| |
| |
| |
Willem Beukel(s) van Hughevliet
Geschiedenis en legende van een Vlaamse vissersheld
door R. Degryse
I. - Willem Beukel(s) van Biervliet (1ste helft 14de eeuw)
WIE Willem Beukel(s) was, weet iedereen, die zich voor de geschiedenis van de zeevisserij interesseert. Beukel(s) was de Vlaamse visser, die, naar de traditie, omstreeks 1400, voor het eerst de haring op zee gekaakt, d.w.z. volgens een wel bepaald procédé, in tonnen geslagen zou hebben. Wat weten we feitelijk over het leven van Willem Beukel(s) en welke was diens eigenlijke woonplaats? Er zijn inderdaad, naar de bronnen te oordelen, in de 14de eeuw ten minste twee personen geweest, die de naam Willem Beukel(s) gedragen hebben, de ene wonende te Biervliet, de andere te Hughevliet. Wie van hen beiden was de ware Beukel(s), de promotor van het haringkaken en de held van het vissersvolk?
Dat er in de 14de eeuw te Biervliet een Willem Beukel(s) geleefd heeft, staat vast. We kennen deze persoon uit een drietal akten in verband met de O.L. Vrouwkerk in genoemde stad. Uit het eerste van deze drie stukken, een oorkonde van September 1308. vernemen we. dat ‘ver Lisebette Boek els’ in haar naam en in die van haar zoon en dochter. Willem en Adelise. in de kerk te Biervliet een kapelanie heeft gesticht en die heeft begiftigd met een paar renten, belegd ‘up huus ende arve’, en dat ze hierbij voor zichzelf en voor haar kinderen het recht tot aanstelling van de kapelaan (of collatie) heeft verkregen. Daar de Biervlietse O.L. Vrouwkerk van de abdij Sint-Baafs te Gent afhing, spreekt het vanzelf, dat, eenmaal deze kapelaan aangesteld, diens benoeming door de abt van gezegd klooster diende bekrachtigd te worden. Dit zien we gebeuren door een akte van 19 Maart 1313. Uit dit stuk blijkt bovendien, dat ‘Elysabeth dicta Beukels’ ondertussen overleden en haar recht op collatie op haar kinderen, waaronder ‘Willemusque autem dictus Beukels’, overgegaan is. In het derde stuk, gedateerd van 2 April 1313, staat te lezen, dat ‘Willem Beukel’ en ‘joncvrouwe Adelise sijn suster met haren voghet’ vóór burgemeester en schepenen van Biervliet afstand hebben gedaan van hun recht op aanstelling van de kapelaan in de door hen begiftigde
| |
| |
kapelanie. Uit deze drie akten is ongetwijfeld af te leiden. dat Willem Beukel(s) van Biervliet tot de gegoede lieden van zijn gemeente behoorde. Uit de derde tekst kan bovendien nog afgeleid worden, dat hij in 1313 nog niet zo oud kan geweest zijn, aangezien zijn zuster alsdan nog minderjarig was, en dat hij wellicht toen het ambt van schepene bekleedde, vermits de wethouders van Biervliet hem op dat ogenblik hun ‘gheselle’ noemden. Of Willem Beukel(s) voornoemd ook zeeman is geweest en met de invoering van het haringkaken iets te maken kan hebben gehad, daar zwijgen de bronnen over. Na 1313 horen we niets meer over hem. Wanneer hij gestorven is, weten we niet, maar dit kan, te oordelen naar zijn ouderdom in 1313, omstreeks het midden van de 14de eeuw, misschien, zoals we verder zullen zien, in 1347 geweest zijn. Als medestichter en begiftiger van een kapelanie is het zeer goed mogelijk, zelfs meer dan waarschijnlijk, dat Willem Beukel(s) van Biervliet, na zijn dood, in de kerk, welke hij begiftigd had, begraven is geworden.
