De Vlaamse Gids. Jaargang 37
(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 751]
| |
Het Taelverbond (1845-1855)IN Juni 1845 was het eerste Vlaamse dagblad, dat aanvankelijk neutraal onder de naam ‘Vlaemsch België’ verscheen en eens katholiek geworden de naam ‘De Vlaemsche Belgen’ had aangenomen, op jammerlijke wijze aan zijn einde gekomen. Gebrek aan geld en lezers waren de oorzaken van deze gevoelige slag voor de Vlaamse Beweging. Maar nog geen volle maand later ontstond er nieuw leven te Antwerpen: allereerst stippen wij de oprichting van het ‘Heilig Verbond’ aan, een vereniging die tot doel had de Vlaamse zaak op politiek terrein te brengen.Ga naar eind(1) Van blijvender waarde blijkt echter de stichting van het letterkundig tijdschrift ‘Het Taelverbond’ te zijn, waarvan op 7 Juli het eerste nummer werd verzonden. De stichter en tevens eerste hoofdredacteur was de Antwerpse Atheneum-leraar J.C. Verspreeuwen, die ook de rederijkerskamer de ‘Olijftak’ had heropgericht en er nadien zo'n voorname rol in speelde. Onder de overige medewerkers treffen wij Conscience, Ledeganck, Van Duyse, Delecourt (Vandenhove), Zetternam en vooral de belangrijke figuur van Heremans aan. Het waren de meest vooraanstaande literatoren, ofschoon niet onderling verenigd, tenzij door hun Vlaamse overtuiging.
Gedurende twee jaargangen bleef Verspreeuwen aan de leiding (1845-1846), nadien werd zij overgenomen door Jan Van Beers (1847-1849) vervolgens gedurende enige jaren door de boekhandelaar Peeters (1850-1852) om de twee volgende jaren in handen te komen van Heremans en Genard (1853-1854). Eduard Van Even verzorgde nog de eerste aflevering van 1855, maar nadien verscheen ‘Het Taelverbond’ niet meer. De verschijning van dit letterkundig tijdschrift is een rechtstreeks gevolg van de sterke heropleving van de Vlaamse letterkunde. Het aanvankelijk opzet, dat tot op de twee laatste jaargangen na werd volgehouden, was zwaar. Het blad verscheen in maandelijkse afleveringen van tenminste 48 blz. in 8o. Een kort tweeledig programma lag aan de basis. In de eerste plaats wilde de redactie de tolk zijn van de Vlaamse Beweging; daaruit voortvloeiend wenste zij ‘de nieuwste letterkundige voortbrengselen op vaderlandse bodem gekweekt’ bekend te maken.Ga naar eind(2)
Reeds van het eerste nummer af kwamen alle verlangens van de Vlaamse intellectuelen tot uiting; deze lagen niet uitsluitend op literair gebied, maar strekten zich eveneens over alle takken van de wetenschap uit. Immers eer van een werkelijk geestelijke ontplooiing gesproken kon worden was een gelijkwaardige ontwikkeling nodig van literatuur en een in het Vlaams geschreven wetenschap. Zodoende was in het ‘tolk zijn van de Vlaamse Beweging’ meer begrepen dan de programma-verklaring van het eerste woord-vooraf liet vermoeden. | |
[pagina 752]
| |
Naast elkaar vinden wij kunsten en wetenschappen, met dien verstande dat tot 1853 het hoofdaccent op de kunsten viel, en daarin trad vooral de letterkunde op de voorgrond; nadien werd de voorrang aan de geesteswetenschappen verleend, waarin geschiedenis, taalkunde, en literatuurgeschiedenis de toon aangaven. Aan de basis van gans het streven van ‘Het Taelverbond’ ligt de volksopvoedende taak, met als gevolg voor de kunsten de afwezigheid van een esthetisch programma. Nimmer werd er nagedacht over de artistieke problemenGa naar eind(3). Daaraan had men geen behoefte, noch was daarvoor de tijd gunstig. In een zeer belangwekkend opstel van Heremans ‘Over den Roman’ wordt de taak der