| |
| |
| |
Ontstaan en groei van een financiele instelling
De algemene spaar- en lijfrentekas
De historische achtergrond
TOEN in 1865 de Algemene Spaar- en Lijfrentekas werd opgericht, behoorde reeds een eerste phase uit de geschiedenis der spaarkassen tot het verleden.
Deze instellingen ontstonden of kwamen tot ontwikkeling tijdens de periode van intense industriële activiteit die onmiddellijk op de Napoleontische oorlogen volgde. Het gebruik van de machine onttrok spoedig een belangrijk gedeelte van de productie aan het kader van de familiehuishouding. Fabrieken en werkhuizen werden opgetrokken en lokten de arbeiders uit de landelijke gemeenten naar de zich snel ontwikkelende centra waar een nieuwe sociale groep ontstond: het proletariaat.
De grote plaag die deze massa beproefde, was het pauperisme. De arbeider bezat niets dan zijn arbeidskracht. De loonvoorwaarden stonden compleet aan de onverbiddelijke wetten van de concurrentie blootgesteld. De arbeidsduur was onbegrensd en de tewerkstelling van vrouw en kinderen, waardoor het gezin aan de armoede trachtte te ontsnappen, verminderde de werkgelegenheid en drukte het loonpeil voor de mannelijke bevolking. De woningtoestand was slecht en in een wanhopige poging om aan de beknelling van de ellende te ontkomen, werd vergetelheid gezocht in drank en spel.
Het is in overwegende mate om de volksarmoede, af en toe nog verergerd door misoogsten, te keer te gaan dat philantropen het initiatief genomen hebben tot het oprichten van spaarkassen. Zij gingen hierbij evenwel van de overtuiging uit dat de volksgroepen, te wier behoeve deze voorzorgsinstellingen werden gesticht, zelf tot de verbetering van hun lot moesten bijdragen. Volgens de individualistische opvatting van die tijd was het sparen het ideale middel om de armoede te lenigen en tevens om de verscheidene vormen van hulpverlening en bijstand, die vaak als vernederend en vrijheidrovend werden beschouwd, tot een geringere verhouding terug te brengen.
De eerste spaarkassen waren locale instellingen, meestal van bescheiden omvang. Hun werkzaamheden beperkten zich vrijwel uitsluitend tot het ontvangen en het terugbetalen van gelden. De beleggingsactiviteit bestond vooral in het aankopen van staatsfondsen. Het beheer werd overgelaten aan liefdadige personen uit de hogere burgerij of aan de plaatselijke overheid. De Staat bemoeide zich weinig met deze instellingen en wanneer hij optrad was het veeleer om het sparen aan te moedigen, om beschermingsmaatregelen te treffen dan om zelf tot de vestiging van spaarinstellingen over te gaan. Het privé of locale initiatief werd geacht te volstaan.
| |
| |
Wegens de traditionele werklust en spaarzin van de Belgische bevolking kon verwacht worden dat onze gewesten weldra aan de spits van de spaarbeweging zouden staan. Zulks was echter het geval niet. Verschillende omstandigheden hebben de ontwikkeling van het Belgische spaarkaswezen verhinderd.
Tijdens de vereniging met Nederland werd het oprichten van spaarkassen in hoofdzaak ter hand genomen door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen die echter tot de Zuidelijke Provinciën bijna niet was doorgedrongen. In 1827 telde men in de Noordelijke provincies reeds 53 spaarkassen tegenover slechts vier in onze streken.
De omwenteling van 1830 was de Belgische spaarkassen noodlottig. Aan de aanvragen om terugbetalingen kon spoedig geen gevolg meer gegeven worden, daar de activa, welke meestal uit overheidsfondsen bestonden, voorlopig niet voor tegeldemaking vatbaar waren. De spaarkassen moesten hun verrichtingen staken en werden op enkele uitzonderingen na weldra door de Société Générale overgenomen. De bittere ondervinding in verband met de eerste spaarkassen opgedaan is een der belangrijkste oorzaken van de late bloei van het spaarwezen in ons land.
Ingevolge het feit dat de Société Générale en van 1835 af de Banque de Belgique kantoren hadden in de belangrijkste steden van het land, werd practisch geen gevolg gegeven aan de voorschriften van de gemeentewet van 1836 die bepaalt dat ‘de burgemeester en schepenen er voor zorgen dat in de fabriekssteden een spaarkas wordt opgericht’.
