| |
| |
| |
Limieten en afgeleiden
door Ward Thys
A chaque effondrement des preuves
le poète répond par une salve d'avenir.
René CHAR
HOE meer wij de literatuur doorkruisen hoe sneller de vraag oprijst of we mettertijd geen onderscheid zouden maken tussen een lectuur voor thuiszitters en zwervers. De belangstelling van blokkers en zovele hogeschoolgediplomeerden beweegt zich nu eenmaal anders dan die van de slenteraars op 's Heren wegen. Misschien neemt geen van beiden de literatuur helemaal au sérieux en ligt daarin de overeenkomst maar voor de enkelen die het wel doen is het anders gesteld. Want van welke zijde men het leven ook bekijkt, er hapert wat aan de mensen en de dingen. Dit is altijd geweest, beweren sommigen, doch de ervaring anno '53 laat weinig plaats voor compensatie. Zelfs onrechtstreeks zal onze generatie niet met de droom of het avontuur vertrouwd geraken. De geschiedenis die voor ons gemaakt wordt verschilt merkelijk van deze waarin wij dienden te geloven. Geen jungle-realiteiten of paradijsdromen, doch ook geen tragiek. Ieder van ons zoekt een eigen houding in de tijd. Op die manier is het misschien nog mogelijk waarden te vinden die waarlijk tellen, en daar gaat het toch om. Ofschoon wij de hallucinerende sequenties van twee wereldoorlogen, met een bewapenend Duitsland als mogelijkheid drie, niet zonder meer afschudden.
De wereld begint er vreemd uit te zien. Waar is Hellas, waar is de harmonie der sferen gevaren? Geen kosmos groot of klein waarin de mens zich veilig bewegen kan. Walg en barbaarse verdwazing; braak-motieven overal. Toch lachen wij met het sneller malende wiel van het fatum. Het beeld staat ons niet aan en verder gaan wij op de dingen niet meer in. Wij koersen maar en worden ingehaald. Het is alles snelheid maar wij gaan nergens naartoe. Hemel en aarde moesten splijten en de wetenschap beweert dat het heelal een dimensie heeft bijgewonnen maar de aarde is niet groter geworden met het krommen van de ruimte. Wij ervaren het onrechtstreeks nu wij ons trachten te ontdoen van aardse waarden en
| |
| |
hemelse verwachtingen. Wij moeten ergens een houvast vinden. Moeilijk en moeilijker naarmate de natuur tweedehands wordt en de techniek onze onrust toespitst. Er is geen terugkeer mogelijk en meditatie baat niet; wij kunnen alleen maar denken en ons afvragen of wij dan immer en altijd denkfouten maken. Want het is niet omdat we Freud lazen dat we steeds driester op innerlijke verkenning worden aangewezen, wel omdat wij het vertrouwen in de rede verloren. Niet het uiterlijk gebeuren en ook niet het leven van anderen omwille van de geschiedenis interesseren ons vermits er causaal niets dient verklaard. Het kan alles anders. Behalve de ontstellende helderziendheid die zo ongevraagd in het ik nederdaalt en immer wrakstukken laat die we niet kunnen wegschrijven. Geen wonder dat steeds meer auteurs onze aandacht vragen voor hun schizofrenie. De zwervers zwenken doorgaans op tijd af of zetten geen letter op papier maar zelfs een Vestdijk passeert de limiet en met Bert Schierbeek bereiken wij het ik en het absolute nulpunt. Het klinkt te weinig ernstig voor een literatuurgeschiedenis. Het geeft een gevoel van losknopen en wij moeten nu juist ergens aanknopen, desnoods zonder triëren. Daarom liever een stap terug.
