| |
| |
| |
De ‘Lage Landen bi der See’ en hun rol in West-Europa
door J.W. Beyen
INDIE ik mij vermeet enige beschouwingen te wijden aan de rol, door de Voorzienigheid toegedacht aan de ‘Lage Landen bi der See’, dan doe ik dat in vol besef der gevaren, welke de leek op het terrein der historie bedreigen. Nog dezer dagen kreeg ik van geleerde zijde, naar aanleiding van een vroegere wandeling op dat terrein, een gevoelige afstraffing. De plak des meesters daalde ditmaal - naar het gevoel van de gestrafte - neer op onschuldige handen. Maar, schuldig of onschuldig, ik moet er mij wel rekenschap van geven, dat het wellicht een euvele moed is, die mij beweegt te spreken over de heel bijzondere plaats, die onze landen, verenigd of gescheiden, in het West-Europees bestel innemen, en, in de loop der eeuwen, ingenomen hebben. Mijn verontschuldiging is, dat het voor hem, die Europa lief heeft omdat hij zijn eigen vaderland bemint, bijna onmogelijk is niet te mijmeren over de lotgevallen der, helaas zo vaak twistzieke Europese familie. Hoe zou hij, al dwalende in de galerij zijner - veelal vage, misschien soms minder juiste -, geschiedkundige voorstellingen, niet voor alles verwijlen bij de eigenaardige ontwikkeling dier ‘zeventien provinciën’, door Napoleon zo onbeleefdelijk als het aanslibsel van de Franse grote rivieren gekenschetst. Met de omschrijving ‘zeventien provinciën’ vindt hij dan tevens een kleine rechtvaardiging voor zijn lekepraat tegenover de werkelijke kenners der Historie. Is het niet troostrijk, dat deze kenners het er, onder elkander, nooit over eens hebben kunnen worden, welke gebieden met deze ‘zeventien provinciën’ werden bedoeld? Ook kunnen zij niet bogen op grote onderlinge overeenstemming over karakter en oorzaak van de strijd tegen Spanje. De belangstellende leek, de dilettant, is een ietwat hinderlijke verschijning voor de man van het beroep. Ieder die een beroep meent te kennen, heeft de spottende
ergernis tegenover de amateur wel eens in zich voelen opkomen, vooral als deze de opvattingen van een andere kenner des beroeps critiekloos blijkt te aanvaarden. Het gaat economen, met betrekking tot historici, die over economie schrijven, niet anders dan het historici gaat, als economen historische beschouwingen houden. Maar
| |
| |
ook overspecialisering is een gevaar. Voor de vakman is de belangstellende leek een nuttiger element in de maatschappij dan de niet belangstellende. Op een geheel ander gebied, dat der muziek, heeft een groot musicus eens gewezen op de betekenis van de zwoegende dilettant voor de ontwikkeling van het muziekleven. Mogen de geleerden het mij daarom vergeven, indien ik in volle deferentie voor hun grote kennis mij een ogenblik bezig houd met de vraag, welke historische factoren onze landen, onze volken te zamen binden en verdelen.
Er zijn, in de geschiedenis van ieder land - gelijk van iedere mens - zogenaamde historische momenten. Ik heb het voorrecht gehad bij een zodanig historisch moment in de geschiedenis onzer landen tegenwoordig te zijn, namelijk de geboorte van Benelux in Londen. Tegenwoordigheid bij een dergelijke gebeurtenis is alles minder dan een waarborg voor inzicht in de betekenis dier gebeurtenis. Dat geldt zelfs, tot op zekere hoogte, voor de acteurs van het drama, en dus zeker voor de toeschouwers. De uiterlijke kentekenen van het toen gesloten verbond waren economisch en financieel. Toch had, wat toen gebeurde, in zijn oorzaken en in zijn gevolgen, veel meer dan economische en financiële betekenis. De aanwezigen zijn zich daar zeker van bewust geweest. Maar of zij zich, in die veelbewogen dagen, verdiept hebben in de vraag, waarom dat verbond een zo natuurlijke zaak was, mag, zonder verwijt, worden betwijfeld. Er, tien jaren later, over na te peinzen, heeft daarom zijn bijzondere bekoring.
