De Vlaamse Gids. Jaargang 37
(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 565]
| |
‘Visas for America’, door Salamon DembitzerMENS en dier hebben het sinds het ontstaan van de wereld met elkaar herhaald aan de stok gehad. G.B. Shaw omschreef deze alles behalve harmonische betrekkingen met de azijnscherpe woordspeling dat wanneer de mens een leeuw doodt men dit sport noemt, doch wanneer de leeuw een mens doodt, dat woeste wreedheid wordt. Daarnaast bestaat nog een andere jacht, in ‘intiemer’ kader, wanneer de ‘uitverkoren’ mens zich gaat inbeelden dat in zijn medeburger voor hem een gevaar schuilt, en die persoon konsekwent dient uit de weg geruimd te worden. De gebeurtenissen uit de laatste twee wereldoorlogen leveren overvloedig bewijsmateriaal, dat de neiging het recht op vrijheid en zelfbeschikking te fnuiken, bij vele individuen een psychologischdominerende trek blijft, die soms naar hysterische moordzucht overslaat. De lentedagen uit Mei en Juni 1940 liggen ons allen nog vers in het geheugen; toch groeit weerom, zoals dat steeds geweest is, het mos van de vergetelheid over de resterende ruïnes, terwijl daarboven een vaste wind, die de mensen de toekomst inzwiert, de gedachten voorwaarts stuwt. De geschiedenis zal later met retrospectieve objectiviteit verhalen, waardoor Nederlanders, Belgen, Fransen en politieke vluchtelingen uit de Duitse gebieden op een hemelsmooie Vrijdagmorgen in Mei 1940 opgeschrikt werden zodat spoedig eindeloze slierten zuidwaarts trokken. De Vlamingen verheugen zich over K. Jonckheere's ‘Tita Vlucht’ dat een deel en een aspekt van de grote exodus in 1940 behandelt. SalamonDembitzer die een tijdje in ons land verbleven heeft, en die de lezers van dit Ts. reeds bekend is door zijn ‘Drama in Ostend’Ga naar eind(1), publiceerde in vertaling in het verre Australië een literair verslag over dit gebeuren. ‘Visas for America’Ga naar eind(2) illustreert enkele schrijnend harde problemen van de massavlucht die vooral Frankrijk in Mei en Juni 1940 overstelpte. Een fijngevoelig schrijver, Sylvain Horn, en zijn vriendin Malvine van Gent beleven een nachtmerrie bij klaren dage van zodra ze met de eindeloze rij medevluchters te Adinkerke trachten het veilig gewaande Frankrijk binnen te trekken. Horn is door zijn geboorte een Poolse Jood. Bitter merkt hij op dat zijn moeder de onvergeeflijke fout begaan heeft hem in Polen te baren, hetgeen voldoende is om hem een doorreisvisa te weigeren. In de hysterisch verschrikte gemoederen van hen die het oprukkend gevaar ontvlieden wilden, was alwie zoals Horn Duits sprak een spion of een parachutist. Horn ondervindt dit tot zijn schade wanneer zijn medereizigers in de beestenwagen hem als een verkapte Mof gaan behandelen. Wanneer barmhartige zusters hem en zijn gezellin plots alle steun ontkennen omdat ze vernomen hebben dat het koppel ‘samenleeft’, loopt de maat vol. Na dagen drukkende onzekerheid waarbij de enige troost voor het gehele konvooi de apathische zin van de machinist bleef: ‘encoreune demi-heure’ worden de Horns uit hun mensonwaardige toestand gered door | |
[pagina 566]
| |
een Franse hogere stafofficier, die de schrijver voorkomend behandelt omdat hij van hem op het cultureel terrein iets kan leren, en omdat hij zijn Duits met Horn oefenen kan. Onmiddellijk verandert de stemming. De secretaresse in het doorgangsstation voelt zich vereerd de ‘vrienden’ van de stafofficier een voorbehouden coupé in een bizondere trein te kunnen aanbieden; zo geraken de twee afgetobde vluchters via Bordeaux te Biarritz waar de oorlog in het Oosten een onbesefbaar verafgelegen incident schijnt, tot de Horns de volgende dag reeds de vluchtersstroom ook hier alle beschikbare ruimte zien verzwelgen. Het doorreisvisa voor Spanje wordt dank zij een toeval verkregen. In Spanje zelf meent Horn op ieder ogenblik dat Gestapo-agenten hem zullen opleiden. Het hoogtepunt in deze jacht op doorreis- en uitreisvisa's wordt bereikt wanneer Horn en zijn vriendin via Oporto te Lissabon de massa emigranten komen aandikken. Het verhaal eindigt hier abrupt omdat de strijd voor behoud met de inherente drang naar vrijheid in een ander kader zijn verloop krijgt. De auteur Sylvian Horn en zijn vriendin Malvine vertegenwoordigen doorheen het gehele werk de types van het tandem mensen die uit hechte genegenheid besloten hebben wel en wee met elkaar te delen. De hypergevoelige, pessimistische Horn kan het niet stellen zonder de praktischer vrouw, die hem moet redden uit verscheidene delikate situaties, dikwijls door zijn eigen onbeheerste prikkelbaarheid veroorzaakt. Onvermijdelijk komen beiden in kontakt, meer nog in botsing, met lokale figuren en een hele constellatie medevluchters, die allen zeker niet van ongezellige kwaliteiten gespeend zijn. Het lijkt