nomen? En vanuit het open venster van zijn kamer in het persbureau waar hij werkzaam is, staart de hoofdpersoon neer op deze tierende, brullende mensentroep éérst... en daarna op de vreselijke foto's van de Jodenkampen, de eerste berichten uit Europa, juist binnen gekomen. Foto's van gruwelen door in wezen gelijksoortige horden met dezelfde instincten bedreven. En hier appelleert de kunstenaar direct aan wat in ons, lezers, ‘toegedekt’ was gebleven, uit angst, uit gemakzucht, uit verlangen naar eindelijk met rust gelaten te worden. Want ook ik (en wie niet?) heb met schrik, verbazing en afschuw in die eerste twee, drie dagen na de bevrijding staan staren naar die etalages in de kale winkels, waar die vreselijke foto's met afgemartelde en tot op de botten vermagerde mensen, op hopen, als afval, saamgepakt, te kijk hingen, terwijl op de ruit er naast biljetten waren geplakt die ‘bevrijdingsbals’ aankondigden, en het waren dan ook de ‘wilde feesten’ wel.... Plotseling wederom opgeschokt te worden en verzonken, neen uit traagheid verdrongen beelden uit het verleden te zien terugkomen, - dàt is de ‘zuivering’, de katharsis welke goede kunst teweegbrengt in de mens; dat was wat Aristoteles
bedoelde in zijn ‘Ars Poëtica’, dat was wat Jolstoy voorstond, dat is, wat elk verantwoordelijk auteur, en dus ook Van der Veen zoekt te doen. En dat zal zo blijven... ook al verzet de burger zich tegen de ‘schokkende’ experimentelen!
Ter oriënatie volgen als slot hier enkele bijzonderheden over de auteur.
Adriaan van der Veen werd op 16 December 1916 te Venray (Limburg) geboren en heeft zeer veel te danken aan de leiding die Jan Greshoff hem gaf toen de jonge auteur in Brussel als correspondent werkzaam was. Hij kwam daarna als redacteur bij ‘Het Vaderland’, - waar Ter Braak de litteraire leiding had. Gedurende die tijd verschenen van Van der Veen korte verhalen en schetsen in ‘Groot Nederland’ (toen door Greshoff juist zo vitaal geleid en vernieuwd), in ‘Werk’, het maandblad dat hij met Hoornik één jaar (1939) redigeerde, en in ‘Criterium’, het tijdschrift dat in 1940 de jongeren om zich schaarde en in 1945 opnieuw uitkwam (met o.a. Van der Veen in de redactie) tot het in 1949 in ‘Libertinage’ opging. Na zijn New-Yorkse jaren aanvaardde hij zijn critische functie aan de N.R.C.
Hij debuteerde met verhalen in suggestief surrealistische vorm, welke eerst (1938) onder de titel ‘Oefeningen’ werden gebundeld en in 1947 vermeerderd herdrukt in de bundel ‘Jacht in de diepte’. Vestdijk, Ter Braak, Du Perron, Marsman en Greshoff prezen zijn werk zeer, en in heel zijn verder oeuvre (‘Wij hebben vleugels’ komt nu in de ‘Salamander’-reeks uit; ‘Zuster ter Zee’ en ‘Het wilde Feest’ verschenen eveneens bij Querido, Amsterdam) toont hij zich een gevoelig nazaat van de ‘Forum’-geest, op wie echter ook Van Schendel veel invloed had. Zowel zijn scheppend als zijn critisch proza munten uit door sobere eerlijkheid, heldere begrijpelijkheid en soepel intellect.
W.L.M.E. van LEEUWEN