Doet men dat, dan verdwijnt de wrevel tegen de grote veroveraar, die over het aanslibsel van zijn rivieren sprak, ook al verwerpt men, met recht, de politieke aanspraak, dat hij aan zijn geografische stelling ontleende. Want - en hiermede zet ik de tastende voet op een ander, den geleerde voorbehouden gebied - de Lage Landen zijn inderdaad gevormd door de rivieren en door de zee, en, tegen de rivieren en tegen de zee. Zij zijn kinderen van het zoete en het zoute water. Zij zijn geworden zoals zij zijn, doordat de zee de landtong met Groot-Brittannië doorbrak, en de ‘zanddrempel van den lichten hemeltempel’, waar Boutens van spreekt, is een monument dezer voor de geschiedenis in de wereld zo ingrijpende gebeurtenis. Het water brengt en omgrenst hun rassenmengsel, zoals het de grond vormt, waarop hun landbouw zal groeien, zoals het de contouren hunner oevers trekt. Het gebruik van het water maakt hun mensen tot schippers en handelaren: de strijd tegen het water maakt ze tot ingenieurs. De grimmige vijand, de moeizaam te onderwerpen dienaar, de goedgunstige helper; dat alles is het water en het vormt het karakter van vrije mensen, die zich handhaven tussen de grote rijken in Europa. Een vruchtbaar, welvarend gebied van nijveren, landbouwers, handeldrijvers en schippers, gelegen op een van de drukste kruispunten in het Middeleeuws Europa, is het sedert eeuwen een land van vele steden, en een land zonder latifundiën.
| |
| |
Fascinerend is het spel van dynastieke krachten, dat de Lage Landen tot politieke samenhang brengt. Er is, geloof ik, maar één geschiedbeschouwing nog eenzijdiger dan die, welke slechts van vorsten en veldslagen spreekt en de economische drijfveren veronachtzaamt: het is die, welke bij uitsluiting economische drijfveren erkent. Zij spelen steeds een rol, maar nooit de enige, ook lang niet altijd de beslissende, in welke groepering der mensen ook. Hoe vaak heb ik, als zakenman, de stille verzuchting geslaakt: indien het toch juist ware, dat de zakenmensen zich uitsluitend door het winstmotief laten leiden, hoeveel eenvoudiger zou het wezen, een goed zakenman te zijn! Maar ach, ook, hoe vervelend en oninteressant! Hoe verbluffend en raadselachtig is de geschiedenis, doordat zovele factoren medespelen van andere dan economische aard, hoe wonderlijk lijkt soms het toeval zich te mengen in de ontwikkeling.
En zo is daar dan in de geschiedenis der Lage Landen die wonderlijke sproke van laat Middeleeuwse heerszucht en pracht, de sage van het Bourgondische Rijk. Een geslacht stammend uit een Franse Koninklijke Prins, met een Frans Hertogdom als apanage, verzamelt de hoogheid over die groep ‘provinciën’, waarvan wij nu maar zullen aannemen, dat het er zeventien waren, door vererving - vererving geholpen door intrige, ook wel eens door geweld, maar vooral door geheel onverwachte reeksen van vroegtijdig stervende of kinderloos blijvende neven en nichten met eerdere aanspraken. Het blijft zich Franse Koninklijke Prinsenfamilie gevoelen, en bevecht de Franse Koning als familielid. Het breekt de culturele en politieke band dier landen met het Heilige Roomse Rijk - zonder ze Frans te maken. Het verliest het Frans gebied, waarvan het de naam draagt en zetelt zijn gezag in de Lage Landen, maar zonder vaste hoofdstad. Kan men van een Rijk spreken, of is het een Federatie, die zich, en met succes, blijft verzetten tegen een te strikt centraal gezag? Toch is het onmiskenbaar een eenheid. Gij, in het Zuiden, zijt U van de glans der beschaving, van de kleurrijke glorie onzer vijftiende eeuw scherper bewust dan wij uit het Noorden, ook al heeft één onzer over die ‘Herfsttij’ een der schoonste boeken geschreven. Laat ik mij weerhouden opnieuw een verboden terrein te betreden, door over de herfstelijke verstilling des levens te spreken, die meer dan de klaterende pracht tot ons komt uit de portretten der Vlaamse schilders, uit de devotie hunner drieluiken, uit de fugatische torentransen hunner vergezichten.