Kan Willem Beukel(s) van Biervliet degene geweest zijn, die het haringkaken in Vlaanderen ingevoerd heeft? J. Egberts Risseeuw in 1859 en nog onlangs G. Doorman in 1950 meenden van wel. Volgens beide schrijvers zou het juist in de tijd van Willem Beukel(s) van Biervliet geweest zijn, dat in Vlaanderen en in Frankrijk in de taal de termen ‘tonharinc’ (‘harens en tonniaus’) en ‘caeckharinc’ (‘caqueharenc’, ‘harenc caqué’) in omloop kwamen. Hiertegen is evenwel in te brengen, dat, als men in een tekst dergelijke term aantreft, men nooit met zekerheid zeggen kan, of men met Schonense, d.i. door de Hanza uit Denemarken geïmporteerde tonharing, dan wel met inheemse in vaten geslagen vis te doen heeft. Het kaken of het in tonnen slaan van haring was in Vlaanderen gekend, maar dit gebeurde alleen aan land en dan nog slechts voor eigen gebruik. De oudste vermelding hiervan hebben we aangetroffen in 1332. In de rekening van het Sint-Janshospitaal te Brugge van dat jaar komt inderdaad een uitgave voor van 12 schellingen ‘van 3 cupen harinc in te kakene’. Geen enkele tekst nochtans toont aan, dat de Vlaamse vissers zelf op zee kaakten en tonharing in hun thuishavens losten. De enige min of meer bereide vis, die ze aanvoerden, was ‘gezouten haring’, ‘korfharing’ en ‘vivelo’, maar steeds in manden, nooit in tonnen. Willem Beukel(s) van Biervliet kan met de zeevisserij iets uitstaans hebben gehad, doch dit dan in een tijd, dat de vissers nog niet op zee kaakten. Indien hij niet de promotor van het haringkaken geweest is, toch heeft hij, zoals we zullen zien, na zijn dood, onwillekeurig tot het in stand houden van de legende van de ware Beukel(s), die van Hughevliet was, bijgedragen
| |
II. - Willem Beukel(s) van Hughevliet (einde 14de eeuw)
Over Willem Beukel(s) van Hughevliet zijn we, dank zij een paar nieuwe gegevens, voortaan even goed ingelicht, als over zijn naamgenoot uit Biervliet. Hughevliet was een kleine vissershaven aan de Honte, nabij IJzendijke, en
| |
| |
niet zover verwijderd van Biervliet, dat aan de Braakman lag. Zijn vissers worden reeds in 1274 vernoemd. Sedert 1355 was het in het genot van het stapelrecht voor haring en vis. Het stedeke werd evenwel, nadat het reeds in 1377 door overstroming geteisterd geworden was, in 1387, tijdens de zeeoorlog van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië en graaf van Vlaanderen, tegen Engeland, door de Engelse zeestrijdkrachten, die nabij Oostburg geland waren, in brand gestoken en bijna volledig verwoest. Het richtte zich nochtans terug op, dank zij vooral de invoering van het haringkaken. In 1404 evenwel werd het door de grote zeevloed van dat jaar grotendeels weggevaagd. Wat er nog van overbleef zou ten slotte, na 1500, volledig door ontvolking verdwijnen. Het is in de korte tijdspanne tussen 1387 en 1404, dat we in dit heldhaftig stadje Willem Beukel(s) van Hughevliet, de waarachtige legendarische Beukel(s), de man waarvan gezegd wordt, dat hij het haringkaken heeft ingevoerd, zien verschijnen.