Niet het nulpunt maar het absolute, dat is het wat de mens vroeger gezocht heeft. Een punt van eeuwige rust in de gestadige wisseling van komen en gaan en veelal vergaan. Soms blijven de woorden en gaat de dekking verloren. Als er vrijheid bestaat waarom dan niet het vrije dat aan geen beperking gebonden weze, het bij-zich-zelf bestaande waarmee de mens zich zo graag vereenzelvigen wil om aan de tijd te ontkomen. IJdelheid of zelfbevestiging, fictie of bedrog om het even maar iets dat zich desnoods razend beleven laat, ver van het woord dat veel te vast zit aan de tijd. Want ook langs de overzijde naderen wij de limiet. Als alle zekerheden wegvallen, als liefde geen eenzaamheid opheft, als kunst noch vriendschap blijheid schenkt, rest er een primaire vorm van lichamelijk bewustzijn en allicht de herinnering aan een vergankelijke verrukking zonder blijdschap maar, o genade, ook zonder sentimentaliteit. Zo sluiten wij onszelf in.
Het verdwijnen van het oneindigheidsgevoel is geen loutere kwestie van meetbaarheid. Achter de noodlotsgedachte, die in de denkbeelden van Renan herhaaldelijk doorschemerde, zouden wij nu de filosofie van Gide vóóronderstellen. Toen behoefde zij een verklaring, thans willen wij er niet meer van horen. Wat wij denken is minder interessant dan het feit dat de geest tegenover de geest komt te staan en dat het contact of de botsing nergens vrede brengt. Meer bepaald in de literatuur heeft het denken zich overgegeven aan het illustere spel van intellectualisme en zinnelijkheid. Zonder exaltatie maar vrij van existentiële angst zolang het spel gespeeld wordt. Neen, de ervaring van de eindigheid houdt meer in dan de begrensd- | |
| |
heid der afmetingen. Wij moeten er langs links of rechts uit want wie stil staat sluit mee zichzelf in.
Het besef dat het zijnde, omdat het eindig is, aan gevaren onderworpen blijft, het besef dat de angst de denkende mens nooit geheel verlaat, is reeds vroeger tot de rang van axioma verheven. Wat nieuw is, is het gevoel dat zich op dit eindige richt: de verantwoordelijkheid, een hoogst vermoeiend gevoel. De jeugd van de tweede wereldoorlog schijnt niet best te weten wat te beginnen met een leven dat zij niet gevraagd heeft. De generatie Sartre wenst zeker niet voor iemands anders rekening te leven en in ons - voor zover wij er buiten vallen - primeert het verlangen van alle buitenwaartse druk bevrijd te worden, maar helaas, langs verschillende zijden botsen wij op muren en zo stilaan beginnen wij de stenen te herkennen, die van Kafka, die van Sartre. Alles is eindig, het ik en de voor het ik voorziene ruimte. Niet helemaal voorzien want ook de anderen bewegen er zich doorheen. ‘L'enfer, c'est les autres’. De meest treffende paradoxe van deze tijd is dan ook dat wij niet vrij verkennen, zelfs wanneer niemand ons wat vraagt. Ieder dient de verantwoordelijkheid op te nemen voor de weg die hij inslaat doch daarboven zweeft het staatsbestel dat de enkelingen - of ze nu samen horen of niet - overkoepelt en er uiteraard op gericht is de mogelijkheid van ieder van ons omwille van een anonieme derde te besnoeien. ‘Embarrassé pour vivre et pour aimer’, zo lijkt de mens. Een weinig geschikt klimaat om de angst te bezweren.