Is het niet wonderlijk te denken hoe het Bourgondische Vorstengeslacht zijn lasso geworpen heeft om deze groep van in wezen burgerlijke oligarchieën?, welke praal gebracht is in het leven dier arbeidzamen?, hoe een centraal gezag tevergeefs getracht heeft zich op te leggen aan deze, in geest en wezen autonome landen?
Toch is het nog een strijd met de eigen Vorst, een twisten om de ‘joyeuse entrée’, ja, zelfs een fictie van vrijwillige gezagsaanvaarding die de binnenlandse politieke ontwikkeling kenmerkt. Steeds is er een uitge- | |
| |
sproken afkeer der ‘Staten’ van avonturen, die de Vorst aangaan, maar niet het land. Waarom zou men daar aan mede doen? Wat ook de Vorst mag gevoelen, er leeft geen imperialisme in deze streken, hoe internationaal de inwoners ook zijn in hun commerciële en culturele contacten met nabije en verafgelegen landen. Het zijn de werken des vredes, waar zij zich aan wijden willen. Nationaal prestige is geen drijfveer voor machtsuitbreiding, en zal het ook later nooit worden. Laten wij ons zelf niet verhelen, dat deze eigenschappen ook haar schaduwzijde hebben. Men is provinciaal, parochiaal somtijds, men kibbelt veel en gaarne, zelfs in de uren des gevaars, en de spreuk, eendracht maakt macht, gesymboliseerd door de pijlenbundel, is niet slechts een devies, maar ook een zeer noodzakelijke waarschuwing, die maar al te licht in de wind wordt geslagen. Men is, voor alles, recalcitrant en zal dat altijd blijven.
En dan speelt de Voorzienigheid het ‘Verervingsspel’ verder. Dan roept het de Vorst tot weidser glorie, tot wereldmacht. Ik heb eens een Amerikaan, die zijn sympathie voor Nederland baseerde op gelijkheid in geschiedkundige ontwikkeling - een kolonie, die haar onafhankelijkheid bevocht - met dankbetuiging voor zijn welwillende gevoelens moeten ontgoochelen: wij waren geen kolonie, zo zeide ik hem, wij hadden Spanje geërfd en met die erfenis waren de moeilijkheden gekomen. Het Centraal Gezag, nooit geaccepteerd, nooit werkelijk gevestigd, werd door die erfenis een gezag uit de vreemde. De Vorst werd een absenteïst. Zijn doelstellingen waren niet de onze. Zijn begrip en kennis van ons land namen af. Wij, ingeroeste provincialen, zouden gedoemd zijn als geheel ‘een provincie’ te worden! En, alsof de daardoor opgeroepen tegenstellingen niet scherp genoeg waren, de Vorst ging zich beschouwen als meester van de godsdienst - en in de strijd om de godsdienstvrijheid en om andere vrijheden van lager allooi, gebruikte de Vorst de macht van het geweld, liet die macht uitoefenen door buitenlanders
Twee historische gevolgen heeft de daaruit geboren strijd voor de Lage Landen gehad: de definitieve afscheiding der Lage Landen van de grote machten, die om de hegemonie van Europa streden, en de splitsing tussen Zuiden en Noorden. Tezamen hebben die afscheiding van de grote machten en die splitsing tussen Zuiden en Noorden de positie van de Lage landen door eeuwen heen bepaald, tezamen bepalen zij ook nu nog de rol die die landen in West-Europa en in de wereld spelen.
