De Vlaamse Gids. Jaargang 37
(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 659]
| |
Charles de Coster's ‘Ulenspiegel’ en VlaanderenINDIEN het waar is dat Charles De Coster vandaag behoort tot de grootsten onder de groten en dat hij is uitgegroeid tot een figuur van wereldformaat, een schrijver waarop de mensheid trots mag zijn, dan is het niet minder waar dat zijn ‘Legende van Tijl Ulenspiegel en Lamme Goedzak’ een uitzonderlijke betekenis heeft voor Vlaanderen en het Vlaamse volk. Ik denk er geen ogenblik aan door deze vaststelling afbreuk te doen noch aan het Belgisch, noch aan het universeel karakter van De Coster's epos, maar wil in onderhavige bijdrage meer speciaal de verhouding belichten tussen het onsterfelijke werk en het volk waarvan het ‘het geweten’ en ‘de Bijbel’ werd genoemd, de verhouding tussen het werk en het land, waarvan het op symbolische wijze, in twee hoofdpersonages, geest en hart ten tonele voert.
Er is vooreerst de auteur. Charles De Coster is een Belgische schrijver zowel van Vlaamse als Waalse afkomst. De Coster's vader Augustin was een geboren Vlaming uit Ieper, zijn moeder Anne-Marie Cartreul daarentegen van Waalse afstamming. Mijns inziens lag het nationaal chauvinisme, hier misplaatst zoals altijd, aan de basis van de overspelaffaire, die van De Coster de zoon maakt van Mgr. graaf Charles Mercy d'Argenteau. Charles De Coster moest een zuivere Waal zijn, alsof dat achteraf de waarde van zijn werk, ook maar in iets, kon beïnvloeden. Het zeer betwistbaar avontuur van moeder De Coster werd in 1913 bedacht door de romanschrijver Oscar Thiry, zonder enig positief, werkelijk afdoend bewijs. De titel van het artikel, waarin hij zijn gewild ophefmakende onthulling deed, is op zichzelf een heel programma: ‘Comment le wallon Charles De Coster devint écrivain flamand’.Ga naar eind(1) Dat Camille Huysmans deze thesis heeft overgenomen zonder betere of sterkere bewijzen aan te brengen dan Thiry, schrijf ik op rekening van zijn welbekende zin voor paradoksen. De min of meer logische deducties van de heren critici, die op oneerbiedige wijze moeder De Coster's aartsbisschoppelijk en grafelijk avontuur in het leven hebben geroepen, acht ik bijgevolg broos. Als een paal boven water staat daarentegen de invloed die de Vlaamse afkomst van Augustin De Coster - de echte of vermeende vader - moet gehad hebben op de persoonlijkheid van de zoon Charles. Ik zal hier niet meer uitweiden over diens grenzeloze liefde voor het Vlaamse volk, zijn veelzijdige kennis van Vlaanderen, zijn grondige kennis van het Vlaams leven en de Vlaamse folklore. Laat ik slechts wijzen op bepaalde aspecten van de taal die hij schrijft. Er zijn vooreerst die door en door Vlaamse | |
[pagina 660]
| |
namen en bijnamen, die hij zelden gevonden heeft in zijn bronnen: Jan Papzak, de Zuursmoel, Sterke Pier, Josse Grijpstuiver, Tanneke Pieters, Rosa Van Auweghem, Calleken, Josse de Kwaebakker, Speelman, Jan Beloen, enz. Iemand die van huize uit, zoals Thiry het wil voorstellen, niets met Vlaanderen te maken heeft, kan deze namen niet uitdenken. En wat gezegd van die talloze typische, echt Vlaamse woorden uit de volksmond, die De Coster aanhoudend met zichtbaar genoegen gebruikt, en die hij blijkbaar niet vertalen wil: de baas, de baesine, kaberdoesje, bruinbier, dobbelkuyt, stokfisch, eenwaterzoey, rommel-pot, pap-eter, de signoorkes en de pagadders van Antwerpen, de weer-wolf, de bloedhonden van Alva, de paternoster-knechten, de koekebakken, knoedels, dikzak, de miesevangers, de vierschare en zovele meer. Zulke echt volkse woordenschat wordt nooit bereikt door iemand die niet van huize uit een zekere vertrouwdheid heeft met een taal, welke nochtans niet zijn moedertaal is. De Coster kent Nederlands. Hij schrijft het aan de Minister en hij vertaalt trouwens het bekende oratorio Lucifer van de strijdende Vlamingen Emmanuel Hiel en Peter BenoitGa naar eind(2). Vermeldenswaard is