Een stad zonder haven, hoe groot of waar ter wereld, heten wij een provinciaal gat om van verveling om te komen. Lode Baekelmans, gij hebt, in uw beste werk, die achtergrond niet op litterair anecdotische wijze beschreven; uw personages dragen die achtergrond met zich mede; hij maakt deel uit van hun menselijke natuur.
Gij hebt de kleinburgerlijke luidjes recht doen wedervaren èn ge hebt ze aardig gecaricatureerd (denk maar aan die beminnelijke ‘Mijnheer Snepvangers’: hij heeft u met een proces bedreigd!). Doch men zou zich ergerlijk vergissen, moest men de deernis met uw personages niet àchter uw woorden lezen. Want, hoe dan ook: er schuilt een weemoedige trek in uw karakter. Nooit werdt ge bitter, al hebben mensen en toestanden u ontgoocheld; ge bezit een weemoedige neiging tot mildheid. Als de keuze er u toe dwingt, houdt ge méér van de mensen dan van de boeken. Sommigen mogen de mening zijn toegedaan, dat dààr uw zwakheid als literator in schuilt. Maar wie durft volhouden, dat ge in uw keuze gelijk of ongelijk zoudt hebben? Want als uw ogen glunder kijken, dan is het in der waarheid niet altijd om datgene wat u vermaakt of belachelijk voorkomt. Uw glunderheid is wel eens uiterlijke schijn; in uw binnenste wringt en prangt er iets om de kleine, hulpeloze wezens die van hun dodelijke onbeduidendheid nooit genezen. En op een totaal verschillend plan dan het plan van de literatuur heeft uw aangeboren weemoed om het zieke mensdom, in benarde tijden, een waardig en gewichtig woord gesproken waardoor ge velen aan u verplicht zult hebben.
En toch: zij die niet àlles van u gelezen hebben, vinden u oppervlakkig, zonder ethische of aesthetische problemen wellicht, zonder tragische sociale achtergrond. Ze vinden u grappig, een prototype bijna van de legendarische Vlaamse grappigheid. Een Hollands criticus, och lang geleden, heeft u de Ulenspiegel van de Vlaamse letteren geheten. Het was vóór de komst van Ernest Claes en Felix Timmermans; we hadden toen geen moderne heimatliteratuur die in het buitenland furore maakte.
In de beste bladzijden van ‘Mijnheer Snepvangers’; in sommige verhalen uit ‘De Idealisten’, uit ‘Mensen’ en ‘Het Rad van Avontuur’. in het fijne boekje ‘Robinson’ hebt ge, in het hart vertederd, met een bijzonder soort van humor geschreven over de sukkels-zonder-geschiedenis, over de eenzamen-zonder-geestelijk-verweer. Is die houding, die vertedering onbeduidend in de literatuur? Zijn Charles Dickens of Marc Twain onbeduidend omdat ze doorheen hun tranen konden lachen?
Evenmin als ‘Wrakken’, de roman van Emmanuel de Bom, is ‘Tille’ een echte roman van de haven; beide werken brengen, op een verschillend niveau, de uitbeelding van een drama in de kleinburgerlijke wereld. Bij De Bom werden er enkele scènes aan de havenkant gesitueerd; de eigen, gigan-