De splitsing tussen Zuid en Noord is dieper in haar gevolgen dan in haar oorzaken. De voegen, die vijftig jaren voor die splitsing in het bouwsel der Bourgondische eenheid te speuren waren, liepen langs andere lijnen, of zij nu in taalverschil, in predominantie van Franse of Duitse culturele invloed, dan wel in politieke groei of in religieuze tegenstellingen haar oorsprong vonden. Al die lijnen lopen eerder van het Noord-Westen naar het Zuid-Oosten, in plaats van West-Oost. De Zwijger heeft de splitsing
| |
| |
Noord-Zuid niet gewild. Zijn conceptie was die der eenheid en de breuk daarin moet een van de bitterste teleurstellingen van zijn leven zijn geweest. Waarom zij plaats vond is een veelomstreden vraag. Allicht heeft de Zuidelijke nabijheid tot de zetel van het Vorstelijk gezag een belangrijke rol gespeeld, evenals de daarmede verbandhoudende sterkere gebondenheid aan de Bourgondische traditie, aan de Bourgondische maatschappelijke structuur.
Uiteindelijk leidde het verzet voor het gehele gebied tot het ‘verdrijven van de tyrannei’, tot het einde van de band met het Spaans oppergezag. Maar het grote verschil in de ontwikkeling van Zuiden en Noorden ligt in het breken door het Noorden met het Bourgondisch verleden, een in de geest volledige breuk, ondanks het vasthouden aan tal van juridische vormen en ficties uit dat verleden.
Het Noorden ging een nieuwe en eigen weg, terwijl het Zuiden aan de traditie gebonden bleef. Het Noorden schept zich een eigen aard en wezen, een eigen geestelijk leven in het raam van zijn politieke onafhankelijkheid. Het Calvinisme, dat een zo overwegende rol speelt in het verzet, drukt zijn stempel op de geesteshouding. Zoekende naar zijn historische wortels grijpt het Noorden terug op vóór-Bourgondisch gebeuren. Claudius Civilis wordt nationale held, Gijsbrecht van Amstel de historische figuur in het drama van zijn grootste, tot het Katholicisme terugkerende, dichter. Tot in mijn schooljaren was Graaf Willem I een belangrijke figuur, een Nederlandse figuur vooral, vergeleken met Philips de Goede, de buitenlander. Floris V, vermoord door zijn eigen Hollandse en Utrechtse edelen, sprak meer aan dan Karel de Stoute, waarvan ons kinderen nooit heel duidelijk was, waarom hij met de Zwitsers vocht. In het Zuiden, daarentegen, heeft Karel de Vijfde - ik citeer uit een rede van Graaf Conrad de Buisseret voor het Carnegie Institute - loyale en bijna dierbare herinneringen bij het volk achtergelaten. In die herinnering leeft hij niet als Duits Keizer of Spaanse Koning, maar als landgenoot, geboren in Gent, opgevoed in Mechelen.
Tot 1600 kan de geschiedenis van Noord en Zuid slechts als één geheel geschreven worden. Na 1600 is zij niet langer een geheel; al wordt zij door dezelfde gebeurtenissen van buiten de grenzen beroerd, ze kan niet meer in één voorstelling worden saamgevat. De Franse tijd brengt hier vooreerst geen verandering in, onderstreept integendeel de scheiding in politieke zin.
Wat de verhoudingen tussen Noord en Zuid in de zeventiende en achttiende eeuw zijn geweest - afgezien van de in het Zuiden geleverde veldslagen, van de maatregelen ter beteugeling van de commerciële mededinging uit het Zuiden -, is de Noord-Nederlanders niet-historici tot op de huidige dag ternauwernood bekend.
Als ik mij persoonlijk afvraag, wat ik van het leven van mijn Zuidelijke buren in de achttiende eeuw afweet, dan vind ik maar één naam - een naam, die mij overigens zeer dierbaar is; Mijnheer J.B. Serjanszoon, Orator
| |
| |
didacticus; de naam van een zeer fatsoenlijk en welgemanierd man, die ‘al pratend, heel mooi door het leven is gegaan’. Denk ik aan Mijnheer Serjanszoon - en hij is mij als een vriend - dan besef ik dat het Noorden toen veel gemist heeft, door het Zuiden niet beter te kennen, en wellicht is het omgekeerde even waar. Maar aan het feit, hoe betreurenswaardig ook, is niets te veranderen.