bovendien wat Charles De Coster heeft gezegd over het flamingantisme van zijn boezemvriend Adolf Dillens, de te Brussel gevestigde Gentse schilder. Dillens, die De Coster vergezelde op diens reis door Zeeland en La Zélande illustreerde, was een Vlaming van kop tot teen. In de aan zijn vriend gewijde necrologie antwoordt De Coster als volgt op de vraag of men aan Dillens zijn flamingant-zijn kan verwijten: Autantreprocher à un homme de ne pas renier sa mère et d'aimer le lieu de sa naissance et de ne se rappeler jamais sans émotion les mille riens si particuliers en Flandre, qui formaient pour lui la trame de ses souvenirs. Maisce sentiment était raisonné enlui. Il eût voulu la Flandre prospère et fiére comme à l'époque des Artevelde; il connaissait toutes ses luttes, toutes ses grandeurs et aussi tous ses affaiblissements. Il ne l'épargnait pas dans ses faiblesses et, s'il était flamingant, c'est qu'il croyait qu'on ne peut s'instruire, ni relever un peuple, niluirendre la conscience de lui-même, ni lui apprendre son histoire dans une langue qu'il ne connaît point et qui fut longtemps celle de ses plus implacablesennemisGa naar eind(3). Doch laat ik hier onmiddellijk aan toevoegen dat de Vlaams-Waalse controverse naar aanleiding van De Coster's afstamming totaal onzinnig is. Voor mijn part mag De Coster een volbloed Waal zijn; hij mag zelfs een geboren Spanjaard zijn, welk belang heeft het ten slotte, als men objectief moet vaststellen: 1o dat deze man in de Franse taal heeft geschreven; 2o dat hij het heerlijkste scheppend kunstwerk heeft voortgebracht dat ooit aan Vlaanderen en zijn volk werd gewijd. | |
[pagina 661]
| |
De taal, het Frans, en het onderwerp gewijd aan Vlaanderen, dat zijn twee reële, objectieve gegevens en uit deze gegevens ontstaat het Waals en het Vlaams, bijgevolg het onmiskenbaar Belgisch belang der Legende van Ulenspiegel, of juister van Ulenspiegel en Lamme Goedzak. In 't licht dezer vaststelling is De Coster een typische Belg en heeft Emile Verhaeren zijn epos zeer juist gedefinieerd als ce premier livre où notre pays se retrouve. Deze uitspraak zou geldig blijven, indien De Coster een zuivere Waal was. En wat de algemeen menselijke, de universele betekenis van zijn werk betreft, deze zou niet minder groot zijn, indien De Coster een Bantoe, een Eskimo of een Chinees ware geweest.
Doch om tot ons onderwerp, De Coster en Vlaanderen, terug te keren: is de auteur langs vaderszijde, ethnologisch dus, een Vlaming, evenwel minder dan een Verhaeren of een Maeterlinck, zijn onderwerp is Vlaams, en wel de 16e-eeuwse strijd van het Vlaamse volk tegen de Spaanse bezetter en de Inquisitie. Camille Lemonnier noemde het werk ‘de Vlaamse Bijbel’. Theoretisch is dat een zeer juiste definitie, aangezien het verheerlijkte Vlaamse volk er stellig het eerst bij geïnteresseerd is. Hoe het practisch met dit ‘bijbel-zijn’ gesteld is bespreken we straks. ‘In hem, - zegde Camille Lemonnier nog in zijn bekende feestrede, - hadden de blijde klokkespelen weerklonken, hadden de doodsklokken geluid en was terug opgebloeid het ganse land van Vlaanderen’. En De Coster getuigt van zichzelf in de inleiding, die hij ondertekende met het pseudoniem Bubulus Bubb: ‘dat Vlaamse volk dat ge ons af wilt schilderen als heldhaftig, goedlachs, eerlijk en arbeidzaam’. Inderdaad, ik ken geen werken meer, ook geen Vlaamse, waaruit een zo sterke liefde spreekt voor Vlaanderen, de Vlaamse mensen en hun taal, ce fier langage, meent De Coster. Het onderwerp, de stof van ‘Ulenspiegel’ is groots: De Coster koos de meest indrukwekkende stof die de geschiedenis van Vlaanderen bieden kon, na 1302. Deze laatste episode was met groot succes behandeld geworden door De Coster's oudere tijdgenoot H. Conscience in zijn bekende ‘Leeuw van Vlaanderen’ (1838). Vergeleken met die van De Coster was Conscience's keuze ietwat opportunistisch. 1302 bracht een schitterende overwinning, De Coster echter behandelt de meest rampzalige periode in Vlaanderens geschiedenis: de heldhaftige 16e-eeuwse opstand tegen de Spaanse bezetter, die slechts na harde strijd het Vlaamse grondgebied kon heroveren, terwijl de Noordelijke Nederlanden hem ontglipten. Hoe belangrijk deze strijd is geweest voor onze gewesten, hoe kostbaar de inzet, moge blijken uit het feit dat voor Vlaanderen, na een korte doch schit- | |