Wat weten we met zekerheid over Willem Beukel(s) van Hughevliet? Korte tijd nadat dit stadje door de Engelsen verwoest was geworden, zien we een visser van die naam als kaper bekendheid verwerven. Op een zeker ogenblik moet Willem Beukel(s), samen met drie andere vissers of stuurlieden uit Hughevliet, tijdens een tocht op zee, wellicht op last van de hertog, de hand hebben gelegd op een vaartuig, waarop zich niemand minder dan Don Diniz, een voornaam Portugees edelman, bevond. Deze prins, die wegens een geschil met de Portugese koninklijke familie, waarmede hij verwant was, uit zijn land verbannen was geworden en zich naar Engeland wou begeven, zou gedurende lange tijd in gevangenschap blijven, vooraleer door de Vlamingen in vrijheid te worden gesteld. De koning van Portugal, Joao I, weigerde inderdaad het geëiste losgeld te betalen. Een stuk, waarin ‘Guillaume Beukel’ voor het eerst vernoemd wordt en dat van 17 April 1391 dagtekent, houdt verband met deze feiten. Op genoemde datum verschijnen de vier betrokken zeelieden, onder de leiding van een onder hen, Jehan Toeverlaet, voor de vertegenwoordiger van de hertog te Sluis, om er, in het bijzijn van de schepenen van die gemeente, een regeling te treffen in verband met hun gevangene. Uit de desbetreffende tekst vernemen we, dat ze er vanwege de hertog, naast de vrije beschikking over hun gevangene, de verzekering krijgen naderhand niet te worden verontrust, wegens het in ontvangst nemen van een door de vorst voorgeschoten losgeld van 3.000 ‘franz’. Voor de ‘pescheur’ en zeerover ‘Guillame Beukel’ gingen de zaken in 1391 dus betrekkelijk goed. Ook in 1394 zou men zeggen. Dat jaar werd, naar we lezen in de rolrekening van de baljuw van Hughevliet, een ‘Guillaume Bokel’ door de schepenen van zijn gemeente beboet, wegens de overdracht in verboden geldwaarden van een som van 12 schellingen in zwakke munt (‘feble
monnoie’), dus feitelijk van een miniem bedrag. In 1396 zien we dezelfde ‘Guillaume Beukel’ door de wethouders van Hughevliet beboet worden en wel wegens het feit, dat hij tijdens een twist zijn
| |
| |
tegenstander met een stok te lijf gegaan was. Ditmaal evenwel blijkt uit de tekst, dat het hem niet zo goed ging. De baljuw zag zich inderdaad gedwongen de te betalen boete te verminderen, onder voorwendsel, dat ‘Guillaume Beukel’ slechts een ‘pouvre maronnier’ was. Dit strookt overigens met de gekende feiten. Datzelfde jaar inderdaad had de hertog het haringkaken ten strengste verboden, zodat de vissers van Hughevliet en ook die van Biervliet van hun voornaamste bestaansmiddel en bron van inkomsten beroofd waren geworden. Dit gebeurde waarschijnlijk onder de druk van de Duitse Hanze, die met leedwezen had moeten vaststellen, hoe sedert 1393 de Vlaamse vissers voor eigen rekening tot het kaken van de haring op zee waren overgegaan, iets waartegen ook de Engelse koning Richard II had gereageerd. De hertog trok evenwel in 1399 reeds zijn verbodsmaatregel in, althans voor de vissers van Hughevliet en Biervliet. Eerst in 1402 deed hij hetzelfde voor de andere Vlaamse vissersplaatsen en dan nog wel onder beding, dat ze hun lading kaakharing te Biervliet lossen zouden. Leefde Willem Beukel(s) op dat ogenblik nog te Hughevliet? Dit weten we niet met zekerheid, aangezien hij, voor zover we konden nagaan, na 1396 in geen enkel gelijktijdig document meer vernoemd wordt. Waarschijnlijk leefde hij nog en wellicht was het aan zijn aktie te danken, dat de hertog op zijn maatregelen teruggekomen was en aan het beproefde Hughevliet toegelaten had opnieuw haring op zee te kaken. Indien dit werkelijk zo geweest is, dan moet Willem Beukel(s) evenals de andere stuurlieden uit Hughevliet, die kaakharing aanvoerden, van 1399 af, zijn ladingen te Biervliet, de opgelegde aanleghaven, gelost hebben.