ten slotte wel een buitensporig-onevenwichtige verhouding dat in dit psychologisch zeer geladen boek slechts enkele figuren als sociaal-normaal doorgaan. Het complexe beeld van de West-Europese maatschappij in de zomer van 1940, dat de auteur ophangt, getuigt van een onbeschrijflijke verwarring in geest en goed, waaruit slechts enkelen ongehavend zijn terechtgekomen. Daar sputtert de bourgeois, Schindler, fabrikant van regenmantels, de man die met alle regeringen beweert in kontakt te zijn en met een niet gehomologeerd diploma op zak loopt; daar pocht de vliegtuigbouwer Korchenziecher met zijn vakkennis en toch wil geen enkele natie zijn diensten aanvaarden. Daar leren we de poolsearistokraat-dichter Tovodsky kennen, die vanzelfsprekend niet veel interesse voelt voor zijn Joodse landgenoot. Allen wemelen ze in hun eigen bekrompen kring, vervuld van alledaagse belangen. De manier waarop ze aan Schicklegrubers heerschappij willen ontsnappen, verschilt individueel enorm zowel door hun argumentatie omtrent de kracht van de aanvaller als door het motief voor zelfbehoud. Typisch Joods klinkt de keus van de naam Schicklegruber, een soort Adonai-naam voor Hitler. Dembitzer heeft een vlijmscherpe satire geschreven tegen alle mogelijke vertakkingen van buitenlandse zendingen, in casu, de consulaten die we beschilderd krijgen in de meest fantastische aspekten, van specerijenwinkel tot amusementsoord. De zenuwslopende onbenulligheid van de officiële instellingen vergt het laatste van het weerstandsvermogen van Sylvian Horn. Noch | |
[pagina 567]
| |
als individu noch als lid van de samenleving behouden de mensen voor Horn enige waarde; de werkelijkheid is hem een obsederende nachtmerrie geworden waaruit hij ten slotte telkens nog voldoende fris ontwaakt dank zij het evenwichtig optreden van een blonde ‘Arische’ vrouw die door haar liefde voor een Joodse man haar eigen veiligheid compromitteert. Een adembenemende roman werd het boek ‘Visas for America’ niet; de grootste waarde ervan ligt in het onopgesmukt relaas van feiten en etapes uit het leven van een opgejaagd, vluchtend koppel. De psychologische inferenties verhogen de spanning en intensifiëren de negatieve indruk die we opdoen als we het karakter van elk individu in oorlogstijd toetsen volgens de normen van de normaal-zedelijke mens. Er steekt veel literaire waarde in de monologische bedenkingen waarmee Horn zijn gemoed soms ontlast, en in de dialogen met Malvine, waardoor het hoofdpersonage erin slaagt zich van een druk te ontdoen die de mens in zijn vitaliteit verlamt en zijn lust tot actieve deelneming aan het dagelijks levensgebeuren vernietigt. Alhoewel niet het betekenisdragend tragisch gegeven zoals in ‘Drama in Ostend’, blijkt de zelfmoordgedachte ook in ‘Visas for America’ op te duiken, zodat de vraag rijst of het thema van de gewelddadige dood niet een constante faktor in het oeuvre van Dembitzer is. Uit de occasioneel beklemtoonde karaktertrekken van de figuranten onder wie sommigen beweren dat ze de touwtjes van de politieke wereld in hun handen houden, begrijpen we gemakkelijk de familiariteit waarmee zij het hebben over bekende politieke figuren als Spaak en van Zeeland. Er ligt verdienste in de psycho-analytische studie van het gedrag van de massa, de blinde kudde, die als een klein kind op lekkernij, reageert op het minste nieuwtje dat door de praatzieke alweter, de krant of de radio verbreid wordt, maar toch volledig uit de lucht gegrepen is. Het boek blijft een scherpe aanklacht tegen de West-Europese samenleving wegens haar bevooroordeeld optreden tegenover de Jood als individu en als lid van een verspreide volksgroep. Dembitzer heeft in dit werk sterk autobiographische gegeven verwerkt. Zoals Dr Herbert V. Evatt, de Australische oppositieleider, het in zijn bondig woord vooraf opmerkt, is dit verhaal ‘een document van leven en dood, van goedheid en wreedheid, van futiliteit en hoop, van wanhoop en vastberadenheid’ in een verwarde wereld waar menselijkheid een vereiste was, is en blijft tot het voortbestaan van alles dat goed is in onze beschaving. ‘Visas for America’ is een aangrijpend, psychologisch rijk en gedocumenteerd - want beleefd - verslag over de Mei-Juni-dagen in 1940 in West Europa; het werpt een schril licht op sommige door egoïsme ingegeven tekortkomingen bij de mensen; soms bitter, soms vol begrip voor de contrasten en de incongruïteiten van het leven, dwingt het boek eerbied af wegens de humane kreet voor meer naastenliefde die er uit weerklinkt. Literair zeer genietbaar, eindigt | |
[pagina 568]
| |
het verhaal abrupt met een posthume hulde aan de broeder van de schrijver, die, als een van de vele millioenen, slachtoffer van Hitler-Schicklegruber gevallen is en wiens beulen hun straf ontlopen zijn. J. DECLEYRE |