[pagina 662]
| |
terende Renaissance, met zoveel schitterende intellecten als een Vesalius, een Mercator, een Dodoens, een Lipsius, een Ortelius, een Marnix van Sinte Aldegonde, een Kiliaen e.a., een tijdperk van stagnatie volgde, van diep cultureel verval, een soort nieuwe Middeleeuwen, die meer dan twee eeuwen zouden voortduren. Van dit verval was de Spaanse zegepraal, met wat ze betekende aan absolutisme, obscurantisme en clericale reactie, de oorzaak, terwijl het culturele en economische zwaartepunt zich verplaatste naar het vrijgevochten Noorden, waar spoedig de ‘Gouden Eeuw’ begon en Amsterdam een bloeiende handels- en havenstad werd, ten koste van Antwerpen. Enkel de beeldende kunsten bloeiden in het Zuiden een tijd voort, o.a. met Rubens die zijn heidense barokkunst deed aanvaarden door de overwinnende Kerk. Reusachtig was bijgevolg de inzet van de strijd van het 16e-eeuwse volk. Heel wat is er te zeggen én over deze historische stof én over de wijze waarop De Coster ze zag en verwerkte. Er wordt aan De Coster verweten, vooral door Vlaamse en ook Duitse critici, dat hij met de historische waarheid nogal een loopje neemt. De Duitse historicus Dr Rick liet zich hierover in 1912Ga naar eind(4) als volgt uit: Für die Erkenntniswelt geschichtlicher Zusammenhänge, für den Anspruch objektiver Geltung hat er keinOrgan, m.a.w. ‘voor de bewustwording van historische samenhangen, voor de eis van objectiviteit heeft hij geen orgaan’. Prof. Dr Ehlen betoogde: ‘Zum objektiven Historiker fehlten ihm, dem kurzsichtigen Parteimann, alle Fähigkeiten’, d.i. ‘om een objectief historicus te zijn ontbrak hem, den kortzichtigen partijman, alle bekwaamheid’Ga naar eind(5). Tegen dergelijke opvattingen en beweringen moet het scherpste protest worden aangetekend. De Coster zelf was er van overtuigd de geschiedkundige waarheid gerespecteerd te hebben. Hij heeft zelfs voor belangrijke punten de historische wetenschap diensten bewezen, onder meer door de aandacht te vestigen op de provocatie der kerkverwoestingen, ineengestoken door het EscurialGa naar eind(6). Charles De Coster - men vergete niet dat hij in zekere mate, als student in de letteren, een historische opleiding had genoten en dat hij 4 jaar lang werkzaam was op het Staatsarchief - kent de geschiedenis dezer periode. Hij kent ze beter dan de meeste onzer historische handboeken. Als nl. de massa van ons volk, van Walen zowel als van Vlamingen, de geschiedenis van de 16e-eeuwse strijd zeer slecht kent, dan is dat toe te schrijven aan de manier waarop in ons land het traditionele geschiedenisonderricht met deze zo belangrijke periode heeft omgesprongen en nog steeds omspringtGa naar eind(7). Ik acht het niet overbodig hierover een kleine parenthesis te openen. In de confessionele onderwijsinrichtingen van ons land is men er niet ver van verwijderd de mislukking van de opstand der Zuidelijke Nederlanden een gelukkig feit te achten. Spanje had immers onze bevolking voor Rome bewaard en steeds de Kerk van Rome verdedigd. Er wordt dan ook sterk de nadruk gelegd op de beeldstormerij en de zg. excessen der hervormden, terwijl de | |
[pagina 663]
| |
