waarbij men weeral de dader zal verwaarlozen. Het beginsel van ‘ignorantia juris nocet’ kan niet samen gaan met het begrip ‘straf’, en kan ook niet verrechtvaardigd worden door zijn nut.
Het begrip straf ligt in de beteugeling: het is een wraak. Van dit standpunt uit bekeken mag hij alleen gestraft worden die vrijwillig en opzettelijk het kwade heeft gedaan. Zo komt het, dat de huidige straf geen blinde reactie meer is doch wel een rechtvaardige wraak die een leed uitmaakt voor de bewuste overtreding van de wet, voor het kwaad waarvan de misdadiger niet alleen de physische oorzaak was doch vooral de morele oorzaak.
Het doel van de straf kan bestaan in de verbetering, de vreesaanjaging, in de verdediging van de maatschappij of het voorkomen van herhaling.
De straf, als verbetering, mag niet toegepast worden op degene, die onvrijwillig de juridische orde heeft gestoord. Want in die gevallen gaat het gewoonlijk niet om morele stoornis noch om verdorvenheid en er kan dus geen sprake zijn van verbetering.
Schrikaanjaging wordt reeds bereikt door de uitvoering van de straf of eenvoudig door dreigen.
De schrikaanjaging door uitvoering van de straf is gewoonlijk overbodig omdat deze individus de wet onvrijwillig hebben overtreden. Daarom hoopt men, dat zij geen inbreuken meer op de wet zullen maken wanneer zij ze zullen kennen. Men moet dus meer trachten hen in te lichten dan hen te straffen.
Degenen, die het beginsel willen verdedigen van het standpunt uit van schrikaanjaging door dreiging, stellen zich bloot aan een natuurlijke tegenstrijdigheid. Hoe kan inderdaad een niet gekende dreiging vrees verwekken? Hoe kan het leed, veroorzaakt door de uitvoering van de straf, het nodige tegenmiddel brengen om een nieuw misdrijf te verhinderen, wanneer de dader er niet van overtuigd is een misdrijf te hebben gepleegd?
Wanneer wij aannemen, dat de straf tot doel heeft de maatschappij te vrijwaren en het buiten gevaar stellen van de misdadiger onderstelt, stellen wij eens te meer vast, dat het toepassen van een straf op iemand, die de wet overtrad zonder ze te kennen, niet verrechtvaardigd is.
In dit opzicht mag de straf slechts toegepast worden als de negatieve waarde van de dader bewezen is. Alleen degene, die gevaarlijk is voor de maatschappelijke orde mag door de straf getroffen worden. Het misdrijf in dergelijke omstandigheden gepleegd levert geen bewijs op.
Deze redenering komt ook op tegen de veiligheidsmaatregelen die, volgens de Italiaanse positivistische school de straf zouden moeten vervangen in dergelijke gevallen. Want hier ook is de schadelijkheid de toepassingsvoorwaarde van die maatregelen. De positivistische school is van oordeel, dat de maatregelen dienen toegepast rekening houdend met de wettelijke verantwoordelijkheid. Men moet rekening houden met de graad van het gevaar.
Er dient eveneens op gewezen, dat de aanhangers van het beginsel ‘ignorantia juris nocet’ de invloed van dit beginsel beperken tot het strafrecht