De angst van de Middeleeuwse mens hing samen met de grensspanning van een eindige wereld ten opzichte van de drang tot ontplooiing in zijn ziel; in de voortdurend opnieuw voltrokken transcendentie kwam zij langzamerhand tot rust. De moderne angst ontstaat uit het bewustzijn noch een symbolisch rustpunt, noch een onmiddellijk overtuigende beveiliging meer te hebben. Niet Kierkegaard maar de voortdurend vernieuwde ervaring dat de wereld de mens geen bestaansgrond meer waarborgt, welke de woelende drang van zijn leven bezweert, voedt de angst van deze eeuw. Of wij naar binnen of naar buiten verkennen, het signaal staat op onveilig. Deze vaststelling is in zekere zin te algemeen om hier te citeren maar het is niet juist te beweren dat wij imaginaire gevaren zoeken en de dingen onnodig compliceren en tot deze uitspraak gaf zij aanleiding. De verontschuldiging ‘geen tijd’ is heel goedkoop maar het is niet waar dat er ons te veel tijd tot denken rest. Het is wel waar dat de twijfel, net als de kritiek, uit de cultuur zelf voortkomt. Een Odyssee van vergissingen en teleurstellingen heeft het Westen geleerd te twijfelen. De moderne mens is ervan overtuigd voor een complexe werkelijkheid te staan. Twijfel en critiek sieren de nevels van het Avondland.
Het critisch verstand en de zinnelijke liefde, de kunst der aestheten en het exhibitionisme der abstracten, zij tasten onzeker naar een vertrekpunt, doch wat in het leven voortgang betekent is soms regressie in het
| |
| |
denken en de kunst. De averechtse weg schenkt slechts bevrediging wanneer de terugkeer niet gedwongen is. Zo lossen wij geen twijfel op, zo bannen wij geen relativiteit. Beide ontnemen de cultuur datgene wat haar vroeger zo betekenisvol maakte: het rustig vruchtbare van een weldadige warmte. Thans ontbreekt het organische, zowel in de zin van de wasdom als in die van de proportie. Er blijft geen veld dat niet averechts beploegd werd. Onzekerheid en gevaar zijn alleszins in de cultuur ingeschakeld. Om de week worden snelheidsrecords neergehaald. Wij weten niet of de piloten blij zijn de aarde weer te vinden; zij helpen ons weinig vooruit met hun ervaring. Wie hier beneden rondkletst kijkt wel eens op maar dan is het doorgaans te laat. Saint-Exupéry wordt iedere dag begraven. De innerlijke ruimte wordt steeds wat meer uitgegraven en wat minder gevuld. De organische continuïteit vervalt. De mens is zo klein en toch, als hij eenmaal existeert staat hij tegenover een angstwekkende leegte. Allicht is het waar dat wij het systeem van onze zintuigen verloren hebben. Het is helaas zo dat wij wat ‘doen’ moeten om een gedragslijn te vinden. En de omstandigheden mogen niet zo tegen-werken dat wij die gedragslijn niet kunnen houden. Wij justifiëren geen afwijking door een of ander menselijk quorum. Wel zou het een essentieel schandaal wezen Mr Hyde in Dr Jekyil te vrezen. Kwestie van met de tijd te evolueren en de dagen te vullen. Tot op zekere hoogte zijn het zelfs de gedwongen bezigheden die het zijn minder smaak-loos maken. Dit terloops maar want wij mogen niet te veel vragen stellen. Neen, de rede treedt niet in de plaats van het verloren instinct. Al begint de continuïteit van de daaruit voortvloeiende narigheden ons aardig te vervelen. ‘De Avonden’ zijn uniek in de Nederlandse literatuur. In dit ene boek heeft Simon van het Reve alles gezegd en inderdaad, wie het goed leest kan zich niet meer
naar de zon oriënteren. Als geen vrouw weet te ontroeren kan de metrodrukte misschien heilzaam werken om de eerste sluier van de inertie op te heffen. Er is natuurlijk nog een kortere weg uit de lange impasse: Geloven in het absurde.