Spaanse Furie, de bloedige kettervervolgingen en de brandstapels haast worden vergoelijkt. Dat Alva duizenden mensen liet ter dood brengen, dat in de stad Gent alleen, volgens het getuigenis van Marcus van VaemewijckGa naar eind(8), meer dan 5.000 woningen leeg bleven, dat in de 16e eeuw naar schatting 125.000 Vlamingen, d.i. zowat 1/7 der Vlaamse bevolking uit die dagen, naar het buitenland uit weken, dat alles wordt verdoezeld en verdonkeremaand. En wanneer in het jaar 1600 Maurits van Nassau een ultieme poging onderneemt om Oostende te ontzetten en onze provincies te bevrijden doch hierin niet slaagt, dan krijgt men volgens vele geschiedenishandboeken de indruk dat die brave Spaanse troepen ons landeke, zo gelukkig onder Albert en Isabella, verdedigden tegen een buitenlandse indringer. Zulke erreurs d'optique, of liever zulke grove historische vergissingen vindt men niet bij De Coster. In het openbaar onderwijs staat men stellig objectiever tegenover het Spaanse regime. Confessionele beweegredenen doen er zich natuurlijk ook gelden, maar alleszins minder dan in het vrij onderwijs. Doch aan historische verminkingen en scheefzettingen ontbreekt het ook hier niet. Onlangs werd er in een zeer belangwekkend verslag van het Harmel-Centrum, dat werd opgesteld door vooraanstaande historici van ons land, op gewezen dat het tijd was in ons geschiedenisonderwijs te breken met de Belgicistische opvatting, die de ‘Belgische ziel’ opspoort en systematisch ontdekt, van de vroegste tijden af. Het is in de grond een onwetenschappelijke, aprioristische, idealistische opvatting. Ze maakt nochtans nog steeds opgeld, of liever ze heeft nog steeds een soort monopolie in ons officieel geschiedkundig onderricht. Dank zij de ‘Belgische ziel’ heeft Farnèse ten slotte in de 16e eeuw bij de herovering onzer provincies gemakkelijk spel gehad. Die Spaanse overwinning uit de 16de eeuw is in de grond niet zo'n erge zaak geweest, want 200 jaar later heeft zij de Belgische staat mogelijk gemaakt, ja zij was hiervoor de doorslaggevende factor. Niet zó bij De Coster! Lang vóór onze professoren van het Harmel-Centrum, - en ik zeg dit niet om hun verdiensten te verminderen, maar om De Coster recht te laten wedervaren, - huldigde hij een gezonde, wetenschappelijke opvatting. Voor hem, en voor zijn held Ulenspiegel, zal de strijd voor de Zuidelijke provincies niet gedaan zijn in 1585, met de val van Antwerpen. Onze provincies blijven bezet gebied. De 80-jarige oorlog van het Noorden is ook de 80-jarige oorlog van het Zuiden. De Coster ziet niet de opstand van wat veel later België zal worden, maar de opstand der Nederlanden. Daarom wordt in het 3de boek der ‘Legende’ de actie, die op Vlaamse bodem was aangevangen, geleidelijk naar het Noorden verplaatst, en wordt Tijl ten slotte bewaker van de toren te Veere in Zeeuws-Vlaanderen, vanwaar hij het geliefde, in boeien gekluisterde land kan overschouwen; daarom ook lezen we aan het slot van het boek: la patrie Belgique gémissait sous lejoug, garrottée par les traîtres. | |
[pagina 664]
| |
Kortom, De Coster was en is historisch juist, ondanks onze officiële geschiedschrijvers. Hij is het ook, waar hij de sociaal-economische drijfveren van de opstand zoals de beruchte ‘Tiende Penning’, de bespottelijke lonen der ambachtslui, de sociale misstanden, het ontstaan ener klasse van proletariërs, niet uit het oog heeft verlorenGa naar eind(9) en hij het hele gebeuren niet halveert tot een strijd voor gewetensvrijheid alleen, zoals al te dikwijls is gebeurd aan vrijzinnige kant. Ik veroorloof mij, in dit verband, nog een parenthesis. Zoals bekend, oefende de boeiende figuur van Marnix van Sinte Aldegonde, de verdediger van Antwerpen in 1585, een zekere invloed uit op De Coster. De biographie van Edgard Quinet, verschenen in 1854, was gedurende zekere tijd zowat de bijbel der vrijzinnige jeugd. Welnu, een werk van twee professoren van de Brusselse Universiteit, gewijd aan de grote Marnix, heeft onlangs aangetoond hoe deze van zekere zijde nog steeds wordt verguisd, bekampt, verminkt en belasterdGa naar eind(10). De man, van wie Farnèse zelf in een brief aan Phlilips II getuigde dat hij ‘arm doch gedesinteresseerd’ was, wordt door een gevierd Antwerps historicus afgeschilderd als een overloper, belust op financieel voordeel, en noch min noch meer