Leefde Willem Beukel(s) nog in het begin van de 15de eeuw? Voortgaande op een tweetal aanhalingen in een Oostendse memorie van 1483, zou men geneigd zijn dit te geloven. Volgens de Oostendenaars in genoemd jaar, waren het ‘eenen ghenaemt Gillis Buekele van Hughenvliete ende eenen Jacob Kien van Oostende..., die eerst den caecharnyc in t zee maekten ende hier in t landt brochten, dat niet boven 80 jaren leden is, of daer omtrent...’. De Oostendenaars kenden dus op dat ogenblik nog de naam van Beukel(s), alhoewel ze zijn ware voornaam vergeten hadden, vermits ze hem Gillis noemden. Verder wisten ze nog, dat Beukel(s) een visser uit Hughevliet was. In hun herinnering gaan ze dus terug tot 1404. Nochtans, indien ze in 1483 over Beukel(s) en Kien praatten, als over de promotors van het haringkaken, was dit vooral ‘pour le besoin de la cause’. Ze waren inderdaad dat jaar gewikkeld in een geschil met Nieuwpoort en Damme nopens de haringhandel. Beide steden wilden hun het stapelrecht voor kaakharing ontnemen en hun toen nog jonge haven sluiten. Wat dan te denken over de Oostendse aanhaling betreffende Beukel(s) en Kien? We weten, dat deze laatste een zeeman was, die zich in 1404 in dienst van de hertog in de zeeoorlog tegen de Engelsen onderscheidde. Datzelfde jaar overigens hadden de zeelieden van alle Vlaamse visserijhavens, waaronder
| |
| |
ook die van Hughevliet, Biervliet, Nieuwpoort en Oostende, zich verenigd, om onder de leiding van de beide bastaardzoons van Lodewijk van Male, de afgestorven graaf, ten nadele van de Engelsen aan zeeroverij te doen. Dit geschiedde met het medeweten van de hertog van Bourgondië. Kan Willem Beukel(s) hierbij van de partij geweest zijn? Stond hij in betrekking met Jacob Kien, de zeeman, van wie de Oostendenaars beweren, dat hij in hun stad de techniek van het haringkaken invoerde? Of verwarren de Oostendenaars eenvoudig de gebeurtenissen, meer bepaald de zeeoorlogen van vóór en na 1400? Dit is, bij gebrek aan gegevens, niet uit te maken. Wel weten we, dat Victor, de bastaardzoon van Lodewijk van Male, wegens daden van onwettige zeeroverij, door de vier Leden van Vlaanderen veroordeeld en uit het graafschap verbannen werd. Victor was, en dit is belangrijk, kapitein van de vesting Biervliet. Indien Beukel(s) in 1404 nog leefde, is het zeer goed mogelijk, dat hij onder Victors leiding op een of andere wijze, evenals Jacob Kien van Oostende, zich heeft onderscheiden. Het is dan ook niet uitgesloten, dat de traditie betreffende Willem Beukel(s) meer steunt op diens zeeroverspraktijken, dan op diens verdiensten als grondlegger van het haringkaken.
| |
III. - De versmelting van beide Beukels tot één legendarisch figuur (16de eeuw)
Hoe komt het nu dat Willem Beukel(s) van Hughevliet, de vechtjas en de vechtersbaas, populair geworden is en als volksheld de geschiedenis is ingegaan? Te weinig bijzonderheden over zijn leven zijn vooralsnog bekend om hierover een klaar beeld te krijgen. Hij kan een rol bij het tot stand komen van de nieuwe industrie gespeeld hebben en heel waarschijnlijk is dit ook zo geweest. Wat evenwel vooral voor de hand ligt, is de veronderstelling, dat hij een typisch vissersfiguur is geweest, én door zijn voorkomen, én door zijn daden. Dit moet hem over een groot gedeelte van de kust, tot in Oostende toe, een zekere populariteit hebben bezorgd. De anecdoten, die, aangedikt of niet, over hem werden verteld, maakten, dat hij reeds omstreeks 1483 in de legende was getreden. Dat dit zo kan geweest zijn, blijkt wel uit het feit, dat dergelijke figuren nog steeds in de visserswereld voorkomen. Denken we alleen maar aan de te Oostende op onze dagen bestaande herinnering aan ‘paster Pupe’ (E.H. Pype), de man die, op sociaal gebied, zoveel voor de vissers heeft gedaan, en aan de legendarische ‘stiereman Leirze’ (stuurman Laars), die even ruw als Willem Beukel(s) was. Misschien was deze laatste zelfs een volksmenner. In 1398 inderdaad overtraden de vissers van Biervliet en Hughevliet het hertogelijk verbod op het haringkaken en kaakten toch, wat als gevolg had, dat de vorst het volgend jaar zijn maatregel diende in te trekken.
