| |
| |
| |
Rust en emotie in poezie
POETRY is emotion recollected in tranquillity. - Voortbouwend op deze bewering van Wordsworth is het mogelijk twee soorten poëzie te onderscheiden, naar gelang nu eens de rust bij het scheppingsproces overwegend is, dan weer de emotie. Mij lijkt deze oppositie even belangrijk als deze tussen traditionele en experimentele poëzie, waarover men het thans voortdurend heeft, en waarbij men soms een paar elementaire waarheden over het hoofd ziet, nl.:
1) | het wezenlijk verschil tussen traditionele en experimentele poëzie ligt niet in de vorm, maar in de inhoud; |
2) | beide soorten poëzie hebben altijd bestaan, evenals rust- en emotiepoëzie. |
Met rust bedoel ik natuurlijk niet gebrek aan emotie, maar maat in de inhoud, orde, beheersing, afgepastheid. Poëzie integendeel, die gevoel en verbeelding de vrije teugel laat, noem ik emotiepoëzie, of, indien men de term te vaag vindt, dynamische, tegenover statische. Ik ben er mij van bewust, dat ook deze benamingen gebrekkig zijn en niet dezelfde begrippen dekken als de woorden traditioneel en experimenteel, maar dank zij mijn indeling wordt het debat verruimd, en de tegenstelling evenwichtig.
Oppervlakkig kan men rust gelijkstellen met renaissancisme en classicisme, emotie met middeleeuwse geest en romantisme. De oppositie rust-emotie is echter zo oud als de poëzie zelf. Zij is niet diachronisch, maar synchronisch. De aard van de poëzie hangt niet af van het tijdperk waarin de dichter leeft, zoals men sinds Taine meestal meent, maar van de persoonlijke geaardheid van de dichter. Ten bewijze de talrijke dichters die in alle tijdperken anders schreven dan hun tijdgenoten. In het moderne tijdperk treft men, uitgaande van Baudelaire, de alzijdige, de alles-omvattende, rust en emotie, bron en inhoud van de moderne poëzie, ‘le classique de la poésie romantique’ (R. Vivier): Mallarmé naast Rimbaud, Valéry naast Claudel.
Heel die indeling in eeuwen, in sommige handboeken zelfs volgens vaste data, is bij de haren getrokken. In de klassieke 17de eeuw is La Fontaine soms romantisch, spot Saint-Amant met maat en orde; in de romantische 19de eeuw toont Vigny zich soms onbewogen, en hoe dichter wij komen bij de moderne periode, hoe diverser de tendenzen zijn, omdat in onze tijd veel meer dichters aan het werk zijn (en er veel minder poëzie is), omdat alles sneller evolueert en omdat de kritiek thans de poëzie grondig onderzoekt, terwijl men vroeger tevreden was met oppervlakkige classificaties.
Vroeger groeide de literatuur traag, los van het ogenblik; thans is zij koortsig en actueel. Sinds het begin van onze eeuw is de literaire activiteit overweldigend. Men schrijft vlug, grote poëzie is er niet meer, het domein der
| |
| |
letteren breidt zich uit en de uitdrukkingsmiddelen worden met de dag complexer. De voortdurende aangroei onzer kennis heeft de menselijke eenheid uiteengerukt.
Niet alleen in de tijd, maar ook in de ruimte valt hetzelfde onderscheid op. Bij ons in Europa ontstaat en sterft alles vlug weg. Europa is veranderlijk. De Franse literatuur telt nauwelijks tien eeuwen, wat al schommelingen heeft ze ondergaan! Als wij naar China, Indië, Egypte kijken, merken wij dat in die beschavingen de mensen gedurende duizenden jaren op dezelfde wijze geleefd hebben, gedicht, gedacht, gebeden. R. Bodart gaat zo ver een Europese eeuw overeen te doen komen met een duizendtal jaren buiten Europa.
Laten wij de oppositie rust-emotie aan de werkelijkheid toetsen. Emotie is Villon, rust Ronsard. Rust Racine, emotie Musset. En toch, zal men aan de oudere Musset rust ontzeggen, aan de jonge Racineemotie? Hoe hartstochtelijk tekent hij de wrede passie bij Hermione en Orestes! Aanvankelijk was de poëzie van A. Ayguesparse revolutionnair en hermetisch, thans is de vorm er van klassieker. Dichters als M. Coole en L. van Brabant groeien met het vorderen van de jaren naar soberheid. Bert Decorte was onstuimig in Germinal, bezonkener in Een stillere dag.
