De Vlaamse Gids. Jaargang 38
(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
Het Cruydeboeck van Rembert Dodoens vierhonderdjarig
| |
[pagina 412]
| |
Gunther van Andernach, bij wie ook Vesalius en Michael Serveto in de leei waren. Voor de publicatie van de werken van Paulus Aegineta (uitgave Basel, 1546) deed Gunther een beroep op de Griekse en Latijnse taalkennis van zijn Vlaamse leerling. Het ligt derhalve voor de hand aan te nemen dat de anatomische stempel die in de medische geschriften van Dodoens tot uiting komt, in de jeugdjaren van de geleerde werd meegegeven. Behoudens het zojuist vermelde boek van Paulus Aegineta door Gunther uitgegeven met de medewerking van Dodoens, dateren de medische geschriften van deze laatste uit de eindperiode van zijn leven. Eén zelfs verscheen dertig jaar na zijn dood, de Praxis Medica (Amsterdam 1616; een Nederlandse vertaling verscheen in 1624; een tweede uitgaaf in 1640). Het zijn de aantekeningen tijdens de lessen van de meester opgenomen, met datums en heel wat interessante bijzonderheden. Men moet daarin een magistrale duidelijkheid van begrippen vaststellen. Ofschoon hij het geneeskundig stelsel van de Ouden trouw blijft, ruimt Dodoens op met wat men de ‘rommel van de scholen’ kan noemen. Zeer gepast merkt de uitgever op, met een Grieks spreekwoord, dat toentertijde de medische geschriften ‘weinig vlees en veel been behelsden, en dat het als een zeer verdienstelijk werk moet aangerekend worden het schaarse goud uit het zand te zeven en de studerenden niet te overladen met nutteloze ballast waarbij ook de zieken geen baat vinden’. Het is een zeldzame maar pertinente hoedanigheid van de medicushoogleraar Dodoens, dat hij, die op de leeftijd van zes en zestig jaar (in 1583) in het onderwijs trad, de aanstaande artsen het kruim van zijn rijke ervaring en niet het kaf van ijdele boekgeleerdheid meegaf. De klinische lessen van Dodoens behoren tot dat soort geschriften die alleen waarachtige meesters aandurven. Boerhaave, één eeuw later, kan als zijn evenknie gelden ofschoon veel meer kaf uit diens tuin opdwarrelt. Een oud clinicus die verzadigd is met geleerdheid en hele treinvrachten theorieën heeft zien voorbijstomen onder de aanbidding van licht ontvlambare en onkritische gemoederen, zal niet nalaten, instemmend, een eresaluut te brengen aan de onvervreemdbare schoonheid die in de geneeskundige kliniek van Dodoens besloten ligt. Niet met rompslomp, maar met karaatheid, zal men wetenschappelijk gefundeerde geneeskunde opbouwen en doceren. Het stemt tot vreugde, bij het inzien van de klinische lessen die uit Dodoens’ mond werden opgetekend, deze vaststelling te kunnen maken. We hadden graag gehoord dat op een academische hulde dat feit door een bevoegde werd aangestipt. In de medische vakliteratuur die, zeker, eisen van wetenschappelijke secuurheid te stellen heeft, moet vooral in didactische geschriften, secuurheid gepaard gaan met een glashelderheid van betoog. Op de Praxis Medica van Dodoens liggen die twee kwaliteiten als een heerlijke weelde; omdat ze in | |
[pagina 413]
| |
medische geschriften zo weinig voorkomen, moeten ze de Mechelse clinicus die te Leiden doceerde, als een uitzonderlijk geestelijk cachet aangerekend worden. Nergens woekert zoveel geestelijk struikgewas als in de medische geschriften; ieder schrijver meent dat het, plichtshalve, geboden is er nog wat bramen meer tussen te laten groeien; snoeien, degelijkheidshalve, is geen gave van de medici. Een trek ten goede was het reeds, bij sommige schrijvers uit de bloeitijd van het humanisme, het over een andere boeg te gooien, maar de groeikracht was zo intens dat weinigen haar de baas konden. Onkritisch geblaseerd te zijn door overdadigheid, was geen kenmerk van Dodoens. Daarom moet die eigenschap van zijn werk en leven zozeer beklemtoond worden. Men treft ze, nergens, bij zijn tijdgenoten in die maat aan. De fundamentele waarheden van de geneeskundige propaedeutica zijn niet zo bijster talrijk of diepzinnig-ondoorgrondelijk dat ze door elk medisch student, die naar Dodoens luisterde, niet als zodanig zullen geapprecieerd geweest zijn en evenmin, nu ook, niet zonder voordeel fijn op de graat kunnen getast worden. Als een voorbeeld voor een waardevol theoretisch onderricht, dat voor een heel artsengeslacht onschatbare vruchten dragen kan. is de Praxis Medica van Dodoens een weergaloos tractaat.