| |
| |
De herinnering aan Willem Beukel(s) van Hughevliet bleef het langst bewaard te Biervliet. Na 1500 wist men evenwel niet meer, dat deze slechts een ‘pouvre maronnier’, afkomstig van Hughevliet, was geweest en vereenzelvigde men hem met die andere Beukel(s), waarvan het graf in de O.L. Vrouwkerk bewaard gebleven was. Deze verwarring vooral moet tot de luister van de ware Beukel(s) bijgedragen hebben. De laatste rustplaats van de vermeende grondlegger van het haringkaken was voortaan een aantrekkelijkheid voor al degenen, die Biervliet en zijn kerk kwamen bezoeken. Volgens de Gentse kronijkschrijver Marcus Van Vaernewijck, zou niemand minder dan Keizer Karel V zelf, na zijn troonsafstand, bij zijn definitieve afreis naar Spanje, een laatste groet aan dit graf hebben gebracht, en dit in gezelschap van ‘beede syn susters, die conynghinnen Eleonora ende Maria’. Dit zou op 30 Augustus van het jaar 1556 gebeurd zijn. De Gentenaar vertelt, hoe het keizerlijk gezelschap ging ‘wandelen tot in der kerken om de sepulture te siene van Jan (sic) Beuckels. stierman. dewelcke starf in t jaar 1397’ er bij voegende ‘dese voorseide Willem Beuckels was den eersten, die den tonharynck vynck ende sautte’. Zelfs weet de Gentse kronijkschrijver te melden, dat Beukel(s) een blazoen had: ‘hy voerde voor wapen twee kaekmeskens. daer men den haring mede kaekt’. Afgezien van het feit. dat men hier misschien te doen heeft met een van de talrijke zogezegde ‘vrolijke daden’ van de latere populaire Karel V, is het absoluut niet uitgesloten, dat dit bezoek werkelijk heeft plaats gehad. De handel en wandel van de grote keizer gedurende de laatste dagen van zijn verblijf in de Nederlanden werden natuurlijk door de tijdgenoten met grote oplettendheid gevolgd. De vorst vertrok immers uit Gent op 28 Augustus en bereikte Zeeland langs het kanaal naar de Honte, dat uitmondde in de Braakman, dicht bij het
eiland Biervliet. Hij kan dus aldaar eventjes voet aan wal gezet hebben, zoveel temeer, daar ook zijn zoon en opvolger Filips II er twee weken nadien aankwam. Keizer Karel V leefde bovendien juist in de tijd, dat de haringvisserij van de Nederlanden het hoogtepunt van haar bloei bereikte. Hij zelf was een liefhebber van vis en tijdens zijn regering, telkens hij in Spanje verbleef, liet hij niet na haring uit de Lage Landen te laten oversturen. Wat er ook van zij, het keizerlijk bezoek aan het graf van de vermeende Beukel(s) te Biervliet in 1556 droeg op zijn beurt bij tot het in stand houden van de traditie nopens de ware Beukels. Meteen evenwel was ook de mystificatie rondom deze figuur volkomen. Dit blijkt eerst en vooral reeds uit het door Van Vaernewijck aangehaalde sterfjaar 1397. Berust deze datering op de traditie ofwel op het opschrift, dat vermoedelijk op het graf in de O.L. Vrouwkerk te Biervliet te lezen stond? We menen, dat de laatste veronderstelling dichter bij de waarheid staat, dan de eerste. De datum op de laatste rustplaats van Willem Beukel(s) van Biervliet moet wel moeilijk leesbaar geweest zijn, gezien deze onmogelijk in 1397 kan zijn overleden. De dagtekening, die ons door Vaernewijck aan
| |
| |
