De Vlaamse Gids. Jaargang 38
(1954)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
Cosme Tura en de Vlaamse kunst uit de XVe eeuw
| |
[pagina 2]
| |
Als Cosmè 22 jaar oud is, overlijdt de grote humanist Lionello d'Este en hij krijgt als opvolger Borso d'Este. Van deze prins bekomt de jonge Cosmè Tura zijn eerste officiële bestelling: vier en twintig wimpels schilderen voor de hoftrompetten van de nieuwe hertog. Het jaar daarop ontmoeten wij hem als de medewerker van de bekende miniaturist Giorgio d'Alemagna: voortaan wordt het goud dan ook een bestanddeel van zijn palet. Als nu dezelfde Borso d'Este als prijs voor een paardenwedren een helm aanbiedt, gelast hij Cosmè Tura met de uitvoering van het versieringsmotief dat zijn voorkeur genoot: de éénhoorn uit de legende. Van 1452 tot 1456 voltooit onze nog jeugdige schilder zijn artistieke vorming door een langdurig verblijf eerst te Padua en daarna te Venetië, en in beide steden maakt hij kennis met de toenmalige meesters van de Venetiaanse school: Donatello, Mantegna, Andrea del Castagno en de Vivarini's. In het bezit van het volle meesterschap over het penseel komt Tura naar Ferrara terug in 1457; hij mag er zijn intrek nemen in het hertogelijke paleis en opnieuw komt hij met de Vlaamse kunst in aanraking: hij krijgt namelijk opdracht een tekening te maken van het wapenschild van Borso d'Este. Dat wapenschild met de éénhoorn wordt uitgevoerd door een bekend Vlaams tapijtwever, Lieven van Brugge, die in dat zelfde jaar zijn atelier voor tapijtweverij van Firenze naar Ferrara overgebracht had. Jammer genoeg zijn de kartons voor die tekening van Lieven van Brugge verloren gegaan. Het jaar 1458 bezorgt aan Cosmè Tura zijn officiële aanstelling tot hofschilder te Ferrara, met het daaraan verbonden voorrecht van een maandelijkse bezoldiging en een kosteloze huisvesting. Meteen krijgt hij opdracht te zorgen voor de verdere voltooiïng van het prinselijk studio, begonnen door Rogier Van der Weyden. Het werk was klaar in 1463, doch van Tura's panelen uit het studio heeft men enkel de bekende Primavera bewaard in de National Gallery te Londen, evenals men van Van der Weyden's triptiek enkel het middenpaneel bewaard heeft, namelijk De Graflegging van Christus, thans in de Uffizi te Firenze. Nogmaals is het opvallend dat juist in die Primavera van Tura ook de Vlaamse kunst haar aandeel krijgt: aan de poten van de zetel, waarop de Lente troont, heeft de schilder kleinodiën afgebeeld, die, naar het oordeel van Neppi, duidelijk wijzen op het werk van de Vlaamse edelsmeedkunst uit die tijd: rechts verbeelden ze een grot, waar een smid aan het werken is als een aardmannetje, links een kegelvormige weg, waarop een man met een paard. Van nu af is Cosmè Tura een van de meest gezochte schilders en het zal ons dan ook niet verwonderen dat wij hem van 1465 tot 1467 aantreffen in het paleis van Picco della Mirandola, de man die alles wist (doch die, | |
[pagina 3]
| |
volgens ons hoger vermeld woordenboek, nog maar twee jaar oud zou zijn!). Daar versierde Tura de bibliotheek van de vermaarde en alwetende humanist met tien vierkante panelen, waarop dichters, muzen en wijsgeren afgebeeld stonden; helaas ook die tien panelen gingen in de loop van de tijden verloren, wat des te spijtiger is omdat het van zijn zeldzame werken waren die een niet godsdienstig onderwerp behandelen. Als hij nu te Ferrara terugkeert stromen de bestellingen toe; van dit ogenblik af tot op het einde van zijn leven, zijn