***
Pro memorie vermelden we van de arts uit Mechelen Physologicae Medicae Partis Tabulae Expeditae. De titel geeft de inhoud weer; het zijn handzame tabellen voor dagelijks gebruik, waarin opnieuw 's schrijvers strekking tot ophelderen, ontwarren en beredderen op de voorgrond treedt. Drie uitgaven zijn bekend: Keulen 1581, Antwerpen 1581, ibid 1585
***
Veruit het belangrijkste medisch geschrift van Dodoens is Medicinalium Observationum Exempla Rara (uitgave Keulen 1581, Harderwijk 1584, Antwerpen-Leiden 1585, Antwerpen 1586, Harderwijk 1621). Het was reeds begonnen in 1580 als toemaat bij een botanisch werkje van minder belang, maar het jaar daarop was het de worp naar een onmetelijke toekomst op het gebied van het medisch denken. Het gaat meestal zó: in den beginne zijn het grote zeldzaamheden; van enkele komt het tot meer zeldzaamheden; men merkt stilaan dat een gouden draad van algemene begrippen door de inhoud loopt; zo wordt het een hele baan, en ten slotte ligt een koninklijke weg met brede horizonten open: nieuwe en vruchtbare ideeën zijn geschapen en gaan hun gang. De anatomische observaties van vóór Dodoens waren niets meer geweest dan vondsten, curiosa voor een rariteitencabinet; hij zelf noemt ze ‘rara’. | |
[pagina 414]
| |
Zelden werd opzettelijk naar een causaal verband met de klinische geschiedenis gezocht. Bij Dodoens wordt het systeem: ‘incidere mortuum decernimus, ut hujus male abditas ac latentes causas deprehenderemus. Quod ubi factum est, invenimus...’.Ga naar eind1. Bij de levende patiënt worden de ziektetekenen op het anatomisch waarneembaar letsel teruggevoerd. Waarnemingen van die aard zijn de kwintessens zelf van Dodoens’ geschrift; zij lopen over veel jaren. Toen hij nog te Mechelen was, hielden ze zijn geest al bezig.Ga naar eind2. Hij doet een beroep op Andreas Vesalius, die toevallig te Brussel is, om een lijkopening te bekomen, ‘hujus hortatu ac consilio sectionem admisit’Ga naar eind3. en onmiddellijk wordt het besluit geformuleerd: de ontdekte nieren blaasstenen ‘difficillimum symptomatum causae extitere’.Ga naar eind3. Het Woord Vooraf, door Dodoens tot de lezer gericht, is een merkwaardig document waaruit de programmatische doelmatigheid van het geschrift en de nieuwe inzichten van doctrinale aard met dezelfde glashelderheid te voorschijn treden waarvan in zijn klinische propaedeutica blijk gegeven werd. Die inleiding munt daarenboven uit door het gezond verstand. De auteur noemt zijn klinischanatomische observaties ‘exempla rara’; zij hadden als dusdanig zijn geest getroffen. We weten thans dat zij hoegenaamd niet zeldzaam zijn, maar thuishoren in het tableau van de ziekte. We wijzen b.v. op de eerste drie hoofdstukjes waarin, met een treffende concordantie, de letsels van hersenen en hersenvliezen naast de klinische verschijnselen, onder de aandacht worden gebracht. In hoofdstuk XIII wordt de kleine slijmcyste onder de tong, die de schilderachtige naam van kikvorsgezwel draagt, gedefinieerd naar anatomische normen en met de passende behandeling bedacht; het klonk al zo nieuw als thans de extirpatie van een longkwab bij gelocaliseerde tuberculose aan te raden, op een toon die in de toenmalige geneeskundige literatuur ongewoon was te gaan schrijven: ‘legittima curatio est scalpello tumorem aperire’Ga naar eind4.; het uit te voeren naar Dodoens’ rationeel voorschrift was een hele toer. Voorts luidt het onverpoosd over de ‘anatomiae periti’, op bijna elke bladzijde. Galenos en Hippokrates komen er bij te pas als sieraadjes, maar niet als de promotoren. Met zijn anatomische scholing en de anatomo-pathologische gerichtheid van zijn geest, moet Dodoens een superieur medicus geweest zijn; het kwam hem ten goede in zijn praktijk en hij heeft er vol zelfbehagen mee uitgepakt. Zo met het knaapje dat met wormen geplaagd was en nergens geholpen werd; ‘cum tandem in nostras devenisset manus, deprehendere statim morbi causam quam solos lumbricos esse persensimus... ut ad pristinam brevi reversus sit valetudinem’.Ga naar eind5. Zulke kanttekeningen zijn bij hem zeer gewoon en slaan, naar de opvattingen van zijn tijd, meer op de deugdelijkheid van de methodes en de ideeën dan op de kwaliteiten van de persoon. | |