de hand wordt gedaan, kan nochtans een foutieve lezing geweest zijn voor 1347, dat als sterfjaar voor de Biervlietse Beukel(s) in aanmerking kan komen. Waarschijnlijk heeft men in de 16de eeuw op deze wijze het opschrift op het graf min of meer in overeenstemming met de traditie aangaande Willem Beukel(s) van Hughevliet willen brengen. Wat er ook van zij, zeker is de datum 1397 zonder waarde voor het tijdstip, waarop deze laatste juist gestorven is. Ook de twee kaakmesjes, die Beukel(s) zogezegd in zijn blazoen droeg, hebben met de volksheld uit Hughevliet niets te maken. Denkelijk heeft men gedacht dit wapen op de deksteen of op de zerk van diens vermeend graf te Biervliet te kunnen onderscheiden, terwijl men in werkelijkheid met een of andere versiering te doen had. Dit sluit nochtans niet uit, dat er werkelijk twee mesjes zichtbaar kunnen geweest zijn, aangezien Willem Beukel(s) van Biervliet, als schepene van die gemeente, een blazoen kan hebben gehad. Of al deze veronderstellingen met de waarheid stroken, is niet na te gaan, vermits het graf van Willem Beukel(s) van Biervliet niet meer bestaat en wel sedert de O.L. Vrouwkerk aldaar - we weten niet juist wanneer - afgebroken is geworden. Wat er ook van zij, de mystificatie omheen het graf van de Beukel(s) te Biervliet toont wonderwel veel gelijkenis met die omheen de grafsteen van Jacob van Maerlant te Damme. Heeft men ook de zerk van de ‘vader der Dietse dichteren altegader’ niet genomen voor die van Tijl Uilenspiegel, de Vlaamse volksheld bij uitstek, en wel omdat een uil en een spiegel er op zouden te onderscheiden geweest zijn?
De overlevering betreffende de legendarische Beukel(s) wordt tot op onze dagen te Biervliet bewaard en wel door een glasraam voorstellende een visser, die neergezeten, in de ene hand een haring houdt en in de andere een kaakmesje. Het is een van de drie brandglazen, die dagtekenen van 1660-1661 en in de 17de eeuw in de Protestantse tempel aldaar aangebracht werden. Toen evenwel maakte Biervliet reeds deel uit van Staats-Vlaanderen, thans Zeeuws-Vlaanderen, het gebied dat door de Verenigde Provinciën, na de scheiding tussen Noord en Zuid, op de Spanjaarden veroverd geworden was. Naderhand bracht men nog in het raadhuis in deze gemeente een schilderij van de hand van M. Calisch aan, voorstellende het bezoek van Keizer Karel aan het graf van de legendarische Beukel(s). Aldus bleef de overlevering aan een typische Vlaamse volksheld alleen in Noord-Nederland bewaard.
Nu vaststaat, dat Willem Beukel(s) van Hughevliet werkelijk geleefd heeft en bij de invoering van de techniek van het haringkaken een rol kan hebben gespeeld, mogen we ons ook afvragen welke de ware schrijfwijze van Beukel(s)’ familienaam is geweest. In de drie gelijktijdige documenten, waarin over Willem Beukel(s) spraak is, wordt diens naam tweemaal ‘Beukel’ en één maal ‘Bokel’ gespeld, maar steeds zonder de uitgang s. We menen dan ook, dat de schrijfwijze ‘Beukel’, de enige historisch aanvaardbare is.
| |
| |
Te Biervliet maakt men heden toebereidselen om op een waardige wijze de nagedachtenis van Willem Beukel, de volksheld en de promotor van het haringkaken te vieren. Het feit dat de ware Beukel van Hughevliet was, neemt niets weg van het recht dat Biervliet heeft om dit te doen. De zeevisserijen van beide gemeenten vormden inderdaad omstreeks 1400, op het ogenblik, dat het haringkaken ingevoerd werd, slechts één enkel bedrijf. Nu Hughevliet voorgoed verdwenen is, komt stellig aan Biervliet de eer toe de ware Willem Beukel te mogen gedenken. Door aldus te handelen zal deze oud-Vlaamse, nu Zeeuwse stad niet alleen de nagedachtenis van een typische vissersfiguur, zinnebeeld van de ruwe, nooit versagende zeeman, maar ook die van een heldhaftig vissersplaatsje, dat verdronken is, symbool van de eeuwige strijd tegen de zee, ten zeerste dienen.