versleten voor een soort verwaande domkopGa naar eind(11). Dezelfden die aan De Coster zijn zg. gebrek aan eerbied voor de geschiedenis verwijten, verwijten hem natuurlijk zijn fanatisme, de schrille wit-zwart tegenstelling tussen Tijl en Philips II, de onverbiddelijke en soevereine haat, die spreekt uit iedere bladzijde van het werk. De Coster, zeggen zij, benadert de 16e eeuw door de bril van een pamflettist. Hij heeft geen zin voor nuances. Hij is verblind door haat. Belachelijk verwijt! De Coster's haat is niet blind; hij is integendeel zeer helderziend. Waarom zou Tijl de behoefte ondervinden zijn tegenstander, die hem naar de keel grijpt en die zijn volk naar het leven staat, te begrijpen? Wat zou Tijl, wat zou zijn Vlaamse volk in deze strijd beginnen met geschipper, genuanceer en begrip voor de vijand? Met dergelijk objectivisme, ik zeg niet objectiviteit, heeft men ook onder de jongste bezetting de haat van de weerstand willen afkoelen en zijn ijver verlammen. De haat van Ulenspiegel is kerngezond, ook deze die hij koestert voor de lauwen, voor de collaborateurs van de bezetter. D'Egmont est traître, zegt Ulenspiegel, en weer eens heeft Ulenspiegel, dus De Coster, gelijk. Egmond, in onze geschiedenishandboeken nog altijd voorgesteld als een nationale held, Egmond die in 1567 de eed van trouw aan de koning aflegde en vervolgens de landvoogdes bijstond in het onderwerpen van het verzet, is weinig meer dan een vaandelvluchtige, die door de bezetter voor zijn desertie zeer slecht werd beloond. Op juiste en verdiende wijze hekelt De Coster het verraad der edelen en der geestelijkheid, hun verbond met het vreemd element tegen ons zelfstandig volksbestaan, tegen de nationale onafhankelijkheid. Even terecht aanbidt Tijl, - het woord is niet te sterk, - Willem de Zwijger, zijn afgod, de nationale held die het vaandel der onafhankelijkheid hooghoudt. | |
[pagina 665]
| |
De Coster een pamflettist? Neen, een objectief, een realistisch kunstenaar, die doordringt in het wezen van een tijd, in casu de 16e eeuw. Laten we een ogenblik die heilige verontwaardiging, dat zg. fanatisme uit de Legende van Ulenspiegel wegdenken, wat blijft er dan van het werk nog over? Wat maakte het werk onsterfelijk, zoniet die waarheid, die echtheid, die oprechtheid die de lezer aangrijpt en zegt: hier spreekt niet enkel een groot kunstenaar, maar tevens een groot, eerlijk en vrijheidslievend mens. De auteur Charles De Coster is trouwens een product van zijn eigen tijd, waar de tegenstellingen onder de klassen, onder de politieke partijen ook zeer sterk waren en zich toespitsten. Het was de tijd waarin de Vlaamse dichter Julius De Geyter, die Multatuli in Vlaanderen bracht, in zijn Geuzenlied zong: ‘Van 't ongediert der papen verlost ons vaderland’. Het was de tijd waarin les proscrits du coup d'état, waaronder de grote Hugo, - nog zo'n gezegend fanaticus, - een toevlucht zochten in België. Welnu, in zijn politieke artikels, heeft De Coster Napoleon III niet zachter aangepakt dan Karel V en Philips II in zijn roman. Het was ook de tijd van Arm Vlaanderen met zijn schrijnend leed, zoals we het beschreven vinden in de romans van Conscience, Zetternam, Sleeckx, Isidoor Teirlinck, Reimond Stijns en Mevrouw Courtmans-Berchmans. Het was de tijd waarin alleen reeds de provincie Oost-Vlaanderen 170.000 behoeftigen telde, de tijd, - zegt Godefroid Kurth, - ‘der coffres-forts en délire’. De Coster, die grote minnaar van Vlaanderen en zijn volk, zag hoe dat volk leed aan sociale, economische en culturele noden die zijn regeerders en potentaten verscherpten i.p.v. ze te lenigen; hij zag hoe dat volk gebukt ging onder uitbuiting en obscurantisme; hij kende degenen die zegden: ‘houd gij ze dom, ik zal ze arm houden’. Dat alles voelde De Coster, de sociaal-voelende vrijzinnige, zeer levendig aan, en het is voorzeker niet zonder invloed gebleven op de opvatting, de inhoud en de allure van zijn werk.
