| |
| |
| |
Voor een betere pers
Het internationaal persinstituut
DE beste vakmannen in het bedrijf der journalistiek houden zich het laatste anderhalf jaar ijverig en ernstig bezig met arbeid die moet strekken tot de verbetering van de dagbladen in de wereld. Als toonaangevende journalisten van 32 landen een deel van hun veelal reeds drukke werkzaamheden aan die taak willen wijden dan mag men gerust aannemen dat zulk een verbetering nodig is. En laten wij terstond vaststellen dat geen verbetering zo doeltreffend en zo vruchtdragend kan zijn als die welke wordt ondernomen en aangebracht door de beoefenaren zelf van de journalistiek. Bovendien neemt het de wind uit de zeilen van kleinere of grotere gezagslieden of hun organen die, in het ene land meer en in het andere minder, de pers als ‘fourthestate’ in haar invloed zoeken te verzwakken of aan vastere banden te leggen dan verantwoordelijkheidszin en de beperkingen die de samenleving aan alle vrijheid stelt.
Als wij dit schrijven dan denken wij niet aan de landen met totalitaire regeringen. De pers in die landen heeft geen eigen wil of opvatting maar is er een instrument van het gezag. Haar taak is er het landsbestuur aan de macht te houden, zijn theorieën te verkondigen, te loven en in te prenten, en het volk het nieuws en de toelichting tot het nieuws te onthouden die niet passen in het politiek systeem, of het er een zodanig verdraaide voorstelling van aan te bieden dat het dit systeem niet kan deren. Verbetering van de pers in zulke landen moet wachten op revolutie of op inkeer bij de machthebbers. De toonaangevende journalisten van 32 landen, hierboven genoemd, behoren dan ook zonder uitzondering tot de vrije wereld, tot de democratieën, de rijpe en de minder rijpe.
Zij zijn verenigd in het Internationaal Persinstituut. Deze nieuwe internationale instelling is voortgekomen uit een denkbeeld van een enkele man, Lester Markel, die hoofdredacteur is van het Zondagsblad van de ‘New York Times’ dat elke week met 152 bladzijden verschijnt en driemaal zoveel lezers telt als het moederblad zelf. Hij vertegenwoordigt dus tegelijk de beste en de indrukwekkendste journalistiek van de Verenigde Staten, een land dat overigens meer dan elk ander land een ‘yellowpress’ heeft, die voorwaar verbetering behoeft, een feit dat wel mede een aansporing zal zijn geweest voor Markel om zijn gedachten over de verbetering van de wereldpers concrete vorm te geven. Hij vond terstond steun in zijn vaderland, waar niet alleen harde zakelijkheid maar ook idealisme de samenleving kenmerkt. Op zijn initiatief bevorderde de machtige ‘American Society of Newspaper Editors’ de stichting van een Internationaal Persinstituut. Dat was in 1949; en een jaar later kwamen 28 hoofdredacteuren van 16 landen in New York bijeen. Zij kwamen tot het besluit dat het plan zeer wenselijk en voor practische uitvoering vatbaar was. In de Lente van 1951 stelden de Ford en Rockefeller Foundations een bedrag
| |
| |
van 270.000 dollars beschikbaar om de kosten van de onderneming gedurende de eerste drie jaren te dekken. En spoedig daarop werd het Instituut in het leven geroepen door middel van een reglement en een regelend comité. In Augustus van het zelfde jaar werd in Zürich het hoofdkwartier gevestigd, waar sedert een secretariaat, onder leiding van E.J.B. Rose, - voorheen literair redacteur van de Londense ‘Observer’, - het wakkere centrum vormt van de nieuwe instelling.
Inmiddels zijn in de deelnemende landen comité's gevormd, bestaande uit hoofdredacteuren van de belangrijkste dagbladen. Hun taak is uiteraard nationaal de oogmerken te dienen van het Internationaal Instituut en daarenboven zoveel mogelijk leidende journalisten er in te betrekken. Dit is zeer gewenst daar de integriteit en het aanzien van de wereldorganisatie ten zeerste worden gediend indien zij uit eigen middelen de kosten van haar arbeid, - die men in dit stadium wel een veldtocht kan noemen, - kan bestrijden, hetgeen overigens de kapitaalkrachtige stichtingen, die hier en daar bestaan voor de bevordering van betere toestanden in de wereld, er niet van behoeft te weerhouden het Instituut bij te staan met de uitvoering van plannen die wat duur uitkomen.