[pagina 415]
| |
Stak Dodoens dan waarachtig een nieuw licht op met zijn Exempla Rara en is hij de voorloper van de anatomo-pathologie, zoals ten onzent voor 't eerst door A. Burggraeve beweerd werd?Ga naar eind6. Meer dan haar voorloper, was hij haar eerste belangrijke vaandeldrager. De zestiende eeuw kende de doorbraak van de anatomie die met Vesalius, door Dodoens blijkbaar als een medestander genoemd, haar eindoverwinning behaalde in 1543. De geschriften, die met eenzelfde inhoud als deze van de Exempla Rara van wal staken, dateren uit deze eeuw. In 1507 verschijnt, posthuum, een werkje van de hand van Antonius Benivenius De Abditis nonnullis ac Mirandis Morborum et Sanationum Causis; slechts twintig lijkopeningen werden tot opheldering van de kliniek verricht. Het was het eerste geschrift over de resultaten van een methode die drie eeuwen vóór onze tijdrekening te Alexandrië werd ingeluid, maar waarvan niets tastbaars overgebleven was. Vijf en zeventig jaar later verschijnt met meer aandrang dan ooit, en met een rijker documentatie gewapend, Rembert Dodoens op het toneel. De Abditis Causis verbleekt daarbij. De Zuid-Nederlander heeft een nieuwe werkmethode ter hand gesteld. Het zou fragmentair blijven, bijna een eeuw lang, tot in 1761 J.B. Morgagni met De Sedibus et Causis Morborum per Anatomen indagatis voorgoed de anatomische pathologie vastlegt op haar onvervreemdbare ideologische fundamenten. Het kan niet betwist worden dat Dodoens, meer dan zijn voorganger, het belang van het anatomisch-klinisch denken heeft ingezien en daarvoor de medewerking van zijn tijdgenoten opvordert en op hun begrip een beroep doet. De Epistola Dedicatoria waarmede Dodoens de uitgave van 1581 aan de aartsbisschop van Mainz opdraagt, vermeldt waarom hij tot staving van de anatomisch-klinische methode, treffende voorbeelden van ‘exempla rara’ uit Antonius Benivenius, Valerius Tarantanus en Alexander Benedictus excerpeert. Het was hem er om te doen de gegrondheid van de nieuwe denkmethode, die nog honderd tachtig jaar op haar definitieve vestiging zou moeten wachten, aan te tonen. Dodoens had aan aller gezag nog niet genoeg om ze te doen ingang vinden. Als men bedenkt wat schoolse afdwalingen, zoals het iatromechanisme, het iatrodynamisme, het iatrochemisme, het animisme en zo meer, nog aan bokkesprongen in de zeventiende en achttiende eeuw konden uithalen, moet het niet verwonderen dat Dodoens een eenzaat is geweest op het strand waar geneeskundige theorieën als grillige golfjes aanrollen. De plaats die Dodoens in het bestel van geneeskundige doctrines toekomt, is een zeer belangrijke. Hij werd door geen enkel medisch denker verdrongen, maar allen hebben het rationele van zijn inzicht bevestigd en laten doordringen tot de voorgrond. Twee eeuwen vóór Morgagni was hij | |
[pagina 416]
| |
overtuigd dat het anatomisch onderzoek een uitsluitsel kan aan de hand doen om de oorzaak van vele ziekten op te klaren. Zulks moest, geheel in het bijzonder, onderstreept worden nu, al te eenzijdig, op zijn verdienste als botanicus bij de vierde eeuwverjaring van Dodoens’ Cruydeboeck werd gewezen. |