| |
Bibliografie
J. Egberts-Risseeuw. - Iets over Willem Beuckels van Biervliet, in Bijdragen tot de Oudheidkunde en de Geschiedenis, inzonderheid van Zeeuwsch-Vlaanderen, uitgegeven door' H.Q. Janssen en J.H. Van Dale. Middelburg, 1856-1863, deel IV (1859), pp. 214-215: tekst van de drie akten nopens Willem Beukel (s) van Biervliet van 1308 en 1313. |
Alf. Van Werveke. - Willem Beuckels, in Bijdragen tot de Geschiedenis en de Oudheidkunde van Vlaanderen. Uitgave van het Willemsfonds. Gent, 1927, pp. 60-63. |
G. Doorman. - Willem Beukels and the Flemish-Dutch method o.f gutting the herring. Spreekbeurt voor het ‘Vle Congrés International d'Histoire des Sciences a Amsterdam, 14-21 aoùt 1950’. Tekst nog ter perse. Welwillend door schrijver tot onze beschikking gesteld, waarvoor we hem hier danken. |
R. Degryse. - Oorsprong van het Haringkaken in Vlaanderen, in Nederlandsche Historiebladen, 1ste jaargang (1938), pp. 201-219. Hierin, als bijlage, de tekst van de hertogelijke oorkonde van 5 Augustus 1399, waardoor aan de vissers van Biervliet en Hughevliet toelating verleend wordt opnieuw de haring op zee te kaken en in Vlaanderen aan te voeren, althans onder wel bepaalde voorwaarden. In dit artikel ook alle verdere bibliografische gegevens. |
E. Van den Bussche. - Guillaume Beukels et l'art d'encaquer le hareng, in La Flandre, deel VII (jaargang 1875). Pp. 116-117, tekst van de oorkonde van 17 April 1391, waarin de naam van ‘Guillaume Beukel’ voor het eerst voorkomt. Deze oorkonde berust te Rijsel in de Archives départementales du Nord onder het nr. B 1849/50.507. Schrijver heeft het ook, op p. 118, over een Blankenbergse ‘Guillaume Beuckels, fermier du droit d'accise et pêcheur’, vermeld in 1379, maar geeft geen bron aan. |
| |
Onuitgegeven teksten betreffende Willem Beukel van Hughevliet:
1394. ‘Recepte de calenges des monnoies deffendue... Guillaume Bokel calengiez de ce qu'il deust avoir baillie a Jehan le Sconemakere le payement de 12 s. en feble monnoye. Compose pour 3 lb. - Jehan le Sconemakere calengies semblablement de ce qu il deust avoir receu les 12 s. en feble monnoie, compose pour 3 lb.’ Uittreksel uit de rekening van de baljuw van Hughevliet, Jehan Rugheroc, voor het termijn 21 September 1394 - 11 Januari 1395. Brussel. Algemeen Rijksarchief. Rekenkamer van Vlaanderen, nr. 1441, naar de inventaris van Nélis. |
1396. ‘Recepte d amendes de 11 lb. 10 s. à partir comme dessus (dont monseigneur a les deux pars et la ville:1e tierch, quand c est bourgois a autre et quand c est a gens estraigne, monseigneur prent la moitie et partie 1 autre moitie) ... De Guillaume Beukel, lequel fu jugie en 1 amende de 11 lb. 10 s., de ce qu'il frappa d un baston Pierre Smitte, pais et composicion faite pour ce que est pouvre maronnier, pour 4 lb.’. Uittreksel uit de rekening van de baljuw van Hughevliet, Jehan Rugheroc, voor het termijn 18 September 1396 - 8 Januari 1397. Brussel. Algemeen Rijksarchief. Rekenkamer van Vlaanderen, nr. 1447. |
Bijzonderheden betreffende Don Diniz de Portugal: we danken hier de h. Joâo Cunha da Silveira, advocaat te Póvoa de Santa Iria (Portugal), die ons de biografische gegevens aangaande Don Diniz de Portugal heeft aan de hand gedaan. |
|
|