Als men nagaat wat het Internationaal Persinstituut tracht te bereiken stelt men vast, dat inspirerende gedachten uit Amerika en uit de overige werelddelen werden samengebracht. Het typisch Amerikaans idealisme treedt er aan de dag en de Amerikanen hebben deze lofwaardige zaak aan het rollen gebracht, maar zij hebben elke schijn van Amerikaans imperialisme willen vermijden. Zij brachten hulde aan het hoge journalistieke peil van verscheidene Europese bladen, er in begrepen heel wat kleine die beperkte plaatselijke lezerskringen hebben, en toonden ook begrip voor de moeilijkheden van economische en materiële aard waarmee het persbedrijf buiten Amerika vaak heeft te kampen. Op hun aandringen werd de zetel niet gevestigd in de Verenigde Staten maar te Zürich, in Zwitserland. Wat het Instituut dienvolgens beoogt kan en zal door elke krantenman aan de redactieof aan de beheerderskant, die zijn beroep of bedrijf liefheeft, worden gesteund. Trouwens toen in New York in 1950 over de oogmerken werd beraadslaagd door journalisten uit alle werelddelen was de overheersende gedachte, dat men nooit te hoog kan reiken als het gaat om de verbetering van de pers in de wereld.
| |
Het beoogde doel
Wat zijn die oogmerken? In hoofdzaak: vrijheid van de pers; meer kennis en begrip van elkaar onder de journalisten van de wereld en daarmee onder hun volken; bevordering van de vrije uitwisseling van nauwkeurig en evenwichtig nieuws tussen de verschillende naties; verbetering in de practijken van de journalistiek.
De middelen voor hun verwezenlijking? Een jaarvergadering, waarin hoofdredacteuren uit alle delen van de wereld bijeenkomen voor bespreking
| |
| |
van gemeenschappelijke vraagstukken; een perscentrum onder leiding van het secretariaat in Zürich dat al het materiaal betreffende de pers verzamelt en tevens een vakboekerijinstandhoudt en bijhoudt; een maandblad dat ‘I.P.I. Report’ heet en, als alle andere uitgaven van het Instituut, wordt gedrukt in het Frans en het Engels, en bijdragen heeft over de journalistiek van vakmannen uit alle delen van de wereld, die veelal gaan over ongewenste bemoeienis met hun werk en beperkingen of pogingen tot beperking van hun journalistieke vrijheid; ten slotte, - inderdaad ‘last but notleast’, - grondige bestudering en onderzoek van klemmende problemen in de internationale journalistiek.
Oogmerken en middelen zijn hiermee in algemene termen aangeduid. Als wij nu enkele details gaan invullen dan komen wij het eerst tot de eerste der oogmerken, hierboven opgesomd. Ze gelden de persvrijheid die op Belgisch initiatief in de statuten werd bepaald als zijnde de vrijheid van het inzamelen van het nieuws, de vrije verspreiding van het nieuws, de vrijheid van het uitgeven van bladen en de vrije uitdrukking der gedachten. Deze bepaling werd, twee jaar later, overgenomen in de statuten van de Internationale Federatie van Journalisten, waarvan de zetel te Brussel gevestigd is.
| |
De persvrijheid en haar belagers
Het beginsel van de persvrijheid is sinds vele jaren in de vrije landen aanvaard. Dat wil niet zeggen dat die vrijheid bij ons altijd en onder alle omstandigheden veilig is. (Tijden van oorlog blijven hier buiten beschouwing). De pers is zich wel bewust dat ze dit kostelijk bezit moet beschermen en dat in dit opzicht ‘eternalvigilance’, - om het Engelse woord te gebruiken, - geboden is. In een recent rapport van de ‘Commonwealth Press Union’ wordt gewaagd van klachten over ongerechtvaardigde bemoeienis met de pers door de regeringen van 26 landen, de meeste buiten het Britse Gemenebest. Maar het rapport maakt melding van aanhouding van journalisten, opschorting van dagbladen en de instelling van censuur in Pakistan, en van wetgeving in India die de vrijheid van spreken en schrijven ‘redelijk’ kan beperken, een wat losse aanduiding. Zulke wetsbepalingen zijn gebaseerd op de wet betreffende officiële geheimen in Groot-Brittannië, waar een ‘onredelijke’ toepassing van die wet sinds lang tot het verleden behoort. Maar de wet blijft dienen als model voor andere landen. Zelfs in Zwitserland heeft onlangs de hoofdredacteur van een algemeen bekend en gezien dagblad zich gedwongen gevoeld ontslag te nemen omdat een aantal financiers, die het grootste deel van het kapitaal van deze krantenonderneming in handen hadden gekregen, de politiek van het blad wilden veranderen en hem ondergeschikt wilden maken aan een redactiecommissie waarvan geen journalisten deel uitmaakten. Deze kwestie werd echter gauw geregeld omdat de financiers hun dwaling inzagen en hun aandelen ter beschikking stelden voor wijde verspreiding.
