- Laat ze springen, zeg ik. Ik ben in een hoek ver van het raam.
- We zijn beter bijeen, roept hij terug. Ik heb de jonge snaken ook naar huis gezonden.
Ik wil niet antwoorden dat ik liever alleen ben, zelfs indien alle bruggen der wereld springen. Daarom doe ik alsof ik hem niet meer hoor en sluit de deur.
Ik vraag me af wat er nu van Anton geworden is. Hij zegde tientallen keren dat hij niet meer rookte en gaf me telkens een pakje Turmac min enkele sigaretten. Hij las al de boeken die ik bezat en hij speelde meer op mijn piano dan ikzelf. En hij luisterde zonder te lachen naar de sonnetten, die ik schreef voor José en Simonne.
Toen we gingen zwemmen en we per fiets voorbij het oude fort reden, waar gevangenen in versleten legerplunjes de koepels ontmantelden, zegde ik:
- Daar kom je ook nog terecht als je niet ophoudt met die dwaasheden. Zie je die stakkerds met een kalkstreep en een nummer op de rug, de kruiwagens door het mulle zand sjorren? En die ongeduldige bloedhonden met hun zwarte laarzen? Het schijnt dat men er op de binnenplaats met de zweep op losgaat. En dat er een folterkamer is voor de ondervragingen.
- We zijn goed georganiseerd, zegde Anton. En als ze ons ooit snappen, dan brengen ze ons niet naar hier. Ons zullen ze dadelijk naar Duitsland voeren.
- Het is nutteloos. De oorlog wordt gewonnen in de laboratoria en de fabrieken.
- We werken als de memel. We boren duizend kleine gaten en ten slotte valt het Duitse leger uiteen als een oud meubel.
- Als je de memel maar niet in je eigen knoken krijgt, ergens in een kamp.
- Hou op. Dit is mijn vrije dag. Je komt ook nog wel in de organisatie. Vanavond kom ik Debussy voor je spelen. Om je nuchtere geest wat te beroeren. En de mijne eveneens. Want in de grond heb je gelijk. Maar als iedereen zo redeneerde. Point n'est besoin d'espérer.
En plots begon hij luid te zingen, dat het wijd over de velden galmde:
- Amour sacré de la patrie, rends nous l'audace et la fierté.
's Avonds speelde hij ingetogen Debussy voor mij. ‘Les sons et les parfums tournent dans l'air du soir’, ‘Pour évoquer Pan’.
Hoog boven ons huis ronkten vliegtuigen. Eindeloos lang. Tientallen, honderden vliegtuigen met gelijke tussenpozen altijd westwaarts.
- Ze vliegen altijd naar het westen, zei ik.
- Eens zullen er ook oostwaarts trekken.
- En dan later weer naar het westen. Er komt nooit een einde aan. Zoals aan de beweging van een reusachtige slinger. Van links naar rechts. Van rechts naar links.