negatief. Hij schrijft: ‘L'Etat d'esprit surréaliste, il vaudrait mieux dire: le comportement surréaliste, est éternel. Entendu comme une certaine disposition, non pas de transcender le réel, mais de l'approfondir, de prendre une conscience toujours plus nette en même temps que toujours plus passionnée du monde, (André Breton: Qu'est ce que le Surréalisme?) but de toutes les philosophies qui n'ont pas seulement pour objet la conservation du monde tel qu'il est, soif éternellement inapaisée au coeur de l'homme. C'est dans ce sens que Breton a pu dire qu' ‘Héraclite est surréaliste dans la dialectique..., Lulle dans la définition..., Baudelaire dans la morale..., Rimbaud dans la pratique de la vie, et ailleurs’.
Men voelt zich geneigd om deze opvatting over het eeuwige moment van het surrealistische aanvoelen te onderschrijven. Op vele tijdperken heeft de open krater die uitgeeft op het ondergrondse van de menselijke ziel de abyssale opborrelingen vrije lucht gegeven. Maar het valt niet te betwijfelen dat de grote eruptie waarvan de lava noch versteend noch afgekoeld is zich situeert tussen het einde van de eerste wereldoorlog en het uitbreken van de tweede. Nooit was de beweging zo intens, zo globaal, zo aanhoudend en zo systematisch.
Het ging er deze keer om een dubbel revolutionnair opzet: het omvormen van de wereld en het wijzigen van het leven door wat Nadeau heeft bepaald: ‘une objectivation du désir, force toute-puissante et capable de susciter tous les miracles’.
Nadeau gelooft niet dat het surrealisme in zijn opzet geslaagd is. Hoe zou dit ook? Het behoort nu eenmaal tot de lotsbestemming van elke menselijke beweging dat zij in haar verre gevolgen ruimschoots afwijkt van de oorspronkelijke doelstellingen, ook nog dat zij in zichzelf de kiem draagt van versplinteringen en ontbindingsprocessen die elk levend wezen aantasten. Op een breder plan hebben zowel het christendom als het liberalisme en het socialisme deze middelpuntvliedende en vervormende elementen gekend die hun historisch beeld hebben gewijzigd en de droom een onvoorziene werkelijkheidsgestalte hebben gegeven. Zo menig maatschappelijk en geestelijk hervormer mag te later ure voor zichzelf het ontgoochelde woord hernemen toegepast op een romanheld van Tolstoï: ‘Alles was zo vreemd, zo verschillend van wat hij had gehoopt’. Maar dit onvolmaakte aan het menselijke gebeuren eigen, neemt niets af van de duurzame waarde, van de levenuitstralende kern die de verrechtvaardiging zijn van elke grootse poging.
Het is wellicht daarom dat Nadeau voort blijft geloven in het surrealisme, ook al wordt aan de eeuwige Prometheus, aan de eeuwig lichtzoekende en lichtbrengende mens door de machten der duisternis steeds voortgeknaagd. De dubbele vaststelling van de nederlaag en van de verrechtvaardiging van het surrealisme kan men bezwaarlijk krachtiger omlijnen dan met zijn slotbeschouwing: ‘Le surréalisme n'a rien d'une entreprise religieuse. Il