| |
| |
Het Internationaal Persinstituut plaatst dus terecht de bevordering en de verdediging van de persvrijheid voorop in zijn program. De krantenwereld is intussen wat te zeer geneigd de belagers en de vijanden van haar vrijheid alleen te zoeken buiten haar eigen gebied: bij de grote en minder grote dragers van gezag, bij machtige politieke partijen, bij grote commerciële en industriële ondernemingen die de openbare mening in haar belang willen bewerken. Maar de pers zelve kan haar vrijheid ondermijnen, zich zodanig gedragen dat ze haar goede naam verliest en, - door vrijheidsbesef niet te temperen met haar gevoel voor verantwoordelijkheid, - het lezend publiek van zich vervreemden, en het doen vragen of ze van haar vrijheid geen misbruik maakt. Een Amerikaans dagbladschrijver, vermaard om zijn bekwaamheid en onkreukbaarheid, heeft onlangs gezegd: ‘Als wij onze lezers zich van ons zouden doen afwenden in afkeer en ontgoocheling dan zouden wij onze persvrijheid wel eens kunnen verliezen, - en het zou ons verdiende loon zijn.’
Afkeer en ontgoocheling! Zoals wij het zien heeft het Internationaal Persinstituut in het bijzonder in twee van zijn doelstellingen, - verbetering in de practijken der journalistiek, en bevordering van nauwkeurig en evenwichtig nieuws, - de middelen gezien om het publiek deze onaangename gewaarwordingen te sparen, en daarmee dus het beginsel van de persvrijheid naar vermogen onaantastbaar te helpen maken.
Met ‘afkeer’ doelde de Amerikaanse journalist op de walging die bij krantenlezers wordt gewekt door de behandeling en de presentatie in de ‘yellowpress’ van zijn land (in toenemende mate door een deel der Europese populaire dagbladen overgenomen) van de gruwelijkheden en de rottigheden in de samenleving. De stuitendste bijzonderheden van moorden en zedenmisdrijven, van echtscheiding en menselijke ontaarding worden daarbij in het levendigst proza onthuld.
Er is een wijd verbreide ziekelijke aantrekkelijkheid voor vele mensen in lectuur over moord, schoffering en andere liederlijkheden in de wereld. Maar is het de taak van de pers zulke morbiede gevoelens te voeden? In Amerika komt daar nog bij dat de wetgeving op smaadschrift, hoewel gebaseerd op de Engelse, klaarblijkelijk niet streng wordt toegepast, zodat de sensatiepers daar vaak onthullingen van persoonlijken aard geeft die in Engeland onmogelijk zouden zijn. In dit land voelt elke schrijver de ‘law of libel’ als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd in al zijn zinrijke bedreiging. ‘The greater thetruththegreaterthe libel’ is in Engeland het sarcastisch woord dat tegelijk de strengheid van de wet en haar toepassing en de bezwaren er tegen uitdrukt. Hoewel deze wetgeving verhoedt dat personen lichtzinnig worden aangetast in hun eer en goede naam, beschermt ze soms zekere figuren die haar bescherming niet verdienen en staat ze ook wel eens in de weg van nauwkeurigheid en waarheid in zaken die het openbare leven aangaan en daarom het volle licht vragen dat de dagbladen er op kunnen werpen.
| |
| |
Het internationaal Persinstituut zal het zeker niet tot haar taak rekenen de betekenis van het soort nieuws, hierboven aangeduid, te doen onderschatten. Het publiek moet worden voorgelicht over hetgeen er in de wereld en onder haar mensen gebeurt, over het goede zowel als over het kwade, en wat daartussen ligt. Het goede en het tussenliggende hebben naar hun aard minder ‘nieuwswaarde’ dan het kwade. Het gaat niet om wat kwaads er wordt voorgesteld maar om hoe dit wordt gedaan... en het kan de pers geen goed doen als het walgingwekkend wordt gedaan of, - hetgeen nog erger is, - als de pennen der misdaad-reporters gaan druipen van sentimentaliteit en hun artikelen zelfs een soort heldhaftigheid suggereren in beestachtige individuen.
Het Internationaal Persinstituut is in zijn studiën en onderzoekingen nog niet toe aan dit weerzinwekkend element in de pers, dat volgens de gezaghebbende persman in het vrije Amerika haar vrijheid in gevaar kan brengen.
De ‘ontgoocheling’, tevens door hem genoemd als voor de pers gevaarlijke lezersreactie, moet uiteraard voortvloeien uit onjuiste of misleidende berichtgeving, waarvan lezers zich op een ogenblik pijnlijk bewust worden.
| |
De internationale berichtgeving
Het lijkt ons juist gezien dat het Instituut aan het vraagstuk der berichtgeving, en vooral de internationale, prioriteit heeft gegeven. In de wereldcrisis waarin wij ons bevinden is het van het hoogste gewicht dat de volken zich de best mogelijke voorstelling kunnen vormen van elkaars leven en streven; en dat kan altijd nog het best worden gedaan door middel van hun dagbladen.