literatoren nauwkeurig omschreven. Wat het proza betreft, moet de historische roman de geschiedenis aan het volk doen kennen. Dientengevolge mag de geschiedenis geen geweld worden aangedaan. Aldus wekt de literatuur op tot vaderlandsliefde, navolging der helden en verheerlijking van Vlaanderen. De zedenroman daarentegen heeft tot doel de gebreken van deze tijd aan de kaak te stellen, de nadruk te leggen op de menselijkheid, en vooral de maatschappelijke wonden in 't licht te stellen, om de mens terug tot zijn ideale staat te voeren. In theorie ligt hier de sociale tendenz vast, in ‘Het Taelverbond’ vooral verdedigd door Zettemam. Zeer duidelijk had Heremans gezien dat in de toenmalige omstandigheden het volk vooral proza nodig had: de redenen liggen natuurlijk in de gemakkelijke toegankelijkheid en het ontspannende karakter van de roman. Voor de gewone lezer blijft de poëzie dikwijls onbereikbaar, omdat de dichter niet steeds eenvoudig, eerlijk en verstaanbaar blijftGa naar eind(4). Esthetisch is dit programma niet: maar het legde getuigenis af van de zakelijkheid en het doelbewuste streven der Vlaamse Beweging. Onmiddellijk werd de hand geslagen aan de uitvoering van deze eisen, zowel in proza als in poëzie. De strenge, ernstig overwogen critiek van Heremans verrichtte uitmuntend werk. Wij kunnen hier niet uitweiden over de artistieke waarde van de aangeboden producten: overigens ligt het belang er van in de daaruit naar voren komende geesteshouding en paraatheid tegenover de bestaande problemen, veeleer dan in de schoonheid waarvan de critici in ‘Het Taelverbond’ zelf de tekortkomingen zeer duidelijk zagen. De volksverbondenheid had een zuiver didactisch karakter: in de eerste plaats poogde men een intellectueel doel na te streven met artistieke middelen. Opmerkelijk bovendien is ook dat meerdere medewerkers - wat in de hele Vlaamse Beweging een veelvuldig voorkomend verschijnsel is - behoorden tot het onderwijs: om er slechts enige te noemen vermelden wij Verspreeuwen, Heremans, Snellaert, Van Beers. Nochtans vinden wij het verkeerd de Vlaamse Beweging uitsluitend als een beweging van intellectuelen te zien. Terloops verwijs ik naar verschillende self-made men zoals Zetternam, Rogghé, Kats en Lauwers. Wij kunnen deze lijst gemakkelijk opvoeren. Deze verschillen in milieu brachten nog een ander aspect in de Vlaamse Beweging, nl. een sociaal-economische belangstelling. | |
[pagina 753]
| |
Beide aspecten streven naar één doel: het bewustzijn van het volk op te wekken. Natuurlijk is het culturele doel veel sterker vertegenwoordigd dan de sociaal-economische tendenz, omdat het kon bogen op de traditie van de Aufklährung. Heremans' programma - vooral waar hij het doel van de zedenroman aangeeft als het middel om de mens terug tot zijn ideale staat te voeren - is er een typisch bewijs voor. De sociaal-economische belangstelling is een veel moeilijker kwestie. De materiële nood van de lagere standen was in die tijd - zoals algemeen bekend - wel bijzonder groot. In ‘Het Taelverbond’ vinden wij verscheiden verhalen en artikelen die deze problemen aanraken. Het scherpst zijn zij uitgedrukt bij Zetternam: hij in 't bijzonder was zich bewust dat het artistieke leven - in de breedste betekenis van het woord - een opvoedkundige taak moest hebben, wilde het de Vlaamse zaak dienen. Hier sluit hij nog nauw aan bij Heremans, wiens zienswijze op Zetternam, gedurende zijn Gentse soldatentijd, een diepe invloed heeft uitgeoefend. Alles blijft nog in het intellectuele kader: vooral