De vereniging in één Koninkrijk in 1815 brengt dan ook twee zeer verschillende volken onder één politiek gezag, met één Vorst aan het hoofd, die een diep inzicht in de economische samenhang van het gebied paarde aan een zekere blindheid voor menselijke aspecten. Een nog apathisch Noorden volgt hem niet op de economische weg; het Zuiden wordt voortdurend op gevoelige tenen getreden. Maar het is billijk zich af te vragen, of iemand de taak der vereniging op dat ogenblik succesvol had kunnen volbrengen. De grote machten, in wier eeuwenlange strijd de Lage Landen een zo belangrijke rol hadden gespeeld, wilden hen tot bufferstaat maken tegen een naar Europese hegemonie strevend Frankrijk. Zodra echter Engeland's zorgen te dezen aanzien verdwijnen verliest de vereniging der landen haar internationaal politieke aantrekkelijkheid. Opnieuw gaan Zuid en Noord ieder huns weegs en de bitterheid over de mislukte vereniging verscherpt voor geruime tijd de verschillen.
Dan komt de Eerste Wereldoorlog, die het Noorden spaart en het Zuiden treft. Toch, ondanks de pijnlijke kwesties, die na 1918 rijzen, is het die oorlog, die voor het eerst in het Noorden diepe sympathie doet herboren worden voor de zwaargetroffen zuster, zoals diep leed soms aan bloedverwanten, die elkaar vreemd zijn geworden, hun verwantschap bewust maakt. In de na-oorlogse - liever gezegd tussen-oorlogse - periode groeit die sympathie van weerskanten.
Ik heb voor de Eerste Wereldoorlog, als kind vele vacanties in de schone Ardennen doorgebracht en ben onlangs na meer dan veertig jaren door het mooie dorp Aywaille gekomen, waaraan ik zoveel gelukkige herinneringen heb. Maar in mijn jonge jaren was dat voor Noord-Nederlanders een uitzondering. Brussel was dichterbij dan Parijs, dat was alles, en daar stond het standbeeld van Egmont en Hoorne, waarvan wij ten onrechte meenden, dat zij eerder tot onze historie behoorden, nauwelijks beseffende dat Hoorne toch zeker geen Noord-Nederlander was. Na de Eerste Wereldoorlog echter wordt het wederzijds contact veel enger en worden ook de culturele banden bewust. ‘De Vlaamse tale ‘blijkt’ wonderzoet te zijn’, ook voor Nederlandse oren. Maar ook Verhaeren en Maeterlinck worden in het Noorden gelezen en bewonderd. Het gemeenschappelijk politiek en economisch belang wordt begrepen, en vindt zijn uiting in gemeenschappelijke actie, hoe tastend ook.
Dan komt het gezamenlijk gedragen leed van de Tweede Wereldoorlog met bezetting en uitwijking en wordt te Londen de Benelux geboren, ver- | |
| |
enigend de drie landen, die, ondanks alle verschillen, in de geschiedenis door zoveel banden verbonden waren. Het is, gelijk ik eerder zeide: de Benelux wordt op dat moment gevoeld als een natuurlijke zaak, en wordt door de gehele wereld zo begrepen. Zij behoefde geen rechtvaardiging.
Waarom spreek ik heden van al deze dingen die U toch overbekend zijn?
