Doodsbleek staat hij tegen de muur aangedrukt, de armen in de hoogte. Rechts van hem is de deur; ik zie zijn schuwe blik die richting uitgaan. Ik doe hem echter inzien dat iedere ontvluchtingspoging hier gelijk staat met zelfmoord.
Intussen heeft mijn vrouw zich aan mijn voeten geworpen en schreit de bitterste tranen; maar ik ben niet te vermurwen. Ik zal hard zijn tot op het laatst. De woorden die ik nu in extremis uitspreek, moeten diep kwetsen. Hij wordt beurtelings wit, hoog-rood, purper en groen; zijn benen nemen een vervaarlijke hoek aan. Dan hef ik de revolver op de hoogte van zijn borst, waarschuw hem een laatste maal en... hij zakt geruisloos in mekaar. Ik ben een Vlaamse gentleman en schiet niet op een bewusteloze. Als hij weer bijkomt - een uur later - ben ik ontwapend, figuurlijk en letterlijk.
Natuurlijk is deze ontknoping, al bezit ze een flinke dosis dramatische spanning, niet vrij van critiek. Sommigen zullen haar te idealistisch vinden, te 19de eeuws misschien. Anderen weer zullen het psychologisch effect van de pyjama op de bedrogen echtgenoot betwisten. Maar op dit punt zal ik mij kordaat verdedigen. En toch is er iets dat me dwars zit in deze voorstelling van feiten en gevoelens, al kan ik niet heel precies bepalen wat. Daarom heb ik naar een andere oplossing gezocht. Waarom zou ik eigenlijk de minnaar neerschieten? Door wie werd ik het meest bedrogen, door de vriend of door de vrouw? Met andere woorden: wie is de eerste schuldige in deze overtreding? Wie verdient dus de hoogste straf? Indien ik de pastoor van mijn dorpsschool goed begrepen heb, dan was het wel Eva die Adam verleidde en niet vice-versa. Alles wel overwogen is Adam ofte man, de sukkelaar in heel die geschiedenis en vermits deze laatste zich voortdurend herhaalt... Ik herneem dus het verhaal op het ogenblik dat ik in de kamer verschijn. Ik vind ze in dezelfde horizontale houding van daarstraks; zelfde reactie bij het zien van de ‘derde man’; zelfde droog-cynisch bevel van deze laatste. Thans verspil ik echter niet veel woorden aan dit Adamskind. Ik heb onmiddellijk begrepen dat hij de speelbal is geweest in de handen van deze burgerbrave maar arglistige Eva's dochter.
Ik zal dus al het vuur van mijn woord en mijn wapen voor haar houden. ‘Appel’ zeg ik enkel tegen hem, symbolisch op de Bijbel duidend, maar hij schijnt deze spitsvondigheid niet te vatten. ‘Spoed je’ voeg ik er nog aan toe en wijs, gemaakt zenuwachtig met mijn blaffer naar de deur. Hij stort zich letterlijk uit de kamer, maar even snel werkt mijn geest: ‘Halt!’ Ik kan er niets aan verhelpen, maar die pyjama ligt steeds op mijn maag. Terwijl ik hem zijn broek en jas toewerp, geef ik hem de genadeslag: ‘Eerst mijn spullen hier!’
Hij kijkt als een geslagen hond van zijn verfomfaaide broek op zijn arm naar mij en dan weer naar het broeklintje van mijn pyjama; in ieder ander geval zou deze blik me vertederd hebben, maar nu blijf ik onverbiddelijk. ‘Moet ik haar van je lijf sleuren?’ Wanhopig begint hij de knoop op zijn