ons ten minste zestig van zijn werken bekend, waarvan de helft ongeveer bewaard bleef, ten dele althans verspreid over de musea van Europa en van Amerika. Sommige van Tura's werken zijn op doek geschilderd, de meeste echter op paneel. Wat zijn taferelen zoal voorstellen? Ofwel onderwerpen van godsdienstige aard (Kruisafdoeningen, Pieta's, heiligbeelden), ofwel portretten van de hertogelijke familie en van andere beroemde tijdgenoten. Het toeval bracht echter mede dat vooral veel voorstellingen uit de godsdienstige reeks gered werden. Laten we er enkele even aanstippen: de twee grote doeken Sint Joris doodt de draak en de Boodschap van O.L.V., die een afmeting hebben van 4,13 meter in de hoogte en 3,38 meter in de breedte en die de orgeldeuren versierden van de Dom te Ferrara; verder het bekende Roverella-altaar dat bestemd was voor de kerk van Sint-Joris buiten de muren van Ferrara en waarvan de meeste onderdelen gered werden, daar ze bewaard zijn ofwel in het Louvre-museum te Parijs, ofwel in de National Gallery te Londen, ofwel in de Galleria Colonna te Rome, ofwel nog in het Museum van San Diego in Californië. Een zelfde lot onderging zijn polyptiek voor de Sint-Lucaskerk, eveneens buiten de muren van Ferrara; de panelen hiervan zijn thans te bewonderen in de Accademia Carrara te Bergamo (Italië), in de Uffizi te Firenze, in de Louvre te Parijs en in het Friedrich Museum van Berlijn. Het ligt echter buiten het bestek van dit artikel de geleerde kunstcriticus A. Neppi te volgen in zijn beschrijving van al die overgebleven werken van Cosmè Tura; ons doel is hoofdzakelijk de verdere Vlaamse invloeden na te gaan. Het paneeltje Madonna met de dode Christus, dat nu berust in het Civico Museo Correr te Venetië, is op het gebied van de conceptie en de iconografische uitvoering enigszins verwant met gelijkaardige voorstellingen uit de Vlaamse en Duitse schilderschool, vooral in de vervormde, expressionistische anatomie van de Christus-figuur: het lijk is nog slechts een geraamte; het hoofd veel te groot; handen en voeten zijn verwrongen, gekromd en wederom veel te groot, in verhouding althans tot de armen en de benen. Bij de Madonna is er minder Vlaamse invloed te bespeuren en de complexe samenstelling op zo'n geringe oppervlakte (48 × 33 cm.) is alles behalve Vlaams of Noorders. Cosmè Tura heeft ontegensprekelijk een aangeboren zin voor plastiek, doch zijn verwezenlijkingen blijven op dat gebied beneden de wonderbare | |
[pagina 4]
| |
meesterwerken van Van Eyck en van enkele andere Italiaanse meesters: aldus A. Neppi. De natuur van Tura's coloriet bewaart duidelijke sporen van de Noorderse kunst d.w.z. de Vlaamse en de Duitse; dit geldt vooral voor de gepolijste en klare houten panelen, daar in zijn doeken de kleur veel somberder wordt. Juist om dit Noorders kenmerk moet men Cosmè Tura als een typisch voorbeeld beschouwen van de schilder van kleine panelen op ezel; voor ontzagelijke muurschilderingen lijkt hij minder talentvol. Ondertussen bleef Cosmè Tura steeds de officiële hofkunstenaar te Ferrara; evenals op hetzelfde ogenblik aan het Burgondische hof te Brugge of te Brussel, heerste er te Ferrara een bestendige feestroes en Cosmè Tura wordt telkens belast met nieuwe opdrachten, waar hij zijn begaafdheid als sierkunstenaar kan ten toon spreiden. Ter gelegenheid van een bezoek van graaf Sforza te Ferrara, moet hij de versiering van een schip op zich nemen; bij een andere gelegenheid moet hij de dekklederen van de hofpaarden