Enkele woorden over de centrale figuur van het epos: Tijl Ulenspiegel. Over zijn universele, diepere betekenis zullen wij het thans niet hebben. Welke is zijn verhouding tot Vlaanderen? Welke is zijn symbolische betekenis voor Vlaanderen? Van het internationale type, van de volksheld uit de blauwboeken der 16e eeuw maakt Charles De Coster het type van de Vlaamse volksman, representatief voor het Vlaamse wezen, zoals hij dat zag: ‘tegelijk aangetrokken door het zinnelijke en het mystieke, door het fantastische en het werkelijke, heldhaftig, weerspannig en goedzakkig’Ga naar eind(12). In hoofdstuk 37 der Legende laat De Coster Tijl als volgt tekenen door zijn moeder Soetkin: ‘Al heeft mijn zoon Ulenspiegel dan ook al geen Griekse of Romeinse snit van gezicht, hij is er des te beter om; want uit Vlaanderen stammen zijn vlugge voeten, uit het Brugse Vrije zijn scherpe bruine | |
[pagina 666]
| |
ogen, alsook zijn neus en zijn mond gemaakt door twee vossen, beslagen meesters in de wetenschappen van schelmerij en beeldhouwkunst’. Tijl is de zoon van Claes, le bon manouvrier, de goede handwerkman, die sterft op de brandstapel. Deze proletarische afkomst van Tijl is geen toeval, voor wie weet zoals De Coster, dat de meerderheid der martelaren van de Inquisitie in onze Vlaamse steden bestaat uit arbeiders, uit nederige lieden. De martyrologia, die gedurende de laatste jaren werden gepubliceerd, bewijzen het op afdoende wijze, maar ook dat staat doorgaans nog niet in onze handboeken van geschiedenis. Welnu, de zoon van Claes zal zijn vader wreken en met hem het hele Vlaamse volk, ‘met zijn spotlach en met zijn bijl’. Het hele volk handelt met en door hem. Hij wordt er de vlag van. Hij is de ziel van de volkse opstand. Hij is Vlaanderens geest. Je ne suis point corps, mais esprit... Esprit de Flandre, je ne mourrai point. De Coster maakte van Tijl het heerlijkste symbool van Vlaanderens vrijheidsstrijd. Tijl incarneert voor immer het Vlaamse volk en, doorheen het Vlaamse volk, ieder volk ‘dat verdrukt wordt in zijn stoffelijk bestaan en in zijn vrijheid en dat in zijn liefde voor de vadergrond en zijn hartstocht voor de vrijheid, de moed vindt om te strijden tegen zo machtige heersers als Karel V en Philips II’. Wanneer onder de jongste bezetting, de nazi's en hun Vlaamse handlangers onze muren beplakten met affiches waarop Tijl stond afgebeeld, de wreker van Claes, dan konden zij moeilijk groter, monsterachtiger en tevens absurder heiligschennis bedrijven. Tijl is het leven, het groeiende, hij is de renaissance van Vlaanderen. Philips II is het verval, het afstervende, de verdorring. Zijn overwinning, de overwinning der krachten van het verleden, betekent Vlaanderens ondergang. Doch Tijl is niet alleen. Naast hem staan Claes en Soetkin, - het werkende volk dat tobt en lijdt en toch levenslustig blijft, - alsook Nele, Vlaanderens hart. Doch naast hem staat vooral Lamme Goedzak, in de symboliek van De Coster Vlaanderens maag. De betekenis van Lamme mag niet onderschat worden. Vergeten we niet dat de volledige titel van De Coster's meesterwerk luidt: De Legende en de heldhaftige, koddige en roemruchtige avonturen van Ulenspiegel en Lamme Goedzak in Vlaanderenland en elders. Tijl en Lamme vormen samen een eenheid. Is Tijl het geweten, het sociaal en nationaal bewustzijn van het volk, dan is Lamme de volksmassa, die vrede en rust wil. Lamme is als het ware de maatschappelijke onderbouw, doel en rechtvaardiging van de opstand. Tijl is het bewustzijnde en bewustmakende element. Zijn ‘bliksemend woord’ maakt Lamme, de massa, op een gegeven ogenblik tot leeuw.