Eens waren openbaring en geloof zonder meer het fundament en de sfeer van het bestaan; nu moeten zij hun aanspraken op de waarheid bewijzen. Tevoren woonde God in het ‘hoge’, in het empyreum, in de hemel. Nog wisselen in dit woord de astronomische en religieuze betekenissen elkaar af maar in een wentelend heelal dat het interplanetair verkeer aankondigt, krijgt dit situeren iets belachelijks. De vraag richt zich helaas ook tot de mens: Waar is zijn plaats? Niet de onmiddellijke, de natuurlijke, zoals ieder lichamelijk ding een volume inneemt, maar de existentiële! Als willekeurig deel van de schepping kan de mens de vraag niet anders stellen. In ‘De gestalte der toekomst’ heeft Guardini het net onderstreept. (Niet dat wij hem verder volgen). Enerzijds duwt de moderne opvatting de mens omhoog, ten koste van God, tegen God; anderzijds vindt zij er een satanisch genoegen in hem tot een stuk natuur te maken,
| |
| |
dat principieel niet van een dier of een plant verschilt. Beide facetten horen bij elkaar en staan met de verandering van het wereldbeeld in nauw verband. Het proces tegen Galilëi is thans ondenkbaar, niet uit humane overwegingen maar omdat de plaats van God niet meer te verdedigen is. Niet toevallig is het absurde uit zijn tegendeel ontstaan. Zolang de mens het absolute najaagt zal het hem absoluut achtervolgen en bij iedere stilstand voorhalen. Er is geen ontkomen aan de cirkelloop van de draad. Alleen het absolute is waar, alleen het ware is absoluut. Maar wie realiseert zich de loop van de draad? Alsof het om de waarheid gaat, alsof de werkelijkheid op een ondeelbaar ogenblik niet volstaat! Voorzeker, die werkelijkheid is weinig bemoedigend en weinig interessant. Deze beschouwingen zullen, zomin als de eigen ervaring, iets aan het feit veranderen dat de minuten van het leven ‘dat ons gegeven is’, geteld zijn. Het is ons alles leeg gegeven. ‘Of we willen of niet - zegt Ortega y Gasset - wij moeten het op ons eigen houtje vullen’, d.w.z. we moeten het besteden. Daarom bestaat de substantie van elk leven in zijn bezigheden. Het komt er dus op aan één programma uit te kiezen en zo mogelijk af te werken. Al het overige herleidt zich tot ethische onrust of haast, gedwongen of zinloos of allebei. Zo belanden wij spoedig bij Van het Reve. Immers ook Frits van Egters kiest zijn programma ‘vrij’ en hij doet dat zeer kalm.
Er zijn soms veel woorden nodig om te ervaren dat er heel bij het begin wat schort. Een vrij gekozen stap kan van de voorgenomen expeditietocht een zondagswandeling maken. Niet dat het zo erg is, alleen, maar als ook anderen onze levensruimte doorkruisen kan het bedenkelijk worden. Want doorgaans passeert er iemand met wie we bepaald wel of helemaal niet meewillen en soortgelijke ervaring is niet meer abstract. M.a.w.: Het komt er soms wel op aan hoe wij de leemten vullen. Menselijk verklaarbaar is geen synoniem van sociaal verdedigbaar en het is niet omdat anderen in onze weg lopen dat wij hen vermoorden, al gebeurt dat nogal, want misschien lopen wij in hun weg. Keren wij nu terug naar de kunst of de literatuur en luisteren we naar Sartre - om nog even in de lijn te blijven - dan is het met onze vrijheid niet beter gesteld. Beweert hij niet dat er geen andere scheppende begaafdheid bestaat dan die zich uitdrukt in kunstwerken? Het klinkt al minder existentieel. Het lijkt een gematigde versie van Nietzsche of een te exclusieve interpretatie van Ortega y Gasset. Wat uit alle drie te distilleren valt - en er zal juist tussen hen niet te veel contaminatie hebben plaats gevonden - is de inferioriteit van de intentie ten opzichte van het resultaat. Goed, laten we eerlijk punten bedelen. Er is minder nuttig tijdverdrijf dan opstellen verbeteren. Maar hoe de som gemaakt? Bedenkelijk vooral wordt de cotering voor de auteurs die de twijfel niet meer eens meester bleven en een heel leven verloochenden om partij te kiezen voor God. Zoals men