beschilderen met gouden lelies of, als ze voor een tornooi bestemd zijn, met gouden, zilveren en polychrome tekeningen. Als Borso d'Este sterft in 1471 wordt op onze schilder beroep gedaan om de katafalk te versieren; als diens opvolger Ercole I in 1473 in het huwelijk treedt met Eleonora van Aragon, moet Cosmè Tura instaan voor de decoratieve versiering van de bedspreien voor de prinselijke bruidkamer. Voor het weven van die veelkleurige bedspreien doet hij nogmaals beroep op een Vlaamse tapijtwever, Jan Mille. Trouwens Jan Mille moet tussen 1480 en 1483 een vaste leverancier geweest zijn van het hof; want de hofschilder zal nog dikwijls voor hem kartons maken voor tapijten en andere weefsels; zelfs zal Mille wellicht niet alle bestellingen hebben kunnen uitvoeren, daar ook nog een andere Vlaamse tapijtwever een behulpzame hand komt toesteken, we bedoelen de zeer gunstig bekende Brusselaar Renard Wouters, bijgenaamd Boteram, in Italië herdoopt met de schitterende naam Rinaldo di Gualteri Boteram! Ook Boteram heeft in zijn atelier te Ferrara gewerkt op kartons van Cosmè Tura. Van Cosmè Tura als ontwerper van taferelen voor tapijtweefsels hebben wij slechts één document overgehouden, namelijk een Pietà van 90 centimeter hoogte en 2,07 meter breedte, in de verzameling von Lembach te Monaco. Voor onze Vlaamse fierheid kan het wellicht ook strelend zijn te vernemen dat dit unicum, naar het getuigenis van onze gezaghebbende zegsman Neppi, nogmaals het werk is van een niet nader bekende Vlaamse tapijtwever. Al die officiële, decoratieve opdrachten mogen nochtans in onze ogen de waarde niet verminderen van Cosmè Tura, meester van het palet. Vooral in Vlaanderen vergete men niet dat een halve eeuw later, onze grote Rubens op zestigjarige leeftijd de opdracht aanvaardde schilderijen te vervaardigen, enkel en alleen bestemd om de stad Antwerpen te versieren ter gelegenheid van de plechtige aankomst aldaar van de Prins-Kardinaal Ferdinand van | |
[pagina 5]
| |
Spanje. Trouwens ook Rubens, Van der Weyden en veel andere grootmeesters van de Vlaamse schilderschool hebben op hun beurt kartonnen gemaakt voor bekende tapijtwevers in binnenen buitenland. Tot op zijn sterfdag in April 1495 mocht Cosmè Tura zich verheugen in de grote eerbetuigingen die hem bewezen werden en zich bedroeven om de erelonen die hem eerder schamel toegekend werden. Onder zijn werken figureert nergens bij Neppi de zo vaak vernoemde Triomf van Venus. Uit een persoonlijk schrijven van de Italiaanse criticus mocht ik vernemen dat hiermede bedoeld is het gelijkaardig onderwerp door Francesco del Cossa als muurschildering aangebracht in het Schifanoia-paleis te Ferrara, wat trouwens eveneens blijkt uit Vermeylen's Geschiedenis der Europeesche Plastiek, en dat weze de laatste broederband die wij hier leggen tussen Vlaanderen en Italië. Alberto Neppi, de nieuwe biograaf van Cosmè Tura, heeft zelf al die punten van verband tussen Vlaamse en Italiaanse kunst te boek gesteld... en dan nog wel met de bedreven pen, waarin wij de schrijver herkennen van twee uitstekende kinderboeken en van een aantal critische werken over andere kunstschilders, o.a. over Mantegna, die voor ons niet langer een onbekende is sedert de tentoonstelling te Brussel gewijd aan de Venetiaanse kunst. Niet ten onrechte werd de studie over Cosmè Tura bekroond met de letterkundige prijs Gastaldi voor 1952. Uit onze bespreking zal wellicht blijken dat ook Vlaanderen Neppi om zijn werkje dankbaar moet zijn. |
|