Het was het tragisch lot van Charles De Coster dat zijn onsterfelijk epos tot de wereldliteratuur ging behoren voor het ooit nationaal werd of worden kon. 700.000 exemplaren werden van Ulenspiegel tot op heden gedrukt in | |
[pagina 667]
| |
de Sovjet-Unie. Weldra volgt China met reusachtige oplagen. In België geraakten de oplagen slechts moeizaam uitverkocht. En in Vlaanderen is De Coster's boek nog verre van populair in de echte zin van het woord. Het werk, dat machtig zou moeten bijdragen tot Vlaanderens ontvoogding, ‘bleef vrijwel ter zijde van Vlaanderens geestelijk bestaan’Ga naar eind(13). Waarom is dat zo? Een beletsel was natuurlijk in zekere mate de taal. Maar het is volstrekt geen voldoende beletsel, als men ziet wat in het verre buitenland met vertalingen werd en wordt gepresteerdGa naar eind(14). Trouwens, reeds in 1896 werd De Coster's werk vertaald in het Nederlands door R. Delbeck en J. Lefèvre, en in 1914 op zeer leesbare wijze door R. Delbeck en R. de Clercq. In 1947 verscheen te Amsterdam en te Antwerpen een nieuwe vertaling, een echte literaire herschepping, van de hand van de Nederlandse schrijver Theun De Vries. Ik vrees evenwel, dat de oplage dezer vertalingen enkele duizendtallen niet te boven gaat. Er kan dus geen sprake zijn van een doordringen in de brede volkslagen. Waarom is dat zo? Urbain Van de Voorde heeft zich in 1930 reeds met de vraag beziggehouden in een werkje gewijd aan ‘Charles De Coster en de Vlaamse Idee’Ga naar eind(15). Zijn antwoord luidde grosso-modo als volgt: Vlaanderen bleef koud voor een werk dat tot zijn glorie werd geschreven, - en dat als kunstwerk 10 maal machtiger is dan b.v. Conscience's veelgelezen (en trouwens zeer verdienstelijke) Leeuw van Vlaanderen, - om tweeërlei redenen, redenen van historisch-staatkundige, en redenen van godsdienstige aard. De historisch-staatkundige redenen zijn dat Vlaanderen, - aldus Van de Voorde, - zich met Ulenspiegel niet meer in eenklank kon voelen tegen een volk, het Spaanse volk dus, waarmee het op dat ogenblik niets meer te maken had. In de 19e eeuw ondervond ons land geen enkele last vanwege Spanje. De Spaanse verdrukking was niet actueel. Wel ondergingen de Vlamingen het onrecht der verfransingsmachine, wat dan voor een groot deel het succes zou verklaren van Conscience's Leeuw van Vlaanderen, gewijd aan de Franse nederlaag van 1302. Ik acht het argument zeer zwak, nog zwakker dan dat van de taal. Want het is aan het Vlaamse volk een brevet van onbegrip, van onverstand toekennen, dat het niet verdient. Het komt er ten slotte op neer te beweren dat het Vlaamse volk niet in staat zou zijn, geplaatst tegenover een historische stof, de nodige distinguo's te maken; dat het niet in staat zou zijn in te zien dat de Spaanse overweldiger uit de 16de eeuw met om 't even welke overweldiger uit om 't even welke periode kan vereenzelvigd worden, in te zien dat Uilenspiegel zowel de weerstander uit de tweede wereldoorlog als de 16de eeuwse symboliseert. Het is het universeel, het humanistisch karakter van De Coster's werk ontkennen, de grondslag van zijn internationaal succes. De omstandigheid dat de geschiedenis der 16de eeuw bij ons zeer slecht werd onderwezen doet aan deze vaststelling geen afbreuk. Bovendien richt de haat van Ulenspiegel zich op geen | |
[pagina 668]
| |