Beide banken geraakten tijdens de crisisjaren 1838 en 1848 in ernstige moeilijkheden. De spaarkas van de Banque de Belgique werd ontbonden, terwijl deze van de Société Générale voorzichtigheidshalve maatregelen trof om de spaarinlagen zoveel mogelijk te drukken.
Niettegenstaande de zware beproevingen die de Belgische spaarinstellingen in het tijdsbestek van enkele jaren hadden doorstaan, bleef de bezorgdheid voor een harmonische oplossing zeer intens, nl. in verband met de bestrijding van de volksarmoede en de geestelijke verstomping. Ingevolge omstandigheden van politieke aard kon echter slechts een definitief ontwerp voor het vestigen van een nationale spaarinstelling in 1859 door Frère-Orban ingediend worden. Het wetsvoorstel werd pas in 1865 goedgekeurd. Zo ontstond de Spaarkas welke samen met de in 1850 opgerichte Lijfrentekas, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas vormde.
| |
Originaliteit van het statuut der algemene spaar- en lijfrentekas
Het statuut van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas kan niet alleen als buitengewoon oorspronkelijk voor zijn tijd maar ook als zeer actueel beschouwd worden.
De autonomie die aan de Instelling gegeven werd, beantwoordt aan de verzuchtingen van de XIXde eeuw, en blijft thans nog een hoofdvereiste voor
| |
| |
haar verdere ontwikkeling. Zij gaat gepaard met een uitgebreide staatsgarantie waarvan de noodzakelijkheid de facto in 1838 en 1848 was gebleken. De Staat laat zich niet in met haar beheer, tenzij indirect door de benoeming van de leden van haar Raden en van de Algemene Directie of door de verplichting die hij haar oplegt elke beslissing die haar toekomst raakt ter goedkeuring aan de uitvoerende macht voor te leggen. De Instelling staat onder het toezicht van een regeringscommissaris; de rekeningen worden ook voor controle aan het Rekenhof overgemaakt. Al deze schikkingen dragen er toe bij aan de Instelling een hoge betrouwbaarheid te verzekeren.
Het nationaal karakter van de in 1865 opgerichte Spaarkas is insgelijks een innovatie. Tot dan toe bestonden er op ons vasteland alleen locale spaarkassen. Het tijdperk van de centrale of nationale spaarinstellingen was pas in 1861 aangebroken, toen onder de impuls van Gladstone in Groot-Brittannië de ‘Post Office Savings Bank’ werd opgericht. Nochtans was het niet aan dit voorbeeld dat Frère-Orban de idee ontleende, daar het principe van een nationale instelling reeds sedert dertig jaren in ons land gehuldigd werd. Dit principe werd reeds vooropgesteld door Ducpétiaux in zijn in 1831 gepubliceerde monografie: ‘Des Caissesd'Epargne et de leur influencesur les conditions des classes laborieuses’. Ook de medewerking van de postkantoren werd door de ontwerpers niet bijgetreden.
Een voorstel in die zin door volksvertegenwoordiger de Renesse gedaan werd tijdens de discussies van de hand gewezen. Het is slechts in 1870 dat, bij gebrek aan voldoende succursalen, de loketten van de postkantoren toch ten dienste van de Spaarkas werden gesteld.
De integratie van de Spaarkas en de Lijfrentekas in één instelling is eveneens merkwaardig. Aldus werden in 1865 de grondvesten gelegd van de grote voorzorgsinstelling waarvan verschillende staatslieden sedert 1848 de noodzakelijkheid hadden ingezien.
In 1894 werd nog de Levensverzekeringskas en in 1903 de Rentekas voor Arbeidsongevallen bij de Instelling opgericht. Verdienen insgelijks de aandacht enkele diensten die de Staat aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas heeft toevertrouwd om deze in zijn plaats en voor zijn rekening te beheren.
Dit samenbrengen van verschillende Kassen in de schoot van één Instelling biedt talrijke voordelen.