Poëzielezers verkiezen in hun jeugd meestal emotiepoëzie, later rustpoëzie. Er is een natuurlijk verband tussen jeugd en emotie, tussen rust en rijpere leeftijd. Bij de meesten verdwijnt rond het veertigste jaar de emotie voor de rust, maar bij sommige dichters, evenals bij sommige lui, duurt de jeugd langer, of begint de rijpere leeftijd vroeger. Dit beïnvloedt soms, maar niet altijd, de waarde van hun poëzie.
In sommige tijdperken overheerst het rusttype (bezonkenheid, maat), in andere het emotietype (koortsigheid, roes). Het zal voor niemand moeilijk zijn in onze tijd het tweede te zien, in de tijd vóór 1914 het eerste. Wil dit zeggen dat de literatuur getrouw het type van haar tijd weerspiegelt? Soms, niet altijd. Gewoonlijk slechts onvolledig, soms zelfs ongelijktijdig, nu eens vóór, meestal nà sommige gebeurtenissen. Er zijn tijdperken van vrede en geluk met onstuimige poëzie, andere van onrust en woelingen met kalme.
Ook overheerst in sommige landen het rusttype, in andere het emotietype. Ik zou geneigd zijn Nederland, Groot-Brittannië en Skandinavië bij de eerste soort onder te brengen, de Latijnse landen, Amerika, Afrika bij de tweede. Maar men vergete niet dat een geweldige revolutie een land van aanschijn kan doen veranderen. Zo kan men het oude Rusland niet gelijkstellen met het nieuwe. Ik zou zelfs katholieken en joden onder het emotietype, protestanten en ongelovigen onder het rusttype durven rangschikken. In ieder geval schuilt in de tegenstelling rust-emotie een universeel fenomeen, - in haar grote trekken kan zij zeker toegepast worden op de poëzie.
De vraag, die men dan stelt, is natuurlijk: welke soort poëzie is de beste? Waar schuilt de ware poëzie? De ware poëzie schijnt altijd iets jeugdigs te bezitten, iets nieuws (want zij is eeuwig), en de ware naam van de poëzie is
| |
| |
avontuur. De dichter waagt de sprong in het onbekende, van uit het burgerlijk leven in het gevaar, verlaat het zekere voor het onzekere. De onbesproken huisvader, ambtenaar, echtgenoot wordt plots een bekende figuur; de kritiek kan hem naar hartelust aanpakken; zijn diepste geheimen worden brutaal blootgegeven aan de nieuwsgierigheid van de lezers (gelukkig maar weinig in aantal!). Hij moet echter vooruit, want zolang hij niet de brave burgerman in zich gedood heeft, is zijn poëzie traditioneel in de slechte zin van het woord. J. Rousselot schrijft over de moderne dichters: ‘ils ne repasserontjamais du côté de l'ombre où perdure, auxmains de traditionalistes qui ont oublié que la tradition se dessine de sommets en sommets révolutionnaires, non de bas-fonds en bas-fonds paisibles, une fausse poésie pour laquelle la vraievie sera toujours absente.’. Ook G. Linze beweert: ‘Si l'humanité avance, c'est, appelée par les plus inventeurs, les plus audacieux, les plus doués et non point par ceux qui ne font que contenter son besoin de repos et de menus plaisirs’.
Het lijkt dus eenvoudig: rustpoëzie is slecht, emotiepoëzie is goed. Maar zo eenvoudig is het niet. Zeker, er bestaan twee stromingen, die men steeds terugvindt in de poëzie: enerzijds maat, beperking, zelftucht, anderzijds aandrang, overgave aan de krachten die ons beheersen, hartstocht. Tussen beide uitersten zijn echter allerlei schakeringen, er is geen onverzoenbaarheid tussen sommige schijnbaar tegengestelde houdingen. Wel moet men onderscheid maken tussen valse emotiepoëzie, die het stadium van het experiment nog niet ontgroeid is, en ware, een definitieve vorm na hartstochtelijk zoeken. Zo is de volle poëzie, antiburgerlijk, de poëzie van Lautréamont, Artaud, Rimbaud, J. de Bosschère, de spontane uiting van een innerlijk gevecht tussen het goddelijke en het satanische, vol kreten, verwensingen, paroxysmen, angst, een geheime vlam, een gebed, het gebed van Pascal, het misprijzen van Rimbaud, de opstand van Sartre, Nietzsche, Dostojewski. Want volgens G. Linze is de poëzie een persoonlijke en voortdurende opstand. Haar anti-traditioneel karakter vloeit voort uit haar betrachting naar een nieuw geluk. Ons land telt uitstekende dichters in deze richting (H. Michaux, J. de Bosschère, G. Linze).