| |
| |
kiest verliefd te zijn en voor de gevolgen verantwoordelijk blijft, zonder dat een verzekeringsmaatschappij die zal dekken. Hier dus geen rekenen noch berekenen maar eens te meer moeten! De denkfout zit dan ook niet in het zoeken naar God maar in het exclusieve. Wij mogen geen problemen losgooien om ze per se op te lossen. Zo is het b.v. moeilijk te begrijpen waarheen het religieuze gevoel van de late Rilke wijst en hoe het zich verhoudt tot het gecamoufleerde levensavontuur van de existentiële filosofie; welke nog verborgen stromingen zich aankondigen in de nieuwe ernst, waarmede enkele prominente denkers de sociale mythe beschouwen; wat verder blijken zal uit het nuchtere geweld der natuurkundige theorieën en uit de zowel aan mogelijkheden als gevaren rijke technisch-politieke heerszucht van onze dagen. Zo heeft het geen zin te voorspellen hoe de dichter antwoorden zal, behalve dat hij antwoorden zal. Vooral omdat de dode Rilke alleen voor de schooljongens denkbaar is zonder de ‘unbedingter’ levende mens, en hier verschuift het probleem. Hoe zullen wij het scheppingsvermogen van een auteur afwegen? Hoe nameten of het meer of minder is dan het geheel van zijn werken? Sartre maakt er zich met een gelijkheidsteken van af. Inderdaad, waarom aan Racine de mogelijkheid toekennen een blijspel te schrijven, of zelfs een treurspel dat hij nu juist niet schreef. Maar daarom is de potentie niet meetbaar. Wij kunnen ten hoogste het vroegere (voorlopige) besluit beamen: De intentie is waardeloos; het resultaat, en alleen dàt, telt. Eenieder weet waar hij heen gaat. Geen zal kunnen zeggen: Helaas, ik heb het niet gewild. De Olivia van Lehmann, de Julia van Morgan en zelfs de Solange van de Montherlant kennen zowel de voorwaarden als de inzet van de strijd. Het laatste infantilisme moet er uit. Daarom heeft het vooral nu minder voor de literatuur dan voor de filosofie te betekenen of een dichter al dan niet openlijk de
hulp van God inroept. De evasie in de eeuwigheid is altijd veiliger geweest dan die in de toekomst. Al is het evenmin voor de literatuur zo heel plausibel dat pas de grijsaard Claudel voorgoed de bijbel ontdekte. Bij wijze van synthese? En wat gezegd van de door rechts en links geschuwde ‘pélérin de l'absolu’? Neen, zomin Léon Bloy als zijn heftigheid past in de christelijke leunstoel der eeuwigheid.
Overwegend in getal alleszins zijn de auteurs die de eeuwigheid onverlet laten en nu een houding in de tijd zoeken. Met zeer uiteenlopende consequenties beantwoorden zij de uitdaging van het leven, in de eerste plaats die van het lichaam. Immers zowel onze innerlijke gesteldheid als het gebeuren rondom ons, worden teruggebracht tot de periferie van ons momenteel zijn. In het wisselende van onze eigen gedaante ligt een van de weinige zekerheden, die ons beroeren. Wij redden meer onze huid dan onszelf. Malaparte heeft het treffend bevestigd. Men hoeft er geen genie om te wezen. Wij hebben geen enkele natuurlijke bescherming; wij vinden geen verweer in ons hulsel. Ons levensmilieu is kunstmatiger dan dit
| |
| |
van het dier. Als wij de anderen gadeslaan weten wij het meteen voor onszelf. Het evenbeeld van God impliceert steeds één van de scheppings-problemen, biologisch, artistiek of wijsgerig. De directe gegevenheid van ons bestaan is en blijft het lichaam. Verkwijnt het zo zal ook ons denken wegsterven. Het is meer dan vorm of lokmiddel; het is tevens expressie van potentiële kracht. Maria Magdalena wordt als een ongeschonden reliquie te Careggi bewaard. Rien d'autre que le corps, le reste est néant et silence. Ziedaar het nieuwe bewust-zijn. De bewuste exploratie der zintuigelijkheid is evenwel geen trouvaille van het