in Zetternam's toneelcritieken, in ‘Het Taelverbond’ verschenen onder het pseudoniem Yzendijck, treedt deze zienswijze op de voorgrond. Met alle geweld moet men terugkeren naar de eigen volksaard. Bovendien verzet hij zich tegen de opvoering van niet-Vlaamse toneelstukken; talloos zijn inderdaad de vertalingen die een gretige aftrek vinden bij toneelmaatschappijen. Nog lang zou deze nood duren: enige jaren nadien wees ook Jottrand er op hoe noodzakelijk het was een eigen toneel te ontwikkelen, geput uit eigen volksaard.Ga naar eind(5). Zetternam was van oordeel dat het toneel een aanschouwelijk voorbeeld moest geven. Het opvoedende element lag voornamelijk in de opvoering van burgerlijke stukken. Dit woord is niet willekeurig gekozen: de burger is het voorbeeld bij uitnemendheid van de lagere standen. Deze burgerlijke staat kan de minder bedeelde bereiken door zijn werk; het is de burgerij die hem in het dagelijkse leven het meest nabij was, met wie de arbeidende klasse het meest moest afrekenen, een stand die voor hem zoveel verlokkends had. Doch weldra ging Zetternam verder dan dit nog zuiver streven naar intellectuele verheffing. Dat bleek toen hij in het economisch moeilijke jaar 1846 zijn sterk sociaal getint ‘Voor Twee Centen Minder’ had geschreven, verhaal dat in ‘Het Taelverbond’ van 1847 verscheen. Het jaar nadien publiceerde hij de roman ‘Bernhart, de laet’. Aldus streefde hij zijn eigen en Heremans' programma voorbij. Hier stond hij midden in de actuele wantoestanden. Tegelijk is zijn visie op de te verbeteren toestanden veranderd: niet meer de intellectuele opvoeding moet of kan het middel zijn om verandering te brengen; slechts door de materiële nood te lenigen, kan de achterlijkheid van de Vlaamse bevolking opgeheven worden. Heremans' sociaal-intellectuele betrachtingen werden door Zetternam op een zuiver sociaal plan gebracht; hier ligt het verschil tussen deze twee aanvankelijk in theoretisch opzicht verwante krachten. Heremans besefte heel goed dat het ‘denkende element’, - zoals hij Zetternam's richting noemde, - | |
[pagina 754]
| |
zich ogenblikkelijk zou ontwikkelen en weerklank vinden in het land. Toch bleef hij enigszins huiverig tegenover de ontwikkeling van deze problemenGa naar eind(6). Het jaar 1848 was bij ons wel niet zo roerig verlopen als in Frankrijk, doch juist in die jaren verhoogden de sociaal-democratische bewegingen hun activiteit. Een golf van onrust was er toch van uitgegaan en had niet nagelaten de aandacht te vestigen op de materiële nood waaronder dat deel van de bevolking juist gebukt ging, waaruit men strijdende krachten kon putten voor de Vlaamse zaak. Onder deze invloed gaven ook andere schrijvers blijken van hun sociale belangstelling: Vrouwe Courtmans en L. De Wulf beschreven beide de hongersnood. Buiten deze materiële toestanden had men ook oog voor de uitgestotenen van de maatschappij: Michiels, - voelbaar onder Zetternam's invloed, - beschreef de ellende van een ongetrouwde moeder in een novelle ‘Arme Leonora’, en later liet hij nog een bedelverhaal in ‘Het Taelverbond’ verschijnen, met de moraal: medelijden met de arme te hebben. Begrijpend, medelijdend en bewust van de onrechtvaardigheid tonen zich ook Van Duyse en De Geyter in twee weke gedichten ‘Lotelings Vaerwel’; dezelfde gevoelens komen tot uiting in het zwakke en doorzichtige symbolisme van Johan van Rotterdam. Bovendien is het geen toeval dat de historicus Torfs tegelijkertijd een schets van de evolutie der graanprijzen schreefGa naar eind(7).
