herhalen met de accenten en zielsintonaties uit de tijd van de dichter. En men zal gewoon worden aan de verhalers van poëzie die men zal horen tussen voortreffelijke muzikale uren, deze verhalers zullen de gedrukte poëzie grotendeels vervangen. Zo is de weg van de tijd: eenmaal heeft de uitvinding van een technische zaak, de drukkunst, de oude recitanten van hof, burcht, markt en huiskring verstoten, men ziet nu hoe zij op een andere hoogte door een technische verovering weer terugkeren. Er is geen aanleiding om daarover te blijven treuren.
Er is een gangbare opvatting dat de radio een boodschap is: ‘radio veut direunebonne nouvelle’. Men heeft haar schutsengelen gegeven en het boek der apocalypseopengevouwd waar Joannes in de vizioenen ‘op het eiland genaamd Patmos’ waar men meent te verstaan dat de man Gods spreekt van de golven in de lucht ontstaan die dienen om de geest over de wereld te dragen, en daar waar hij spreekt van de stemmen uit de hemel als een stem van vele wateren en als een stem van een grote donderslag, ‘en de stem die ik hoorde was als van citherspelers die op hun cithers spelen’. En zij zingen een nieuw gezang vóór de troon en vóór de vier dieren en de grijsaards.
Het is overbodig een ontleding te geven van de steeds nieuwe mogelijkheden welke het geduldig en ijverig beoefenen van de radio ons heeft geleerd, maar nodig is een opwekking tot de dichters opdat zij uit hun engheid en beperktheid zouden treden, zouden ophouden de uiting van poëzie te beperken tot de mededeling in de vorm van vers en rijm en enige vlijtige aandacht wijden aan de middelen waarmede de radio de schoonheid kan dienen en waarmede de poëzie in de wereld kan treden.
Ergens in de aanvang van ‘Sous le Soleil de Satan’ spreekt Georges Bemanos van het uur in de avond, van een grote wolk die de valavond inluidt waarop de stilte begint te vloeien. Dit is dan het uur van de dichter, die in zijn hart het leven deed gisten ‘om er de geheime, welriekende maar giftige essentie uit te trekken’. De dichter die in zijn hart het leven doet gisten, hij kan dat leven mededelen aan de menigte door het werktuig van de radio die zichzelf steeds meer vervolmaakt om nauwgezetter haar boodschap te kunnen brengen, een einde stellen aan zijn aristocratie maar een begin maken met een groot werkmanschap. Want dat gisten van het leven is de onderneming van de radio. Er is meer poëzie in een luisterspel dan in een toneelwerk, het leven van een lijdend mens, dat van een held, een heilige, een struikrover, een wereldontdekker, een misdadig krijgsman, een bange vrouw, wordt intenser poëzie, en toch even zuivere poëzie denk ik, wanneer zij vertolkt wordt in de radiotaal, dit wil zeggen met de radiomiddelen.
In de meeste Europese radio-instituten ziet men de verheerlijking van de dichter, men spreekt over hem en zijn verzen, men leest uit zijn verzen, men laat hem zelf zijn verzen lezen, maar wat ik hier aanprijs is eenvoudig dat de dichter zou werken voor die vele vormen van radioprogramma's waarin behoefte is aan poëzie die de vakmanschap adelt en bezielt. Ik richt mij dus tot U, gij