Zoals L.P. Boon verlang ik dat een gedicht modern zij, niet noodzakelijk naar de vorm, maar zeker naar de inhoud; maar wat betekent dit? In tegenstelling met hem vind ik bij Gezelle wel goede gedichten met moderne inhoud. Immers, buiten zijn ontelbare natuurgedichten, steeds eindigend met de lof van de Schepper, schreef Gezelle enige gedichten die modern aandoen door de uitdrukking van persoonlijke gevoelens van ontdubbeling, van innerlijke tegenstelling. Ik denk aan Het getouwe, aan Storme, aan Dat wilde ik weten, aan Och ware ik, aan Ego flos. Zijn beschrijvende, didactisch, moraliserende poëzie is verouderd, maar waar hij zich blootgeeft, schrijft hij prachtige lyrische strofen.
Maar wat is moderne poëzie? Volgens J. Walravens is poëzie modem in de mate dat zij gans haar reden van bestaan in zichzelf vindt, niets te maken heeft met de directe verwoording van gelijk welke menselijke gevoelens of gedachten
| |
| |
en zich buiten alle regels beweegt. Hij vindt deze moderne poëzie reeds bij Hölderlin, Schéhadé, Gezelle en B. Decorte. Hij verengt modern tot experimenteel, en, zo gezien, blijft er niet veel moderne poëzie over. E. van Ruysbeek wees er reeds op dat dit standpunt onhoudbaar is, ik hoef daar dus niet op terug te komen. Intussen valt het te vrezen dat menig jong dichter experimenteel zal willen doen. Dit is echter onmogelijk. Men is het of men is het niet. Het is een kwestie van aanleg en geaardheid. Bent u geen experimenteel type en wil u toch b.v. surrealistisch schrijven, dan maakt u zich natuurlijk belachelijk. Bevrijd u liever van het surrealisme, als u niet in staat bent in die stroom zonder dijken te zwemmen, of verzoen u met uzelf, zodat uit het samenvoegen van het onbewuste en het gewilde werk van schoonheid ontstaat.
Bij veel dichters met moderne inhoud bleef de vormtucht over of keerde zij weer als noodzaak en deze vorm kan zeer klassiek zijn, zonder dat hun werk neo-klassiek aandoet. Niets is vervelender dan neoclassicisme, dan poëzie die bewust de traditie volgt, zonder naar vernieuwing te streven. Deze traditionelen en neo-klassieken vergeten dat hun traditie feitelijk waardeloos is, dat de klassieke poëzie in haar tijd, de romantische in de hare even revolutionnair was als de moderne is, of wil zijn. Neoclassicisme is versleten en zonder kracht. Kunt u de Parnasse herlezen zonder te geeuwen? Strenge vorm is geen synoniem van neoclassicisme, evenmin als losse vorm een waarborg is voor moderne poëzie.
Om modern te schrijven is het ook niet nodig alle traditie overboord te werpen. Traditie en avontuur moeten elkaar door hun wederzijdse aanwinsten verrijken. Liever Afrika dan Rome, zeggen sommigen. Waarom kiezen? Alle werelddelen kunnen ons wat bijbrengen, maar Athene, Rome, Florentië, Parijs zullen steeds onmisbaar blijven. Volgens J. Walravens moet men, om poëzie te schrijven, kennis, ervaring, wijsheid, overtuiging, de gave van het woord, de pretentie poëet te zijn, alles overboord werpen. Hij herinnert mij aan de geestelijke oefening die Nilus van Sorsk van de abdij van de Berg Athos meebracht: men moet zijn geest stom en doof maken, zijn hart vrijwaren voor alle hartstochten en beslommeringen, zijn ademhaling, het kloppen van zijn hart en het stuwen van zijn bloed beheersen, dan zal men het ongeschapen licht van de Berg Thabor aanschouwen, een onuitsprekelijke vreugde genieten, de tong zal stom zijn, het gebed wegsterven op de lippen en de geest, de geleider van deze ontroeringen, zal zijn macht verliezen. Met dergelijke overdrijvingen gaat het niet! De dichter moet niets, de dichter doet wat hij kan, en indien hij, zoals Valéry, dicht met zijn ratio, zal ook daaruit poëzie kunnen ontstaan.