***
Naast deze karakteristiek is er nog een andere grondidee van de Vlaamse Beweging in ‘Het Taelverbond’ aanwezig, nl. wat ik het Germaanse stambewustzijn zou willen noemen. Een woord van Heremans legt eigenlijk de hele betekenis van deze houding bloot: tegenover het Latijnse staat het Germaanse element. De Vlamingen stonden op de voorpost tegenover Frankrijk om juist dit Germaanse principe te verdedigen en het niet te laten ondergaan.Ga naar eind(8). Aan het Germaanse stambewustzijn werd de ruimste betekenis gegeven: het strekte zich uit over Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Zweden en Engeland. Op deze wijze zochten de Vlamingen een gelijkwaardige steun bij aanverwante volkeren, zoals de Frans-georiënteerde burgerij het bij Frankrijk deed. De houding tegenover Holland was delicater, gevaarlijker ook. Ligt de kern van de taalpolitiek der Belgische regering wellicht in de voortzetting van de romantische taalpolitiek door koning Willem I gevoerd, nl. eenheid van taal met als doel eenheid van staat te versterken of in België te vestigen, - en werd deze politiek na de onafhankelijkheid ten nadele van het Vlaams gevoerd, dan vinden wij toch in ‘Het Taelverbond’ een hecht Belgisch nationaal gevoel.Ga naar eind(9) Treffend in dit opzicht zijn de woorden van de Laet: ‘Maer zegt men, om dat geweld, die verdrukking (tegen en van het Vlaams) eenigszins te verschoonen, Belgiës bevolking moet versmolten worden. Dat stemmen wij niet alleen toe; maar wat meer is dat wenschen wij zoo vurig als iemand. Edoch, het is versmelting der volksstammen die wij willen en geenszins de opslurping van | |
[pagina 755]
| |
den eene ten voordele van den andere’. Deze woorden verklaren voldoende de houding van de Vlaamse Beweging ten opzichte van de Belgische staatGa naar voetnoot(10). Vandaar ook de heftige aanvallen van ‘Het Taelverbond’ tegenover de verdenking als zou de Vlaamse Beweging een gevaar uitmaken voor de Belgische eenheidGa naar eind(11). Wel vond ‘Het Taelverbond’ het verschil dat tussen Hollands en Vlaams gemaakt werd (vooral geïnspireerd door de katholieke geestelijkheid) bespottelijk: de eenheid van taal was men zich tenvolle bewust en zou zich iets later openbaren in enthousiaste reacties over de taalcongressen. ‘Het Frans is hier vreemd, niet het Hollands, aldus De Laet, en onder dwang moeten wij het aanvaarden, niet met recht’Ga naar voetnoot(12). Een wederaansluiting bij Holland wenste men in ‘Het Taelverbond’ in geen geval. Enkele jaren later werd het verschil tussen Vlaanderen en Holland scherp onderlijnd in een aanval van Zetternam tegen Snellaert. Ter gelegenheid van een wedstrijd, uitgeschreven om in een rouwgedicht de nagedachtenis van koningin Louise te huldigen, had Snellaert Jan Van Beers achtergesteld bij de Hollandse inzender Bogaers. Deze laatste werd dan de Vlamingen nog tot voorbeeld gesteld wegens zijn grotere taalbeheersing en betere techniek. Zetternam's antwoord hield een heftig pleidooi in voor de Vlaamse letterkunde, die in wezen anders is dan de Hollandse. Snellaert's houding werd bovendien zeer schadelijk geacht voor de Vlaamse zaak in het algemeen, want aldus verschafte hij de Vlaams-vijandigen een nieuw wapen, om al wat met zoveel moeite en strijd verkregen was te verachten en te loochenen. Dit werd in 1851 geschreven, toen er reeds drie taalcongressen hadden plaats gegrepen, waarvan Snellaert de grote bezieler was, en die een zo nuttige toenadering tussen beide landen bewerktenGa naar eind(13).