enkel ogenblik tegen het Spaanse volk, dat lijdt zoals het Vlaamse, en verpletterd wordt door dezelfde tyrannen. De redenen van religieuze aard, waarom volgens Van de Voorde Vlaanderen vreemd en zelfs vijandig bleef tegenover De Legende van Ulenspiegel, waren ‘de sterk anti-roomse strekking, de anti-clericale tendens die er vingerdik op ligt... Ulenspiegel was geus geworden... Vlaanderen kon niet anders dan weigeren zich zelf en zijn leven daarin te vinden’. Ook dit argument is weinig steekhoudend. Afgezien van het feit dat Tijl en zijn geuzen christenen zijn, hervormden, al heeft Tijl zelf maar weinig van een Calvinist, afgezien van het feit dat anti-rooms niet hetzelfde is als anti-Vlaams, zoals al te velen het steeds maar willen voorstellen, antwoorden wij dat Van de Voorde en zij die spreken en schrijven als hij, het probleem op zijn kop stellen. Het Vlaamse volk kreeg nl. geen toegang tot de Ulenspiegel-legende om reden van haar anticlericale strekking, het kon niet eens kennis maken met het werk, althans niet in zijn diepe lagen. Dit is geen kwestie van vijandigheid. De Vlaming zou misschien niet meer zo rooms zijn, en alleszins minder gelaten tegenover de clericale hegemonie, indien hij meer gelegenheid had gekregen om te genieten van deze en dergelijke verboden vruchten. Deze kwestie aanraken is meteen het probleem stellen van de vooruitstrevende literatuur in Vlaanderen. In 1953, als in 1867, zijn de inquisitoren in Vlaanderen nog zeer machtig. Honderden onderwijsinstellingen, honderden bibliotheken blijven obstinaat, hermetisch gesloten voor het meest beroemde werk der Belgische letterkunde, een der zeldzame producten onzer moderne literatuur die internationale faam mochten verwerven. Zij die in de 16de eeuw het onschuldige volksboek ‘Ulenspiegel’ op de Index plaatsten, samen met de werken van Desiderius Erasmus, hebben in Vlaanderen steeds machtige volgelingen. De obscurantisten, waartegen Tijl moest vechten, - das Dunkelmännertum zou Goethe zeggen - verdedigen zich nog altijd met gelijke middelen. Charles De Coster zelf wist trouwens zeer goed dat sommigen - en niet alleen clericale machthebbers - zijn Ulenspiegel zouden verfoeien. Daarom schreef hij, in zijn meesterlijke Préface du Hibou, een passus die ik verkies niet te vertalen: ‘Poète criard, tu tapes à tort et à travers surceux que tu appelles les bourreaux de ta patrie, tu mets Charles-Quint et Philippe II au pilori de l'histoire; tu n'es pas hibou, tu n'es pas prudent. Sais-tu s'il n'existe plus de Charles-Quint et de Philippe II en ce monde? Ne crains-tu pas qu'une censure attentive n'aille chercher dans le ventre de ton éléphant des allusions à d'illustres contemporains? Que ne laissais-tu dormir dans leur tombe cet empereur et ce roi? Pourquoi viens-tu aboyer à tant de majesté? Qui cherche les coups périra sous les coups. Il est des gens qui ne tepardonneront point, je ne te pardonne pas non plus, tu troubles ma digestion bourgeoise’. ‘Er zijn lieden die 't u niet zullen vergeven’... Charles De Coster, gestorven op een armoedig kamertje, hij die schreef aan Elise: ‘Ce n'est pas de ma faute, si je ne suis pas riche’, hij voorzag dat ‘les coffres- | |
[pagina 669]
| |
forts en délire’ het hem niet zouden vergeven. Hij moest zich de vijandschap op de hals halen, niet van het Vlaamse volk, maar van al diegenen die tot heel wat ploertenstreken bereid zijn, die én vaderland én democratische vrijheden stiekem de nek omwringen, als dit hun maar toelaat hun reactionnaire doctrines in stand te houden. Maar Tijl is taai. Tijl is levenslustig en de asse van Claes klopt op zijn borst. Eenmaal is Tijl - niet de kluchtheld uit de kinderboeken, maar de vrijheidsheld van Charles De Coster - populair bij alle Vlamingen. Eenmaal wordt zijn boek, waarin Vlaanderen alomtegenwoordig is, eenmaal is deze ‘geweldige roep om rechtvaardigheid, vrijheid en schoonheid’ de Vlaamse BijbelGa naar eind(16).
Aloïs GERLO |
|