De Vlaamse Gids. Jaargang 38
(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 260]
| |
Kamerstrategen, kelderstrategenGa naar voetnoot1.
| |
[pagina 261]
| |
Kales gedronken... Churchill zal ze allemaal de baas zijn, want Onze Lieve Heer kan toch de overwinning niet schenken aan zulke onzedelijke deugnieten!...’ Ik meende dat Maria de immoraliteit van de nazi-inval en de uitplundering van onze gewesten bedoelde; maar het bleek dat ze veeleer aan het privé-wangedrag dacht van de drie Propaganda-Staffel typistes, Madchen in Uniform, die hun intrek hadden genomen een verdieping lager in het appartement van een weggevluchte Joodse familie. ‘Is het niet ongehoord! Van ochtend als ik de balkondeuren opentrek, wat zie ik? Op het balkon onderaan drie Fritzen in hemdsmouwen, die Lily Marleen fluiten en uitgapen naar het Oosten - daar ligt toch hun Pruisen, nietwaar? - totdat die spichtige, rosse tikjuffrouw in peignoir bij hen komt, één dikzak omarmt en vermaant: “Kaffee ist fertig!” - En moesten de Engelsen nu tóch landen, wààr zouden ze landen?...’ Maar op die gedenkwaardige zomerzondag dat Hitlers inval in Rusland begon, mocht ik triomferen. ‘Maria, uw Engelsen hoeven niet eens meer te landen. De kozakken zullen de moffen hier wegjagen!’ Dit optimisme was méér dan gemakkelijke plagerij. Het was oprecht gemeend. Kort voor de tweede wereldoorlog inzette, toen de Führer slag op slag diplomatieke overwinningen behaalde, was ik mij fel aan het interesseren gegaan voor Sowjet-Rusland. Ik las regelmatig Le Journal de Moscou en lU.R.S.S. en Construction, hopende in deze lektuur overtuigende redenen van betrouwen te vinden, dat, daar waar de Westerse Mogendheden meer en meer in hun machteloosheid schenen te berusten, in het Oosten een tegenstander groeide die het nazisme halt zou gebieden en desgevallend vernietigen. Nu waren de twee kolossen handgemeen geworden. Ik herinnerde mij hoe mijn vriend Lindebrecht zich voor de Poort van de VerlosserGa naar voetnoot1. van het Kremlin had gepassioneerd. Een Verlossing door de Russen, - zoals Léon Bloy een ‘Heil door de Joden’ had geproneerd waarom niet? Een week lang - een week tijdens dewelke de Wehrmacht geen woord losliet over het verloop van de krijgsverrichtingen op het Oostfront en ik mijn fantasie vrije teugel liet - vermeide ik mij in hooggestemde hoop en poogde Maria in mijn geestdrift te laten delen. Zij bleef echter op haar hoede en ging te rade bij haar vroegere patroons: baronessen, gravinnen of bankiers. Men kan gemakkelijk raden wat deze haar wijsmaakten. ‘Moesten ze tot in Brussel geraken, dan zouden uw kozakken het nog bonter maken dan de drie SS-officieren van de zevende verdieping.’ - ‘Mogelijk, Maria, dat de mij dierbare individuele vrijheid geknot zou worden, maar dan zou er toch eindelijk eens sociale gelijkheid en rechtvaardigheid ingevoerd worden’. | |
[pagina 262]
| |
- ‘Ik vraag geen sociale gelijkheid! Zo de patrons hun ondergeschikten maar menswaardig behandelen, en hen hun consideratie niet onthouden - o, ik beweer geenszins, Meneer Brulez, dat U op dit stuk in gebreke zoudt blijven - dan mogen ze voor mijn part gerust in dure auto's rijden, dagelijks kreeft en kaviaar eten. Maar moest gij uw zin krijgen en de bolsjewieken geraken tot in Brussel, weet ge wat er dan zou gebeuren?’ - ‘Wat dan wel, Maria?’ Zij naderde de wijsvinger doctoraal naar mij gericht, de ogen diep peilend in mij als was zij een Sibylle: - ‘Dan rukten die kameraden de astrakanmantel van mevrouw haar schouders, en legden beslag op meneer zijn boeken’. - ‘Geloof ik niet, Maria. Pelsmantels hebben de Russen in overvloed en Vlaamse dichtbundels verstaan ze toch niet...’ Toen kwamen de Jobstijdingen. In de steppe rukte Hitler nog sneller vooruit dan hij het jaar voordien in Frankrijk had gedaan. In ‘Kesselslachten’ gaven honderdduizenden rode soldaten zich over, werden honderden tanks en kanonnen buit gemaakt. Om de overwinningen in de Russische veldtocht te vieren hieid het garnizoen wapenschouw in het Jubelpark. In parademars defileerden de grauwe en zwarte soldaten onder de arcaden van de Triomfboog. ‘Augen rechts!’ Ze monsterden langs de portieken - o schampere hoon! - de mozaïekfresco's waar Koning Albert, op een vurige schimmel gezeten, de allegorische terugkeer aanvoert van naakte maar gehelmde IJzerhelden. Met onbewogen gelatenheid keken van op de transen de bronzen geniussen en bazuinblazende victories op de vijandelijke parade neer. Op een parkbank gezeten knikkebolde een oudje welgezind om het milde septemberzonnetje en het fraaie martiaal vertoon. Een gouvernante liet een jongetje meehuppelen op maat der bravoerige muziek... Ik keerde huiswaarts, bladerde ontgoocheld in ‘1’U.R.S.S. en construction’, met zijn pochende propagandasprookjes. Het ‘granieten’ Rode Leger was een reus op lemen voeten gebleken. Zijn lot scheen weldra bezegeld. Daarna nam ik Goebbels’ weekblad ‘Das Reich’ in handen en las onder de vergelijkende afbeeldingen van de Duitse en Russische soldatenhelmen volgende diepzinnige legende: ‘Allein die Form des Sowjet-Stahlhelms zeigt die gegensӓtzlichen Lebensgefühle, die in diesem Kampf aufeinanderpruilt en, Wo deutches Stilgefühl einen in seiner Linienführung edel geformten Helm schuf, da ersann des jüdisch-sowjetische Denken einen ungejügen Kopfschutz, der die ganze Dumpfheit und Seelenlosigkeit des Sowjet-Reiches sinnbildlich verkörpert’. O wondere Metaphysika van de Hoofddeksels: van Siegfrieds Tarnkappe tot Pinhelm en Stahlhelm!... O wonderen van de toegepaste ideologie! Aristote a dit qu'on se couvre... Où ça?... Dans son chapitre: de capellibus! | |
[pagina 263]
| |
Maar wie weet of, op dezelfde stond, de Pravda niet even koddig met materialistische dialektiek jongleerde?... Maria merkte mijn mismoedigheid: ‘Meneer, ik geloof dat het uw Russen niet meevalt’. En na een pauze: ‘En zo mijn Engelsen nu eens moesten landen?’ - ‘Wel laat ze landen, jandorie! Liever vandaag dan morgen! En dat ze maar oppassen geen natte voeten te krijgen...’ - ‘In Godsnaam hou op!’ fluisterde Angèle mij toe, jullie lijken wel kinders die krakelen om knikkers. Laat Maria in haar wijsheid, anders zegt ze nog de dienst op en zij is de enige meid die iets smakelijks weet te koken van deze ellendige oorlogsrantsoenen...’ In de laatste dagen van Oktober was ik met collega's te gast bij de provinciale commissaris van Luxemburg, die ons enkele wederopbouwwerken in zijn provincie liet bezichtigen. Hij stelde voor, in de buurt van Virton, even stiekum de Franse grens over te trekken. Wij kwamen in het dorp Allondrelle dat alhoewel slechts in geringe mate geteisterd, volledig uitgestorven leek. De Duitsers hadden de Franse bevolking weggejaagd naar de Vichy-zone. Nochtans bleven akkers en velden goed onderhouden. Ze werden bewerkt door Poolse en Servische krijgsgevangenen onder toezicht van SS-bewakers. ‘Ik weet’, vertelde de commissaris, ‘dat de Duitsers plannen uitwerken om in de departementen van Meuse en Meurthe-et-Moselle alsook wellicht elders, hoeveburchten te bouwen voor de meest heldhaftige hunner SS-soldaten. Zij zullen er wonen, heersend over lijfeigenen en laten: nieuwe Middeleeuwen... Een prefiguratie van hetgeen wellicht ook ons land te wachten staat...’ Mismoedig slopen wij langs het verlaten pad terug over de grens. Wij reden naar Orval. De prior liet ons de nieuwe Abdij bezichtigen en vervolgens de ruïnes van de oude. Een enorme stenen, glasloze rosace tekende haar gratievol filigraan op de grijze lucht. Wij bogen ons over de waterput waaruit de wondervis gravin Mathilde's gouden ring had terugbezorgd. Toen dwarrelden enkele sneeuwvlokken door de frisse lucht; ze dooiden in het water van de bron, maar op de stenen rand verzamelden zij zich tot een fraaie hermelijnen kraag. - ‘Reeds sneeuw, in Oktober!’ verwonderde zich de prior, ‘dat is wel ongewoon...’ Maar toen wij het station van Aarlen binnentraden had het buitje reeds opgehouden. Van uit de trein zag ik de maan in haar laatste kwartier boven jachtende, schuimige wolkengolven als een bol geblazen fokzeil. Halverwege Namen en Brussel vlokten opnieuw witte pluimpjes tegen het couperaampje als toegesnelde vlinders. Bij het uitkomen van het station verraste ons de dikke sneeuwlaag die plein en straten vast bedekte. Toen ik de volgende ochtend ontwaakte, was zij, tegen mijn verwachting in, niet gedooid. Op de torentransen van de kerk waren de grauwe capucienen omgetoverd tot witte dominikanen. | |
[pagina 264]
| |
Met welk welgevallen zag ik hoe de sneeuw zich verder bleef ophopen op huisdaken en op de grasperken van de square. Tegen haar schelle blankheid staken de meeuwen grauw af. Zij waren zopas, stipt op mijn verjaardag, aangesneld om mij de groet van zee en duin over te brengen en tuimelden nu speels tussen de zwarte boomstammen of scheerden rakelings voorbij ons raam. De grimmigste, de meest vroegtijdige winter zette in en vervulde mijn hart met geluk. De hoop fleurde op dat Hitlers invasieleger het fatale lot zou ondergaan dat in 1812 Napoleons Grande Armée had vernietigd... Ik herlas ‘La Campagne de Russie’ van de graaf de Ségur, toonde Maria de etsen, waar grognards en paarden stonden afgebeeld met snorrebaarden van ijskegels aan mond en snoet. De Duitse kranten publiceerden foto's, waarop hun soldaten verdrietig glimlachten boven gelijkaardige ijsbaarden. In Blitz-opmars waren zij tot in de voorgeborchten van Moskou doorgestoten. Van op de heuvelkam van Mojaisk, konden zij, boven de lichte winternevel, de gouden koepels ontwaren van de Kremlinkerken, alsook de spitse, sterbekroonde toren van de Poort van de Verlosser. De Siberische vorst hield de Duitse Tijgerpanzers in zijn machtige greep, doemde hun aanvalsmachine tot onmacht; hij klauwde de soldaten in gelaat en ledematen, verstarde de strijdlust, ontzenuwde zelfs de levenswil. - ‘Maria!’ jubelde ik. ‘Kijk naar de thermometer op het balkon! Twaalf graden onder nul! In Rusland veertig! Zo dit heerlijk weertje nog enkele weken aanhoudt dan komt er géén levende nazi naar de Heimat terug!’ - ‘Heerlijk weertje! Heerlijk weertje! Als het veertig graden vriest voor de Pruis, dan is dat geen negen en dertig voor de Kozak. En tot nog toe heb ik geen foto gezien waar Adolf of LéonGa naar voetnoot1. ijskegels uit hun neus zitten te peuteren. Die koesteren zich warmpjes bij een vuurtje, waar ze onze beste anthraciet van de Levant-du-Flénu opstoken! Terwijl wij ons hier met dit rotkacheltje moeten behelpen, met die pijp die door het venster steekt als in een woonkariol van de zigeuners. En dat tarvocht dat neersijpelt op het parket, wie moet dat wegkrabben? Uw dienares natuurlijk. O: verheug U maar meneer, en betaal! De houtblokken die wij stoken kosten maar eventjes twee frank het kilo!... En meent ge misschien dat Adolf en Léon honger lijden? Zij kunnen hun boterham duimen dik smeren met de Hervekaas die ze de arme Belgen ontstelen... En weet ge wat ik vandaag in de étalage van Debontridders’ winkel zag? Op het marmeren blad ligt er een kaartje van celluloïed en daarop: ‘Nouvelle Récolte’. En die ‘nouvelle récolte’ dat was het perfekte Niets! Ah, 't sloeg aan mijn hart. En ik waarschuw u, meneer! De kastanjes die meneer Roelants ons bezorgde geraken ook al op hun eind en van het tonneken haring dat die olijkaard | |
[pagina 265]
| |
Jonckheere uit Oostende meebracht, kan ik reeds de bodem zien doorheen de pekel...’ - ‘We moeten ons aan de uiterste soberheid wennen, Maria’, verklaarde ik kwasi-sententieus. - ‘Meneer lijkt mij wel een missiepreker! Wennen? Wennen?... De duivel is gewend te branden en toch zat hij liever niet in de Hel!...’ Maria's ergernis weerspiegelde een oprechte bezorgdheid. Zij was er zich van bewust dat op haar gewetensvolle schouders de grote verantwoordelijkheid rustte ons niet van honger te laten omkomen. Ook twijfelde zij geenszins aan haar culinair talent: ‘Ik kan u de tarbot op zes verschillende manieren klaar maken; maar dan moet er eerst een half dozijn tarbotten tot op onze achtste verdieping aangezwommen komen...’ Men weet dat een gelijkaardig eergevoel de beroemde Vatel, meesterkok van de Prins van Condé ertoe bracht zelfmoord te plegen omdat de ‘marée’ niet tijdig toegekomen was voor 's Konings maal. Om niet tot een even desperaat einde gedreven te worden volgde Maria met angstige en gespannen aandacht de pogingen van mijn vrouw om de karige officiële rantsoenen aan te vullen met de redmiddelen der Zwarte Markt. Eens dat Angèle er in slaagde van uit Claven tien kilo macaroni, spijt valstrikken en versperringen van Controleurs en Feldgendarmen, tot binnen ons appartement te loodsen, glunderde Maria van geluk: - ‘Dat verkwikt waarachtig het hart!’ Zij stelde de veertig langwerpige, kartonnen dozen in het gelid en overschouwde ze met de welgezinde, martiale blik van de sergeant-majoor die veertig nieuwe rekruten verwelkomt. De donderdagnamiddag had Maria vrijaf. Ze ging dan steeds ten huize van de barones Bois-Daniël, waar ze jarenlang de raffinementen van haar kookkunst had gedemonstreerd en de dienst enkel had opgezegd omdat ze stilaan te oud werd om driemaal in de week grote feestgelagen voor talrijke genodigden gereed te maken. Een klein gezin van drie personen als het onze lag haar beter. De vriendelijke barones trakteerde haar oude kokkin telkens op echte koffie en Waverse kaastaartjes. Na ieder bezoek onderhield Maria ons over de vernuftige wijze hoe die adellijke lui het probleem der proviandering hadden opgelost: - ‘Wilt u geloven dat een heel eskadron smokkelaars in hun dienst staat? Allemaal specialisten: één voor bloem en suiker, één voor boter en eieren, één voor oesters - geen Zeeuw naar u zou verwachten, maar een Bulgaar; een pianoprofessor levert het varkensvlees en koopt ook schrijfmachines op. Vermits u geen boeken meer schrijft, meneer, dan zoudt u misschien uw ‘Royal’ tegen drie Ardennese hammen kunnen ruilen?... Ja, baron Bois-Daniël hoeft niets te derven: noch kreeft, noch hazepeper. | |