De banden met Duitsland zijn veruit de hechtste: niet zonder redenen overigens. De Duitse inwijking is in die jaren bijzonder toegenomen, vooral te Antwerpen. De culturele banden zijn eveneens nauw toegehaald: in 1846 werd het Vlaemsch-Duitsch zangverbond opgericht, met baron T'Serclaes aan 't hoofd; in 1845 werd het tijdschrift ‘De Broederhand’ opgericht, dat tot doel had een wisselwerking tussen Vlaanderen en Duitsland te verwezenlijken. Het blad bleef tot 1847 bestaan.
Daarnaast is de rijke bloei der Duitse romantiek zeker de voornaamste oorzaak van deze toenadering. Verschillende sympathiebetuigingen vinden wij om meer dan één reden in ‘Het Taelverbond’. Ecrevisse zag in Duitsland het standvastige en behoedende element tegenover de Franse vernielzucht; De Laet verheerlijkte het als de grondlegger der wetenschappen, tegen de toenmaals gangbare mening in dat Frankrijk dit was. Bovendien wijst men op de taalgemeenschap tussen Vlaanderen en Noord-West Duitsland, wat nog eens bezongen werd door Prudens Van Duyse in een gedicht opgedragen aan P. Lebrocquy, schrijver van de ‘Analogies Linguistiques’Ga naar voetnoot(14). Reeds van het eerste nummer af - en dit gaat onverflauwd tot het laatste door - worden deze vriendschapsbanden op de voorgrond geschoven: in de rubriek ‘Kunst- en Letternieuws’ treft men talrijke berichten aan over de intellectuele en | |
[pagina 756]
| |
artistieke bedrijvigheid in Duitsland. Belangrijk zijn de artikels gewijd aan vooraanstaande Duitse figuren, zoals bijvoorbeeld dat waarin Peeters Uhland besprak, of de uitgebreide studie over Lodewijk van (sic) Beethoven ter gelegenheid van de Beethoven-feesten in 1845, of nog een artikel over Freiherr Melchior vonDiepenbrock, een van de vertalers van Conscience en een groot vriend van VlaanderenGa naar eind(15). Tevens treffen wij verslagen aan over tentoonstellingen van Vlaamse schilders te Keulen. Een bonte mengeling van namen wijst op de grote aandacht die wederkerig voor het artistieke leven bestond. In Duitsland vond de jonge Vlaamse Beweging de meeste erkenning. Getrouw wordt de lezer van ‘Het Taelverbond’ op de hoogte gehouden van in 't Duits vertaalde Vlaamse werken. Te Stuttgart werd in 1845 een vreemde bibliotheek opgericht, waarin vooral vertalingen van Vlaamse auteurs werden opgenomen, o.a. Conscience's ‘Leeuw van Vlaanderen’, Van Rijswijck's ‘De Ballade’; ‘Het Huis van Weesebeke’ door De Laet; van de St. Genois ‘Anna’ en van Ledeganck ‘Het Burgslot van Somerghem’. Daarenboven lag het ook in het voornemen verscheidene dichters in het Duits over te zettenGa naar eind(16). Doch omgekeerd moeten wij ook op vertalingen uit het Duits in ‘Het Taelverbond’ verschenen wijzen. Het is een indrukwekkende lijst, waarvan wij er slechts enigen willen noemen: van Goethe treffen wij een vertaling aan van Heidenröslein door Van Rijswijck; van de hand van P. Genard ‘Broeder en Zuster’ en door de Nederlandse beeldhouwer-schrijver Brouwenaar (overigens een trouw medewerker van ‘Het Taelverbond’) ‘Waar Genot’; van Arendt werd het zeer anti-Franse gedicht ‘De Dood van Hopman Schill’ door Th. Van Rijswijck overgezet; van Schiller vinden wij - benevens enige aphorismen - ‘De Alpenjager’ vertaald door De Laet; bovendien nog enige vertalingen uit de ‘Schwarzwalder Dorfgeschichten’ door B. Auerbach, waarvan een door Heremans. Van deze laatste willen wij hier nog enige vertalingen vermelden van Rückert, Grimm, Zschokke, Müller. Uitdrukkelijk wijs ik er op dat deze lijst - zelfs in het bestek van het ‘Taelverbond’ - niet volledig isGa naar eind(17).
