De Vlaamse Gids. Jaargang 38(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] Ode door Gaston Burssens aan Yvette De tijd ging al die tijd aan mij voorbij Eeuwig afwezig ik eeuwig aanwezig jij Ik die nooit dacht dan aan wat ik niet was Gevangen in een ruimte Waar heel een wereld van je voorhoofd las Dat je mij nooit verzuimde Te wenken met één hand Ik geef het toe maar uit je andere hand Liep waaierend fijnzinnig zand Dat mij belette half de ruimte te verruimen Want toen had ik te doen met averechtse luimen Kan ik het kwalijk nemen van een trein Dat hij zijn ijzeren spoor moet volgen Dat kan ik niet zomin als oorzaak vóór gevolgen Gevolgen ook vóór oorzaak zijn Gevolgen met één grote nul Oorzaken met twee oren Twee ogen en één hart en andere flauwe kul Maar steeds die ijzeren sporen Jaren geleden hakte ik mijn schaduw af En dacht dat zij mij was verloren Nu vind ik haar terug als koren aan het kaf [pagina 208] [p. 208] Wij waren al een heel eind overstag geraakt En kampten met een moed om van te hijgen Tegen een vuile wind om te verkrijgen Van God die toch de mensen heeft gemaakt Dat eens de mensen zouden zwijgen Over het krijgen van het lot dat zij verdiend En niet gekregen hebben Wij waren toen niet helderziend En jij zei iets van spinnewebben Hoe vroeg je ongelovig hoe 'k Stond naar de trein te kijken als een koe Ik die niet leef dan waar ik nooit geweest ben En die niet denk dan aan de tijd dat ik niet leef Men zegt dat ik een onverlichte geest ben Die feest na geest naar gekke dingen streeft Mon Dieu mais non il est un peu fragile Quant au cerveau maar zonder gek te zijn Dit zei je en een beetje zoet venijn Liet je voorzichtig druppelen in de vrome zielen Op zulk moment doe je mij voor mijzelve knielen En slaat het hart mij om de schrik Jij zegt obscene woorden met een engelenblik [pagina 209] [p. 209] De muur van 't geluid de muur van de tijd De muur van de gedachte zijn de som der uren Die wij verbeurden aan de heerlijkheid Waarin wij wonen binnen àndere muren Maar achter deuren zonder brievenbus - Door hen die met een vriendenkus Bereid zijn brieven te bestellen Worden de stoepen niet geteld maar tellen Alleen de transparante dingen Aan glazen muren van herinneringen Tot aan de woorden die wij niet verstaan Ons huis is jouw geschenk verpakt in cellophaan 't Gebeurt ook wel dat in de samenleving De geuren van het beest nog meer dan dierlijk zijn Als jij naar Chanel ruikt en ik naar After Shaving En andere geuren die in rechte lijn Van andere dieren stammen Maar 't eigenlijke zwammen Over het veelvoud van de kleurengamma Ligt niet zo na ons aan 't verstand Verstaan deden wij alleen met de hand Waarmee ieder van ons de geuren streelde 't Was altijd zoveel meer dan ik mij kon verbeelden [pagina 210] [p. 210] Ik heb mijn hele leven lang gewacht (Als ik er nog aan denk verrek gedome) Tropische nachten lang op haar die nooit wou komen Muskietennachten lang en dan die éne nacht Waarop mij als een omen Een vriendelijke vledermuis verscheen Ik groette vriendelijk terug en Uit vriendelijkheid ving zij nog enkele muggen Eer zij uit mijn gezond verstand verdween Zo'n eenzaamheid had ik mij kunnen denken Maar nooit gedacht En toen ben jij 't geweest die 'k nooit heb willen wenken En altijd heb verwacht ‘Borsten van melk Tepels van honing’ Bijbels geluk en zoete kelk Geledigd tot op de bodem van onze woning Als al de woningelementen trots bijeen zijn Want al de dingen die ons nu gemeen zijn Zullen in later uren ons minder gemeen En meer gemeenzaam worden B.v. 't wassen van de borden O neen ik schrok ik schreeuwde neen Ik stel mij voor ik heb mij voorgesteld voorheen Eén derde ster één derde man één derde zon 't Was een conditio sine qua non [pagina 211] [p. 211] De klok slaat middernacht voor morgen Want morgen zal het middag zijn om middernacht Je hebt het zo bedacht en zo betracht En zo verwacht dat alles ongeborgen Gebeuren zou O ja wij gaven wel om warmte wel om kou En wel om welzijn en om weemoed en om alles Wat thuishoort in een hut als in een palace De armen open en de ogen toe Maar als de laatste klokslag heeft geslagen Waarna het ogenblik weer op komt dagen Dat men tot alles ba zegt en weer boe Wens jij de hele bliksem naar 't gedoe Te lui om te verrekken Te laf om doden te vermoorden Te luimig om levenden op te wekken Te luizig om mijn eigen vel te rekken Zo en toen en zonder woorden Dat weet je nog dat kun je nooit vergeten Heb je mij gevonden als een ellendig kreng Als een verzopen hond nog aan zijn keten Als een ontbonden foetus aan zijn navelstreng Tussen wurgen en hangen Ben jij het die mijn luizen hebt gevangen [pagina 212] [p. 212] Ten Noord-Oosten van nergens Ten Zuid-Westen van ons paleis in stuc Kruisten wij ergens 't Centripetale punt van ons geluk En met z'n tweeën stonden wij alleen voor velen Die zich verveelden en 't papier maché Herkauwden alsof het hun niet kon schelen Dat hun gekauwd papier hun sexe was o nee Wij hadden toen geen zin hongerigen te spijzen Wij leerden om te reizen En liepen het geluk tegen het stijve lijf Geluk maal twee - en tweemaal twee was vijf Want spijt en wroeging heb ik ook gekend Jij bent te vrouwelijk jong om ze te kennen En te jonkvrouwelijk ook om 't leed te mennen In een gareel van handen door jou niet herkend Maar die de mijne zijn of konden wezen Doch daar zat juistement het groot gebaar Waarvan de kleine gebaren op het gevaar Van geblinddoekte handen wezen Wij waren bovenhuids gerust Toen wij dit vers hebben herschreven en herlezen En wij elkander onderhuids hebben gekust Vorige Volgende