Vooreerst omdat het goed is, te beseffen, hoe ingrijpend de verschillen zijn in onze historische groei. De Benelux is niet als een fusie van drie ondernemingen, die tot de slotsom zijn gekomen, dat zij de concurrentiestrijd beter tezamen dan gescheiden kunnen voeren - trouwens, wie ervaring heeft van zulke fusies, weet, dat ook zij niet zonder grote menselijke moeilijkheden tot uiteindelijke samenhang leiden. Hier gaat het echter om het veelzijdige, ingewikkelde, in maatschappelijke en politieke gegroeidheden verweven vraagstuk van een belangen-gemeenschap tussen volkeren. En weer zeg ik - hoe eenvoudig ware dat samenvoegen, zelfs bij tegenstrijdige belangen, indien het louter om economische problemen ging! Hoe diep grijpt ook in economische verhoudingen het verschil in van traditie, het onderscheid van levenshouding, zich uitend in de aanspraken aan het leven gesteld, in de verwachtingen van wat het leven goed maakt. Hoe diep geworteld is niet slechts het nationaal egoïsme, maar ook de nationale trots en het nationaal vooroordeel! Welk een strijd heeft zich in alle, uit autonome onderdelen gegroeide politieke eenheden afgespeeld, voordat een wijder groepsbewustzijn zich heeft ontwikkeld, dat deze egoïsmen en tegenstellingen overkoepelt! Laten wij ze niet verbloemen, bij het nastreven van ons doel. Laat de wereld begrijpen dat het doel edel is en dat wij niet zullen opgeven er naar te streven. Maar laat ons de wereld. en laten wij vooral onszelf niet verhelen, dat de historie, waarin onze uiteindelijke saamhorigheid wortelt, ons ook een eeuwenlange gescheiden ontwikkeling gegeven heeft.
Het is daarom goed, zich die ontwikkeling voor de geest te roepen, omdat zij ons de natuurlijkheid van het verbonden zijn doet aanvaarden, niet als iets, dat wij nu eenmaal met de rest van de wereld als gegeven aannemen, maar als iets. dat wij begrijpen en verstaan. Daarom is samenwerking in Benelux-verband op ieder gebied belangrijk. Als er iets verheugend is in de naar buiten soms zo moeizaam schijnende Beneluxontwikkeling, dan is het de steeds grotere intensiteit van die samenwerking op steeds wijder zich uitstrekkende gebieden. In de verscheidenheid van onderling verwante volken ligt de mogelijkheid tot wederzijdse stimulering en wederzijdse complementering. Het andere geluid doet een verwante snaar trillen, en roept breder, soms niet vermoede harmonieën op. Onze landen zijn noch geestelijk, noch economisch, noch politiek op autarkie ingesteld. Hun kracht heeft steeds gelegen in de openheid voor invloeden, in de ‘trafiek’, op ieder gebied, met het buitenland. Maar te inniger verbonden
| |
| |
zij hun saamhorigheid beseffen, de complemente natuur hunner verschillen uitbuiten, te schoner zal hun bloei in de kring dier andere landen zijn.
Want, en ook daarom is het goed dat wij ons bezinnen op wat ons vereent én op wat ons scheidt, omdat het ons de bijzondere plaats doet zien, die onze landen in het wereldbestel en meer in het bijzonder in West-Europa, innemen. Europa is, in bloed en tranen, getekend door de strijd zijner grote landen om de hegemonie. Wil het zijn plaats in de wereld behouden, dan moet niet alleen de begeerte naar die hegemonie, neen, zelfs het terugverlangen naar de tijd, toen die begeerte nog een eervolle drijfveer was, uit het zielebeeld van Europa verdwijnen.
Dat is het probleem, dat bij de eenwording van Europa voor alles moet worden opgelost, want een eenwording, waarin het begrip hegemonie nog leeft, is niet wat Europa van node heeft, niet wat Europa begeert. Een eenwording onder hegemonie, zo vaak reeds nagestreefd, is, zoal niet feitelijk onmogelijk, tot ondergang gedoemd. Zien wij echter niet steeds weer het spook dier hegemonie oprijzen in ons streven om de eenwording in Europa te bereiken, wordt niet die eenwording zelfs door sommigen verworpen, omdat zij een nieuw huis zou bouwen waar dat spook weer vlees en bloed zou krijgen?