Behalve in Duitsland had de Vlaamse literatuur nog een zeer vleiend succes in Engeland. Een bundel novellen samengesteld uit het werk van verscheidene onzer schrijvers verscheen te Londen onder de titel ‘Old Flanders, or PopularTraditionsandLegends of Belgium’. De vertaling was van de hand van OctaveDelepierre, die tot grote verontwaardiging van ‘Het Taelverbond’ de schrijvers van de in die bundel opgenomen verhalen niet had vernoemd. We treffen er Ledeganck's ‘Burgslot van Somerghem’ in aan, naast Conscience's ‘Godswraak’, K. Nijs' ‘Joli, de Bastaerd’ en van De Laet ‘Herman de Schaliedekker’. Naar ‘Het Taelverbond’ mededeelt werd de ontvangst van dit werk in Engeland buitengewoon gewaardeerdGa naar eind(18). Benevens deze uitgave vermeldt ‘Het Taelverbond’ de verschijning van de ‘Sketches from Flemish Life in Three Tales, translated from the Flemish of Hendrik Conscience’, en een plan om een niet nader bepaald werk van Mevrouw Van Ackere Doolaeghe te publicerenGa naar eind(19). | |
[pagina 757]
| |
Ook voor Engeland was de belangstelling van ‘Het Taelverbond’ sterk ontwikkeld. Dit blijkt duidelijk uit de ontvangst die Jottrand's werk ‘Londres au point de vue belge’ te beurt viel De Frans-georiënteerde pers had het werk zeer slecht ontvangen, maar Zetternam verdedigde het heftig in ‘Het Taelverbond’. Zijn betoog klinkt hier en daar vrij naïef, maar hij werd ‘gedreven door stambewustzijn, dat niet uit te sluiten is bij de bestrijding van het Zuideroverwicht’Ga naar eind(20). Bij een bespreking van Hendrickx door Heremans, wijst deze laatste op de door hem ondergane invloed van Moore, Byron en LamartineGa naar eind(21). Een uitgebreide studie van E(crevisse) ‘Iets over de School van Shakespeare in 't algemeen en James Shirley, haren laetsten leerling in 't bijzonder’ verdient vooral de aandachtGa naar eind(22). Ook van de Engelsen zijn meerdere gedichten vertaald: Rens en Brouwenaar vertaalden Byron; de ‘Messias’ van Cracco is een overzetting van ‘Je Nymphs of Solyma’ van Pope; Franquinet vertaalde Ossian's ‘Camala’Ga naar voetnoot(23). De banden tussen Engeland en Vlaanderen berustten op een eeuwenoude strijd die beide volkeren te voeren hadden tegen de gemeenschappelijke vijand Frankrijk, zoals Michiel Van der Voort's verdediging klonk in zijn ‘Twee Geslagten’, een geschiedenis van oorlogen tussen de drie staten.Ga naar voetnoot(24) Buiten Engeland en Duitsland reikte dit Germaans stambewustzijn ook tot de Scandinavische landen. Sprookjes van Andersen zijn door Heremans en Vandenhove vertaald; naar het Zweeds van Bremer vertaalde J.C. Bergman ‘De Eenzame’; Piré zette de ‘Rijkmoed van Adocht’ over van de in zijn tijd zo beroemde Oehlenschlaeger Van Blommaert krijgen wij een studie en een vertaling van de Volu-SpaGa naar eind(25).