De dichters mogen dan ambassadeurs van de stilte zijn, zij moeten zich uitdrukken in taal (in volzinnen, zoals E. van Ruysbeek terecht opmerkt). In welke taal? Ondanks alle moderne theorie, vergete men de klacht niet van Renoir tot Vollard: ‘Aujourd'hui nous avons tous du génie, mais ce qui est sûr, c'est que nous ne savons plus dessiner une main’. Ik heb de indruk dat veel moderne dichters zich ontdoen van vermogens, die zij nooit gehad hebben!
| |
| |
Om zich van maat en kennis te bevrijden, moet men ze eerst bezitten. Men moet, zegt G. Ungaretti, er naar streven de maat, aangeleerd door oude modellen, te verzoenen met de expressieve aandrang die de artist van vandaag niet kan verloochenen. Want onze tijd is vol emotie en de Middeleeuwen zijn dichter bij ons dan de renaissance. Onze moderne literatuur is volgens R. Huyghe een voortzetting van de middeleeuwse, vooral van de dertiende eeuw, na de parenthesis van renaissance en classicisme.
Kan hartstocht in de inhoud samengaan met maat in de vorm? Uitstekend. Bij Hugo gaan de gloed van de inspiratie en het prestige van de vorm onverzwakt samen. De Parnasse na hem lijkt, zoals A. Bernier het pittig zegt, op een groepje tuinarchitecten na een kathedralenbouwer. De poëzie van Valéry, dichter van de rede, ultraklassiek van vorm, wordt in bijzondere ogenblikken ook kreet of zucht, evenals die van Hugo, Ronsard en Villon. R. Bodart verwacht zelfs dat de Valéry van het intellect weldra geklasseerd zal worden bij Sully Prud'homme en J.B. Rousseau, de andere Valéry bij Villon en Nerval.
Maar de maat is niet héél de vorm. In de Franse poëzie van klassieke vorm telt men theoretisch de lettergrepen, de maat heeft weinig belang. Het rijm is een belangrijker element, het brengt klank bij. Op het ritme komt het natuurlijk aan, en dit vindt men in alle goede poëzie. M. Rutten wees er reeds op dat goede, ware poëzie, die iets nieuws bijbrengt en daarbij haar expressie weet aan te passen, formeel altijd op de oude uitdrukkingsvormen vooruit is. Volgens hem moet avant-garde echter organisch uit de traditie groeien, sporen van traditie vertonen. Aan Bontridder verwijt hij, dat hij afwijkt van de gulden snede tussen experimentele en traditionele verskunst, al te zeer althans, en Hensen te weinig. Hij wacht op de woordmagiër die beide tendenzen, biecht en divinatie, met elkaar zou kunnen verzoenen; maar ik vrees, dat hij nog làng zal wachten.
De enen zullen hem daarom misschien een reactionnair noemen, de anderen een slimmerik, die iedereen een beetje gelijk geeft. Maar feitelijk vervult hij de onmisbare rol van moderator. Het kan inderdaad, op een zeker punt, nodig zijn de revolutionnaire neigingen wat in te tomen. Het nonconformisme heeft thans reeds veel traditionele waarden verdreven. De kritiek heeft het steeds over Rimbaud, Lautréamont, Mallarmé, Apollinaire, Gide, Sartre. - Leconte de Lisle, Heredia, Moréas, H. de Régnier, de impressionnisten groepeert men onder de benaming ‘vieilles barbes’. Voor de oorlog was het uitgesloten dat een surrealist voor de radio sprak of aan een voornaam blad meewerkte. Sindsdien nam A. Parinaud aan de Franse radio interviews af van A. Breton, wiens Entretiens verschenen bij de N.R.F. Door mode en snobisme meegesleurd, schrijven veel jonge dichters ‘moderne’ poëzie, die noch naar vorm noch naar inhoud door de beugel kan.
Daarom acht ik het lyrisch realisme van L. Fiumi een gelukkige reactie. En wat de vorm betreft, ik zou geneigd zijn een dichter slechts toe te staan in vrij vers te schrijven, indien hij eerst bewezen heeft het ook ànders te kunnen.
| |
| |
Maar ik volg E. van Ruysbeek niet waar hij beweert dat de ware poëzie in vrij vers geschreven wordt. De versvorm heeft daar niets mee te maken. Persoonlijk houd ik het meest van poëzie die, modern zijnde naar de inhoud, klassiek blijft naar de vorm. En die niet te zwaarwichtig is, niet te veel gedachten wil uitdrukken. Wie alles ernstig opvat is meestal dom en vervelend. Zij moet licht en sierlijk zijn en het spel niet versmaden. Hoe men ze ook leest of hoort, uitschreeuwt of fluistert, zij is in de eerste plaats een feest van schoonheid. Zij kan, in de Nederlandse taal, waarin een sterk accent veel meer belang heeft dan in het Frans, de maat moeilijk missen, het rijm nog minder, het ritme helemaal niet.
Valère COOPMANS
|
|