Ook daarom is de rol van de Lage Landen, aan wier wezen het begrip der hegemonie vreemd is, van zo wijdstrekkend belang. Deze landen hebben nooit hegemonie aanvaard, hebben haar voor zichzelf nooit gewenst. Zij waren de begeerde, maar nooit verworven sleutel tot die hegemonie. Voor korte tijd werd hun een officiële positie toegekend als sleutelbewaarder, als bufferstaat. Nu, in het nieuwe Europa, dat de vorm zijner eenheid moet vinden, omdat het zonder die eenheid niet kan voortbestaan, zijn het die Lage Landen, die, vóór alle anderen, de eerste stap op de weg der onderlinge gemeenschap zetten. In alle vormen van het Europees gemeenschapsstreven geven zij hun medewerking, Ik heb enige tijd geleden, dicht bij Uw grenzen, een voordracht mogen houden, waarin ik betoogd heb, dat de rol, die de kleine landen in de grote politiek te vervullen hebben, voor alles die is van leden der groeiende internationale rechtsorde. Die rol der kleine landen is steeds belangrijk, om welke vorm van internationale gemeenschap het ook gaat. Maar zij is van uitzonderlijk groot belang in de Europese gemeenschap. Het is wellicht goed om er de velen, in grote en kleine landen, aan te herinneren, die nog steeds in negentiende eeuwse machtspolitieke categorieën denken. Zij zien al te licht over het hoofd, dat het lot dier gemeenschap niet uitsluitend bepaald zal worden door haar grootste en machtigste leden. Ook die machtigen kunnen het zonder de gemeenschap niet langer stellen. De historische ontwikkeling van iedere groep van landen, ook die onzer eigen landen, bereikt op een gegeven moment het punt, waar de groten en kleinen evenzeer nodig gaan krijgen als omgekeerd. Dat is het ogenblik waarop een in vrijheid aangegane
| |
| |
gemeenschap mogelijk wordt. Europa is aan dat punt zijner ontwikkeling toe. Het is o.a. daarom, dat Europa rijp is om een gemeenschap te worden. Nu is het psychologisch gemakkelijker voor de kleinere landen om zich als leden ener gemeenschap te zien dan voor de groteren. De kleine landen hebben geen ‘kindheidsdromen’ van geïsoleerde grootheid te overwinnen. Maar ook de groten zullen er zich aan moeten gewennen, dat het aan hun grootheid niet afdoet, indien zij zich als leden ener gemeenschap gevoelen. Onze eigen historie levert voorbeelden genoeg, hoe zwaar dat soms valt - maar ook, hoe het ten slotte gelukt.
De Conferentie van Den Haag der Zes Ministers van Buitenlandse Zaken, vond plaats in het oude kasteel der Graven van Holland, in de vroegere Raadskamer van den Hove van Justitie van Holland, Zeeland en West-Friesland. De muren van de zaal zijn verlucht met schilderingen van een Zuid-Nederlander, Gerard de Lairesse. Zij verbeelden de geschiedenis van Rome en symboliseren de Deugden, zonder welke het Romeinse Gemenebest niet had kunnen bestaan. Wijsheid, Prudentie, Moderatie, Dapperheid. Standvastigheid en de Clementie, gepaard aan de Gerechtigheid. De schildering boven de Voorzittersstoel verbeeldt de Gerechtigheid met al haar attributen, waaronder de wierook - de Gerechtigheid is een voortdurende offerande, zo zegt de beschrijving. Is deze vergadering in een Noord-Nederlandse gerechtszaal, verlucht met verbeeldingen der Deugden door een Zuid-Nederlandse schilder, geleid door een Luxemburger, zelf de wijsheid in persoon, die gezeten was onder de schildering der Gerechtigheid - niet een schoon symbool van de rol onzer landen in de Europese gemeenschap?
Aanslibsel der West-Europese rivieren, gevormd en getekend door de zee, met een bevolking gehard en gesterkt door de strijd tegen schijnbaar oppermachtige vijanden en belagers, open naar alle zijden, hun handel en hun geest uitdragend over de gehele wereld, zijn de Lage Landen bescheiden en trots - lastig en recalcitrant, o ja, en soms provinciaal. Maar met een groots verleden, dat weer een gezamenlijk verleden blijkt te zijn, nu een grootse gezamenlijke toekomst zich opent.
Rede gehouden voor het Kunst- en Kultuurverbond te Brussel, op 28 Januari 1954, ingeleid door de Heer J. Hoste.
|
|