existentialisme. Baudelaire, Valéry, Van Lerberghe, J.K. Huysmans, Van de Woestijne... De reeks begint in de oudheid en eindigt nergens. Maar wat verschilt is de wijze van mededelen. Steeds minder tricheren. Onze hedendaagse auteurs verdiepen zich oprechter in de geheimen der eigen lichamelijkheid dan de vooropgezette psychologie van een Bourget of de moraliteit van een Bordeaux het toeliet. Een regressie zo men wil, maar niet zonder zaligheid. De incarnatie van het nog ongerepte en niet-gecompliceerde in de mens wekt een geur die herinnert aan de elysese velden; een heroverd paradijs. Het leven zonder intermediaires, het leven door en dank zij het lichaam. Een onweerlegbare stelling en toch niet houdbaar. Want deze markante aandacht voor de naakte mens is ten slotte niets anders dan de transfiguratie van een nederlaag. Had Valéry het intellect niet verklaard als ‘la faculté de notre âme à ne rien comprendre de notre corps’? Het failliet van de alles verklarende rede. ‘Le roman fondé sur la vie remplace la littérature fondée sur la pensée’, betoogt Albérès.
Eigenlijk is alles wat present gesteld wordt in het lichaam verdisconteerd. Het beleven van de buitenwereld geschiedt steeds plus minus in het verlengde voelen van eigen lichamelijkheid. De belangstelling van de huidige filosofie, en ook psychologie, voor het corporele in zijn velerlei functies, is merkwaardig. Het is inderdaad meer dan waarschijnlijk dat wij ons vergissen in een dozis abstracties, in ons bewustzijn vervat. Daarom is het goed wat te doen, wat met het lichaam te verrichten. Het brengt verzoening voor de tegenstelling ik-buitenwereld, doordat het vooreerst een interioriteit is maar tegelijk een exterioriteit kan wezen als het lichamelijk verobjectiveerd wordt. Het is als dusdanig in ons denken aanwezig, als demonstrativum of onomatopee. Doch het schept ook schrijnende nood. Het bevestigt het onvermijdelijke gemis aan overeenstemming tussen wat men zou willen uitdrukken en wat men in feite te voorschijn brengt. Een bang tasten naar limieten; een tekort dat niet door het hart of de nieren gemilderd wordt. Doch zelden is deze pijn zo vergeefs als men het voorstellen wil. Mauriac moest ook met de vingers door de heidense vreugden tasten. Het is zijn eigen sombere natuur die ‘la chair triste’ creëert. Er is bitter weinig nodig om het lichaam te devalueren, maar vergeten wij liefst niet dat Camus er de kracht uit put zich te revolteren. Want de mens kan
| |
| |
anders reageren dan hij nu pleegt te doen. Men kan het absurde ervaren en tot op zekere hoogte aanvaarden om uit die ervaring te leren dat het aanvaarden absurd is. De revolte is het antwoord op het onhoudbare van de uitdaging. Wij vechten quasi blind, helaas. Een niet georganiseerde strijd tegen anonieme machten. Zo gaat er veel energie verloren. Het ziet er naar uit dat wij niet echt op deze wereld zijn. Zeker kunnen wij veel nutteloze angst afleggen; angst die net zo essentieel als existentieel is. De vooropgezette wil wijzigt wel niets aan de ondervinding van iedere dag maar misschien leren wij onbevangen zien dat die ervaring geen feit is, zonder meer, geen ding waarop men zit te kijken. Als het gebeuren de resten van ons geluk bederft kan het niets anders dan opstand uitlokken. Mogelijk nog te uitsluitend naar het woord; de levenshouding volgt naarmate het woord overtuigend wordt. Op deze grens is Camus steeds consequenter geweest dan Sartre. De zon die de pest aanwakkert scheen reeds in ‘Noces’. Thans verschroeit zij het raster van een nacht zonder dageraad. De bezinning nopens ‘La condition humaine’ was nooit een willekeurige projectie. Onze tijd stelt te specifieke problemen. Er kan nog moeilijk een roman geschreven worden die geen gevecht met de engel zou wezen. Zowat tien jaar terug koos Malraux deze wel overwogen titel.