[pagina 266]
| |
Dagelijks zijn havannah en zijn twee glaasjes cognac. Nu zoudt u menen dat die man gelukkig is? Welneen...’ - ‘Hij treurt wellicht over de duizenden jonge lieden die dagelijks sneuvelen, over de ontberingen van hen die niet eens mosselen, laat staan oesters, kunnen kopen...’ - ‘O, ik beweer niet dat de baron de noodlijdenden niet zou helpen!... Maar dààr gaat het niet om. Hij ergert zich omdat de radio geen weerberichten meer uitzendt. De heer baron wil honderd jaar worden en hij waagt zich slechts buiten zo het niet te koud of te warm is, te vochtig of te winderig. En daarom speelt hij nu zelf de godganse dag Observatorium; loert naar de thermometers buiten, tikt op de barometer, vraagt zich af van waar de wind wel kan blazen; want de driekleur wappert niet meer op het Koninklijk Paleis en uit de schouwen komt er ook niet zo erg veel rook... Ba, elk heeft zijn manie, nietwaar? U, meneer, leest wel verzen!...’ Maar zekere dag kwam Maria in sombere stemming terug van het wekelijkse bezoek. - ‘Scheelt er iets?’ informeerde mijn vrouw. - ‘O mevrouw. Aan u wil ik het wèl zeggen. Eenieder heeft zijn eigen oordeel over de oorlog nietwaar? Maar wat ik uit de mond van de baron Bois-Daniël te horen kreeg, neen, dat kan ik niet verkroppen: die lof van de ‘Nieuwe Orde’ (zoals zij zeggen) en van Léon Degrelle!... Als er een schurkerij is, dan wel deze van die snullen van jonge lieden - maar 't zijn toch ook moeders kinderen - in de Russische steppe de dood in te jagen, en dat alles pour le roi de Prusse!... Zie, ik heb beleefd afscheid van hen genomen - men moet altijd correct zijn, nietwaar? Maar nooit zet ik nog een voet over de drempel van deze collaborateurs!’ Maria hield woord. Met nobel gebaar offerde zij op het altaar der onkreukbare vaderlandsliefde de Donderdagse èchte koffie en de Waverse kaastaartjes.
***
Mijn vreugde over de barre winter van 1941 zou mij duur komen te staan. Ook mijn gezondheid werd door de barse natuurelementen gewond... Angèle's bleke, gedwongen glimlach, Maria's sombere zwijgzaamheid onthulden mij voldoende de ernst van mijn kwaal. Terwijl ik op de rustbank lusteloos en desperaat als de zieke Tristan uitgestrekt lag, keek van op ons hoge balkon Maria, als een trouwe Kurwenal, gespannen uit naar de verre horizon of het Bevrijdingsschip met de witte zeilen nog niet in aantocht was. - ‘Ha! Daar is de Raf weer!’ klonk haar blijde kreet. ‘De Duitse kanonniers klauteren op hun kiekenladdertje naar het dak van het Résidence-Palace!’ | |
[pagina 267]
| |
Op het wolkenloze hemelspansel tekenden de condenstrepen van amper zichtbare vliegtuigen streng evenwijdige lijnen als de notenbalken voor een partituur, waar de luchtafweer haar nijdige muziek in deed opklinken. - ‘Ge moet niet vragen waar ze naartoe vliegen. Ze gaan eens hun snuifdoos op de kop van meneer Krupp uitkloppen!...’ Vrienden en collega's legden bij mij ziekenbezoek af. De vrijzinnigen poogden mij op te monteren met kluchtige gezegdes; Bertrand met het relaas van zijn avonturen. - ‘Pleasure as usual! 't Is niet omdat de Duitse parachutisten Kreta veroverden dat ik mij van Cythere zal laten verjagen...’ -; een Katholieke verwante hield voor mij een stichtelijk ‘Memento-mori!’ preek. Vermits zoveel jonge lieden dagelijks sneuvelden, was het ‘logisch’ dat de Voorzienigheid ook meer burgers naar het hiernamaals riep dan in gewone omstandigheden. Begreep ik hem goed dan moest Onze Heer zijn getal hebben. Ik had er in te berusten, een eenheid van het vereiste kwantum uit te maken. Deze pessimistische prognose stemde mij weemoedig en tevens kregelig tot, plots, doorheen mijn mistroostigheid, een zonderling gevoel van voldoening, ja van euforie, kwam dringen! Van deze eigenaardige gewaarwording ontdekte ik de reden pas toen ik mij herinnerde hoe, veertig jaar voordien, ik mij reeds in een gelijkaardige situatie had bevonden wanneer ik, zwaarzieke knaap, tot tante Julie's schoonzuster klaagde: ‘Zulma, moet ik dan doodgaan?’ en de hardvochtige antwoordde: ‘Er zijn kinderen die boeten voor de zonden van hun ouders, uw vader gaat niet naar de mis...’ Maar ik was nièt als zoenoffer gevallen. Terwijl de zomerregen neerdretste op daken en beemden van Coolscamp had dokter Van Hamme verklaard: ‘Die jongen is genezen, laat hem een duifje binnenspelen!...’ Het leek wel dat, ingevolge dit eerste experiment, mijn gestel ingeënt was tegen de funeste uitwerking van soortgelijke boosaardige dreigementen. Sneller dan mijn geest had mijn onderbewustzijn geredeneerd: ‘Het ergste is niet steeds zeker...’ en mij dit gevoel van welbehagen geschonken, dat, medisch gezien, ditmaal wellicht niet zo gefundeerd was als in de dagen van Coolscamp... Ik kreeg ook nog ander bezoek. Het viel mij op dat de socialistische collega's nooit met ledige handen kwamen. Gust de Muynck bracht flessen geitenmelk mee. Jan van Overloop flessen koemelk van uit de verre Kempen, Willem Rombauts melkzegels. Deze vaststelling deed mij besluiten dat, bij socialistische militanten, de solidariteit geen ijdel woord is. Dit betekent geenszins dat ik andersdenkenden voor minder hulpvaardig houd noch dat zij mij de ‘milk of human kindness’ zouden onthouden hebben. Een goede vriend die, als charmante bohême, jarenlang in diverse Europese landen had rondgezworven en, bij het uitbreken van de vijandelijkheden in Berlijn woonde, kwam mij opzoeken. Hij leek nog erg onder de indruk te zijn van de verschrikkingen die hij gedurende luchtaanvallen op de Reichshoofdstad had meebeleefd. Hij was erg nerveus en dat wij | |
[pagina 268]
| |
met gelukzalige, beate voldoening luisterden naar het majestatisch geronk van de voorbijtiegende luchteskaders, scheen hem niet weinig te prikkelen. - Ge weet toch wel dat de Raf er niet voor terugdeinst ook Belgisch grondgebied te bombarderen!...’ - ‘Ja zeker’, wedervoer ik, ‘maar in de kranten van meneer Goebbels lees ik - die gewillig geloof schenk aan propaganda - dat zulke aanvallen steeds op ‘Arbeitersviertel’ gericht zijn, en daar wij nu eenmaal in een patriciërswijk wonen...’ Ik betwijfel of de vriend mijn scherts apprecieerde... Maar toen in de buurt bommen, naast de Etterbeekse kazernen, ook burgerswoningen vernielden, was onze voorgewende placiditeit naar de vaantjes. Bij het eerste alarmgeloei spoedden wij ons voortaan naar de kelder. Alleen Maria bleef nog wat talmen tot zij de vertrouwde batterij van op het Résidence-dak haar traceerkogels de lucht in zag schieten. Dan kwam zij zich gezapig bij ons vervoegen, daar zij oordeelde dat verdere afzijdigheid van harentwege een affront voor de kleinmoedigheid van haar bazen had geleken. - ‘U mist een magnifiek spektakel!’ zegde ze ons. ‘Zoveel Bengaals vuur heb ik, zelfs op een Nationale Feestdag, nog nooit afgestoken gezien en, boven het Zoniënwoud, hangt de hemel vol gloeiende Kerstbomen...’ - ‘'t Kan zijn, Maria. Maar die fraaie Kerstbomen wijzen de doelen aan, op dewelke de bommen van uw Engelse vrienden moeten terechtkomen. En als ik zeg ‘terecht’-komen, ben ik er eigenlijk naast - net zoals de bommen zelf trouwens’. - ‘He, meneer, men maakt geen ommelet zonder eieren te blutsen! Dat zeg ik bij manier van spreken; want het lijkt wel of de Moffen de laatste kip in Brabant en Henegouwen de nek hebben omgedraaid... Maar zie: eens dat alle bruggen, tunnels, lokomotieven en stapelplaatsen kapot zijn gesmeten, dàn zullen mijn Tommies landen...’ - ‘Maar zij zijn reeds geland, Maria! Te Dieppe en voor het five o'clock time waren ze er reeds weer vandoor...’ - ‘Dat weet ik wel. Maar die dappere jongens van Dieppe waren enkel voorlopers; ik zou zeggen: de profeten die de komst van de Messias voorbereiden...’ - ‘Maria, waar haalt ge dat vandaan?’ - ‘Ik heb een protestantse vriendin. Zij leest de Bijbel en weet over religie heel wat meer af dan wij katholieken. Ik zeg: ‘katholieken’ bij manier van spreken - want meneer, mevrouw en mejuffer gaan al niet meer naar de mis dan ikzelf: waarin we misschien ongelijk hebben want we zijn toch allen gedoopt...’ Annie luisterde gespannen en begrijpend toe. Later zou ik vernemen dat zij, daar zij niet goed terecht kon bij de Christelijke heiligen en schuts- | |
[pagina 269]
| |
patronen, gedurende de bombardementen, smeekbeden prevelde tot doorluchtige heidenen. ‘Dappere Themistocles die de overwinning van Salamis bevocht, welbespraakte Demosthenes die de demokratie verheerlijkt in de rede die we thans op school aan het vertalen zijn, wijze Socrates, die het Goede van het Kwade weet te onderscheiden, ach verleen uw bescherming aan ons gezin opdat het moge gespaard blijven van oorlogsgeweld!...’ Gedurende het luchtalarm was de electrische stroom uitgeschakeld zodat een, in een ledige wijnfles geplante kaars onze bedrukte aangezichten met het spaarzame licht van haar rustige vlam bescheen. - ‘Als de kozakken komen, dan vreten ze die kaars ook op!’ grommelde Maria somber. ‘Zo is dat ook gebeurd in 1814... Dat heeft mijn grootmoeder zaliger nog met haar eigen ogen gezien... Ja meneer, zonder landing geen Bevrijding! Had ik meneer moeten geloven dan had de Siberische winter de laatste Fritz in een ijspilaar veranderd. Maar daar fluit in de Lente de eerste merel, Adolf commandeert: En avant! Marche! De nazi's rukken op en de kozakken zijn weer op de vlucht...’ - ‘Jamaar, Moskou houdt stand!’ - ‘Wat niet belet dat het rode draadje, waarmede meneer de frontlijn op de landkaart van Europa aanstipt, dagelijks meer naar het Oosten verschuift en de Moffentanks dozijnen steden veroveren ‘avec des noms à coucher dehors’!...’ - ‘Met een opofferingsgeest zonder weerga in de historie laten de Russen slechts rokend puin achter, zodat de invallers werkelijk ‘onder de blote hemel moeten slapen’...’ - ‘Laten we een wedding aangaan: zo mijn Engelsen de eersten zijn om onder de Triomfboog van het Jubelpark te defileren, dan koopt meneer mij een peperkoek van Dinant: een grote Sinterklaas met de drie snaken in de zoutkuip. Zijn het de bolschevieken, dan bereid ik u een ‘Sabayo au Vodka’ - gesteld dat mevrouw de eieren, de room en de vodka weet te verschaffen... Wat meent ù, mevrouw?...’ - ‘Kamerstrategen, kelderstrategen!’ zuchtte Angèle. |
|