Dit vraagstuk der internationale berichtgeving heeft het Instituut in het eerste jaar van zijn bestaan aangepakt met een onderzoek naar ‘de stroom van het nieuws’, waartoe in de eerste jaarvergadering, het vorig jaar Mei in Parijs gehouden, was besloten.
In de tweede jaarvergadering, in Mei van dit jaar te Londen gehouden, werd over dit nog niet voltooid onderzoek een voorlopig rapport uitgebracht. De h. Markel, voorzitter van de uitvoerende raad van het Instituut, liet er weten dat dit onderzoek van de stroom van het nieuws naar zijn oordeel een permanent karakter moet hebben en als de hoofdarbeid van het Instituut moet worden beschouwd. De meningen der leden zijn daarover verdeeld. Dat is enigszins te begrijpen. Het onderzoek van die stroom geldt niet zo zeer de stroom zelf als het gebruik dat er door de krantenredacties van de wereld van wordt gemaakt. Het oogmerk is, zoals hiervoren gezegd, dat hij zodanig zal worden gebruikt dat de landen van de wereld in internationale voorlichting niet alleen nauwkeurig maar ook evenwichtig nieuws over elkaar geven.
De bronnen waaruit de stroom ontspringt zijn vooral de grote internationale nieuwsagentschappen. Een kleiner deel wordt geleverd door buitenlandse correspondenten van de dagbladen. Het volume van deze stroom is enorm. Iedereen die de redactie van een krant aan het werk heeft gezien weet dat.
| |
| |
Men worstelt er met de lange slierten nieuwsstroken die de teleprinters uitbraken als Laocoöon en zijn zonen met de slangen. Uit de overvloed kunnen zeker buitenlandse nieuwskolommen worden samengesteld die aan nauwkeurigheid en evenwichtigheid weinig te wensen overlaten. Of dat altijd wordt gedaan is een andere zaak. Hoofdredacteuren en hun medewerkers zijn menselijk, hebben hun voorkeur en vooroordeel, en moeten daarenboven rekening houden met beschikbare ruimte, met de smaak van hun lezers, met de technische en financiële mogelijkheden. Toch is het wel van het hoogste belang in deze woelige tijden als in andere tijden dat de naties een zo nauwkeurig mogelijk beeld krijgen van elkaars vraagstukken. Het zou er zeer toe bijdragen wrevel en wrijving in de wereld te veranderen in begrip en waardering.
Het secretariaat van het Instituut is bij de studie over dit onderwerp, - dat zich voorlopig uitstrekte tot het buitenlands nieuws in de pers van Amerika, West-Europa en India, en waarvoor 180 dagbladen en de leggers der nieuwsagentschappen werden uitgeplozen, - tot de slotsom gekomen dat dit nieuws in nauwkeurigheid en evenwichtigheid tekortschiet. Dit ligt feitelijk in de aard der zaak. In de eerste plaats is het voor een groot deel het ongewone, het buitenissige, dus het onevenwichtige, dat nieuws maakt. In de tweede plaats is er de reeds genoemde voorkeur en het vooroordeel die zich doen gelden bij de behandeling van het nieuws door de kranten. Wij kennen het woord van de Amerikaanse journalist Charles Dana, dat steeds met voorliefde werd aangehaald door Lord Northcliffe: Het is geen nieuws als een hond een mens bijt, maar het is wel nieuws als een mens een hond bijt. Grondiger waarschijnlijk dan in Amerika is ons hier in West-Europa het beginsel ingeprent van wijlen C.P. Scott van de ‘Manchester Guardian’: ‘Comment is tree, but facts are sacred’. De toelichting op de feiten (die ook de bijzondere zorg uitmaakt van het Instituut, althans van zijn stichters) is even ‘sacred’ want ze mag slechts bestaan op samenvatting van vroeger nieuws dat op het nieuwste nieuws betrekking heeft. Een ‘Comment’, opinie, moet in het algemeen gereserveerd blijven voor het hoofdartikel dat de politieke of andere kleur van een blad aangeeft.
De pers in het vrije Europa streeft er veelal naar aan deze regels de hand te houden. Maar voor de Amerikaanse stichters, in deze zaak bezield door hun nationaal idealisme, is het werk van het Instituut een soort kruistocht. En wie zal, - al mag hij hier en daar een paar vraagtekens plaatsen, - in de journalistiek niet van harte er aan deelnemen en zijn program willen helpen uitvoeren? Het hoofddoel is ten slotte, door middel van de verbetering van de nieuwsvoorziening, de verbetering van internationale verstandhouding. En dat is een schoon doel.
Londen, Juli 1953.
A.K. van RIEMSDIJK
|
|