Het is de grote verdienste van deze tijd met vlijmende felheid tegen het teveel aan menselijke illusie te strijden. Het is tevens de grote ellende dat niets of niemand wat waardevols in ruil schenkt. Het gebeurt uitzonderlijk van mens tot mens, maar daar schrijft alleen de dichter over. En toch, laat het fatum nog zo sterk wezen, er is iets te wijzigen. Het aantal aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en overstromingen is betrekkelijk gering. Eenieder beaamt dat er wat hapert maar niemand stelt de diagnose. Misschien omdat er buiten morele moed en durf ook een klare kijk nodig is om het gepaste antwoord te geven op de huidige situatie. De mentale inertie is de kanker van deze tijd. Onze haast kan er niet tegen op. Waarom zijn er geen tien auteurs te vinden die erkennen dat het atheïsme van Malraux groots en schoon is? Moet er per se een leerstelling bij? ‘Transformer en conscience une expérience aussi large que possible’ is meer dan een programma. Malraux sluit geen mysteries uit, wel de duisterheden: ‘Le plus grand mystère n'est pas que nous soyons jetés au hasard entre la profusion de la matière et des astres: c'est que, dans cette prison, nous tirions de nous-mêmes des images assez puissantes pour nier notre néant’. Wat wel degelijk veronderstelt dat wij de verhoudingen zien die werkelijk bestaan en niet, in de eerste plaats, de fataliteiten die we zelf bijcreëren. Een verborgen relatie veelal: ‘Car il m'est apparu que l'homme était semblable à la citadelle. Il renverse les murs pour s'assurer la liberté, mais il n'est plus que forteresse demantelée et ouverte aux étoiles. Alors commence l'angoisse qui est de n'être point (...) Citadelle’. Zo mediteert Saint-Exupéry tussen hemel en aarde. Het gaat inderdaad nooit
| |
| |
om de polen; het krachtveld tussen beide is het essentiële levensgebied. Viruly verdrijft de angst door een naar buiten gericht bewustzijn: Het besef van het tijdelijke in de rolverdeling van het maatschappelijk spel mag geen afbreuk doen aan de intensivering van dit veld. Voor A en B kan men, de factor x ten spijt, zowat alles invullen dat de relatie bepaalt: bloem en bij, zon en leven, man en vrouw, mens en samenleving. Zeker, wij zien ook het schaap en de wolf en geloven niet meer in het sprookje van Roodkapje maar wel in de mogelijkheid het leven zo te vullen dat het geen ellendige afgronden meer vertoont. Of we voor de eenvoud van een soortgelijke redenering nog vatbaar zijn? Het lijkt weinig waarschijnlijk. Wij bewegen ons iedere dag op de grens van het ‘au delà’. Maar tegelijk weten we niet immer alleen te zijn. De klaarte van een blik, de tonaliteit van een stem, één woord kan ons met het leven verzoenen. Want vergeten we niet: Er wordt bestendig tegen het geluk gehetst. Het is wel treffend dat wij de straatwijsheid van een Prévert nodig hebben om het terdege te beseffen. Hij zet ons op de rechte plaats: buiten, tussen de anderen. Eén grote mengeling van negativisme en levensaanvaarding is de directe poëzie van Jacques Prévert: ‘Sur le tableau noir du malheur se dessine le visage du bonheur’. Ongetwijfeld zal dan nog een uitkomstloze onbehaaglijkheid onder de huid kruipen. Ze hoeft er zich evenwel niet te nestelen. Vandaag wellicht, morgen al minder. Want misschien is de toekomst reeds begonnen.
|
|