eigen generatie heeft als gevestigde reputatie eigenlijk alleen Nijhoff actief aan ‘De Stem’ meegewerkt. De meeste anderen bleven als individualisten eenzaam verstrikt in hun eigen problematiek. Anderzijds had Roland Holst in 1920 reeds haar beste poëzie geleverd. Van Genderen Stort heeft na ‘Kleine Inez’ niets gelijkwaardigs meer geschreven. De hymnische dichter Van Schagen heeft vroeg gezwegen, en tenslotte niet gegeven wat van hem verwacht werd. Mussche heeft met de uitgave van zijn ‘Twee Vaderlanden’ in 1927 de humanitaire poëzie in Vlaanderen afgesloten. Moens heeft zich al vroeg teruggetrokken om een politieke richting op te gaan. Just Havelaar is in 1930 reeds gestorven. En de luidruchtige en heftige jeugd rondom ‘De Vrije Bladen’, waarmee Coster nochtans meestal persoonlijke vriendschapsbanden onderhield, is hem tenslotte ontsnapt. Marsman, die blijvend verklaarde tussen hem en Coster ‘de sabelhouw van de oorlog’ te voelen staan, is doorheen de mateloze en opgeschroefde felheid en de sombere inzinkingen van zijn korte loopbaan nooit in staat geweest zich te ontwringen aan een wurgend inzicht van absurditeit en apocalyptische ondergang. Slauerhoff is tevergeefs op zwerftocht uitgegaan om te ontkomen aan de drukkende last van zijn dodende zelfanalyse en scepsis. Ter Braak en Du Perron werden de pioniers van een giftig cynisme. Aldus stond Coster vrijwel als eenzaam strijder tussen de neo-romantische en de na-oorlogse generatie in. Het is van belang er hier op te wijzen hoe Coster's tijdschrift in Holland voor het eerst in onze eeuw helemaal in het teken van de Vlaams-Hollandse samenwerking stond. Waar voordien wel afzonderlijke figuren als Verwey en dan ook Gossaert, Van Eyck, Greshoff e.a. in ‘De Boomgaard’ nauwer aansluiting bij Vlaanderen zochten, is het toch met ‘De Stem’ dat in Holland de bewuste en programmatische samenwerking begon. Bij de incubatie van het tijdschrift in Coster's woonhuis op de Voorstraat te Delft, waren Vermeylen en Havelaar als medestichters aanwezig. Het toekomstig blad werd veelbetekenend als ‘Vlaams-Hollands Tijdschrift’ gedoopt. Daarop heeft Vermeylen zich echter teruggetrokken, en werd met het wegvallen van het Vlaams redactielid, ook de naam van het tijdschrift gewijzigd. In de eerste jaargangen van ‘De Stem’ werd niettemin een ruim aandeel gevormd door de humanitaire verzen van Moens en Mussche, de tragische accenten van Van de Voorde's sensualistische levensaanvoelen, het expressionistische toneel van Teirlinck (‘De Vertraagde Film’ en ‘Ik Dien’), het eerste romanwerk van De Backer, het heerlijke meesterwerk ‘Prutske’ van Streuvels, enz. Aldus heeft Coster ongetwijfeld een belang- | |
[pagina 758]
| |
rijke rol gespeeld in de culturele verhouding tussen Noord en Zuid, die maar steeds aan het toegroeien ging en waarover men sinds de laatste oorlog zóveel daverende speeches uitspreekt dat men de levendige indruk krijgt dat, buiten de symbolische figuren als die van Anton Van Duinkerken, de kloof opnieuw wijd gaapt. Vlaanderen heeft thans zijn eigen uitgeverijen, maar het Vlaamse boek wordt in Holland niet verkocht. Het probleem is wellicht in de eerste plaats van economische aard, en ook op dit gebied op te lossen. Coster's betekenis is verder op velerlei gebied nog juist te bepalen. In de eerste plaats is daar de rol die hij, sedert zijn ophefmakende polemiek met Kloos in 1912 ontegensprekelijk heeft gespeeld in de ontwikkeling van de literaire kritiek. De plaats die hij heeft bekleed in sommige verschijningsvormen van het expressionisme in Nederland. (Over karakteristieken van een vitalistische levenshouding in zijn ‘Marginalia’ heeft trouwens Donker reeds gewaagd.) De revelatieve kracht van zijn merkwaardige bloemlezing ‘Nieuwe Geluiden’ (1924), al mag hij zich daarbij in de keuze van enkele figuren vergist hebben. En zeer zeker ook het leeuwenaandeel dat hij had bij de bekendmaking en de verspreiding van Dostojewski in Nederland. Voor twee jaar1 schreef W.L.M.E. Van Leeuwen, dat Coster er sinds 1940 het zwijgen had aan toegedaan, en hij zocht daar meteen een psychologische motivering voor. Het is niet waar, dat we tot nog toe over de totale betekenis van Dirk Coster zouden kunnen oordelen en dat hij, evenals Verwey, een geklasseerde figuur zou zijn. Van Leeuwen, die zich in al zijn geschriften overigens met scherp inzicht en waardering over Coster uitgelaten heeft, kent hier de ware toedracht van de zaak blijkbaar niet. Want we zullen weldra Coster's stem opnieuw vernemen. In zijn stamcafé bij een zachte Hollandse borrel en in zijn sober werkkamertje, waar nog hartstocht hangt als Coster spreekt, ziet men hem zoals hij is: verbitterd om veel laaghartige intriges, maar bewogen, levendig, heftig uitvallend opeens tegen de dodende geest van het intellectualisme. Vol levenskracht en rijk aan beloften, bereidt Coster er zijn nieuwe publicaties voor. |
|