***
Wetenschappelijke artikels die van het begin af in ‘Het Taelverbond’ geplaatst werden, beantwoordden aan twee verlangens: enerzijds werd voldaan aan de eis van de wetenschappelijke romantiek; anderzijds werd de dringende behoefte ook in het Vlaams wetenschap te bedrijven opgelost. Willems had in het ‘Belgisch Museum’ dit programma reeds aangevat; bij zijn dood was echter zijn tijdschrift ondergegaan, wat een gevoelige klap betekende voor de zich toenmaals krachtig ontwikkelende Vlaamse wetenschap. ‘Het Taelverbond’ stond echter reeds vóór 1846 open om wetenschappelijke studies op te nemen. In het bovengeschetste kader treffen wij al in het eerste nummer een studie van Blommaert aan over ‘Het Aloud Nederduytsch Regt’Ga naar eind(26). Hier kunnen wij de studies van Dr Matheyssens, die de natuurkunde behandelde, vermelden. Wel zijn deze artikelen eerder vulgariserend, maar deze pogingen in een letterkundig tijdschrift dienen eerder als een aansporing om het goede doel te bereiken dan als wetenschappelijke arbeid gericht tot specialisten beschouwd te worden. Een kostelijke bijdrage was de bekende studie van Snellaert: ‘Een kort Begrip eener Geschiedenis der Nederduytsche Letterkunde’Ga naar eind(27). | |
[pagina 758]
| |
In 1853 kwam de grote verandering in ‘Het Taelverbond’: het blad wordt gesplitst in twee delen, waarvan het ene, met de ondertitel ‘Geschiedenis, Oudheidkunde en Taelkunde’, zich uitsluitend aan die vakken wijdde. De redactie werd waargenomen door Heremans en Genard; het tweede deel verscheen met de ondertitel ‘Mengelingen’, en was zoals voorheen op dezelfde basis aan de literatuur voorbehouden. Slechts het laatste nummer, de eerste aflevering van 1855, werd door Van Eeven verzorgd. De redenen van deze verandering zijn uiteengezet in het woord-vooraf. In het buitenland, zo heet het daar, is er noch belangstelling, noch plaats voor de Belgische Geschiedenis en Literatuur. Het doel was bovendien Willems' Museum te vervangen. De gelijkenis tussen beide tijdschriften valt wel bijzonder op: ook in ‘Het Taelverbond’ treffen wij talrijke philologische studies aan, zoals b.v. de publicatie van een fragment van de ‘Heliand’ door Vandenhove, of een bespreking van de 17de eeuwse dichter De Buck door Prudens Van Duyse, of een geleerd artikel van Stallaert ‘Lijst van Nederduytsche Werkwoorden die oudtijds met de Genitief verbonden waren’. Voor de herleving van de wetenschappelijke bedrijvigheid zijn deze artikels niet van belang ontbloot. De vraag echter die beantwoord moet worden is of deze verandering wezenlijk in de smaak van een uitgebreid publiek kon vallen. Natuurlijk is dit niet het geval, vooral daar men de aanvankelijk op het volk berekende didactische stukken - zo geheel naar het programma van Heremans zelf - door een tot specialisten of minstens tot meer ontwikkelden gerichte stof verving. Onder het grote publiek waren nog te weinig krachten opdat deze sprong met succes bekroond zou kunnen worden. Meer dan de zuivere wetenschap heeft de literatuur een publiek: dat wist Heremans ook. Wat kan de reden geweest zijn dat hij verandering heeft doorgedreven en aan de creatieve letterkunde een ondergeschikte rol toedeelde? Twee veronderstellingen zijn mogelijk: misschien rekende hij op de belangstelling van de door hem op het Atheneum gevormde jongeren, die zijn taak zouden voortzetten, om alzo aan de wetenschappelijke nood en het gebrek aan Vlaams georiënteerde intellectuelen te voldoen en deze op te heffen. Meer gegrond echter is de veronderstelling dat Heremans gehandeld heeft onder de impuls van zijn eigen werk het verlangen in die jaren groeide immers om ook in het Vlaams hoger onderwijs te bekomen. Is de hervorming van ‘Het Taelverbond’ door Heremans bedoeld als een aanloop om een professoraat te bekomen, dat hij inderdaad ook enige tijd later (1854) verwierf? Hoe het ook zij, lang heeft het tijdschrift onder die vorm niet meer bestaan. De redenen van zijn verdwijnen blijven onbekend. De soliede indruk die het blad gaf gedurende de eerste jaren van zijn bestaan, nam langzamerhand af. Sedert 1853 was het zeker zijn actualiteit kwijt, hoofdvereiste om de belangstelling van het publiek gaande te houden.
M. OUKHOW |
|