Er ontstaat aldus een financiële concentratie die de Algemene Kas toelaat voor zeer aanzienlijke kapitalen een gemeenschappelijke en gecoördineerde beleggingspolitiek te voeren, welke 't lands economie ten goede komt. De vrij stabiele ontvangsten van de voorzorgskassen compenseren desnoods de afvloeiing van spaarkapitaal, zodat in tijden van onrust en spanning tegeldemakingen kunnen vermeden of tot een minimum herleid worden.
Door het samenvoegen van verschillende diensten wordt in hoge mate de efficiency van de administratie bevorderd. Iedere Kas beschikt, naar gelang van haar veranderlijke behoeften, over het nodige gequalificeerde personeel en over
| |
| |
een ‘pool’ machines, waardoor zij op weinig tijd en met grote nauwkeurigheid aanzienlijke prestaties kan leveren. Het in stand houden van gezamenlijke diensten, de interne mobiliteit van het personeel en het gemeenschappelijk gebruik van modern materieel laten toe de beheersonkosten belangrijk te drukken.
Hetgeen nochtans vooral de aandacht trekt is de rol die aan de Instelling werd toegewezen als financieringsorganisme. Hierover zal in onderhavig artikel op meer breedvoerige wijze gehandeld worden.
| |
‘De spaarkas moet beschouwd worden als een bank, die gevestigd is op een brede basis’
In menig opzicht kunnen de grondregels, waarop de Instelling gevestigd werd, vergeleken worden met deze van een depositobank.
In de Memorie van toelichting wordt er meermaals op gewezen dat de gelden die aan de spaarkassen worden toevertrouwd, vele punten van overeenkomst vertonen met deze die bij de banken worden gedeponeerd. Beide instellingen ontvangen bedragen waarvan de eigenaar zich tijdelijk kan en wil ontdoen. Doch, terwijl de bankier in hoofdzaak gevraagd wordt de bedragen beschikbaar te houden, wordt van een spaarkas een substantiële rentevergoeding verlangd. De noodzakelijkheid de spaarder een behoorlijk lonende rente uit te keren, noopt dus tot beleggingen over te gaan waaraan wegens immobilisatie enig risico verbonden is. Dit risico wordt door een gedegen beleggingspolitiek tot een minimum herleid en voor eventuele buitengewone gebeurtenissen, door de staatsgarantie ondervangen. De wetgever van 1865 nam dan ook impliciet aan dat de spaarkas niet alleen dezelfde beleggingen als de banken mocht doen, maar nog een ruimer arbeidsveld diende te bestrijken.
Wat de beleggingspolitiek van de Instelling betreft, zegt Frère-Orban dat de Spaarkas zal moeten handelen als een verstandig en voorzichtig bankier. Naar gelang van de omstandigheden zal een gedeelte van de inlagen volkomen beschikbaar moeten blijven, een ander gedeelte moet terstond in contanten kunnen omgezet worden, terwijl het overige, dat men voorziet niet onverwachts te moeten terugbetalen, op minder realiseerbare maar dan ook rendabeler wijze wordt belegd. Aldus werden de classieke criteria van veiligheid, liquiditeit en rendabiliteit die nu nog de politiek van de Spaarkas beheersen, vastgelegd.
De beleggingen moeten verscheiden zijn. Industriële noch commerciële of politieke crises mogen het crediet van de instelling aan het wankelen brengen. Zelfs werden beleggingen in het buitenland aanbevolen. Deze werden inderdaad ook door de Instelling gedaan, nl. zolang als de vastheid der valuta zulks toeliet.
Er bestaan voor de Algemene Spaar- en Lijfrentekas geen reeks verplichte beleggingen en geen quota's die bij de beleggingen dienen in acht genomen. De wet van 1865 biedt een breed kader van beleggingsmogelijkheden en laat binnen
| |
| |
deze perken volledige vrijheid aan de Raad van Beheer, handelend volgens de richtlijnen van de Algemene Raad.
De wetgever van 1865 achtte het niet wenselijk dat het spaargeld volledig aan de Staat zou overgedragen of in overheidseffecten omgezet worden. De Staat is er niet om kapitalen te doen gedijen. In de Memorie van toelichting wordt een harmonische verdeling over de verschillende sectoren aangeprezen, waarbij zowel aan handel, nijverheid en landbouw als aan overheid en ondergeschikte besturen de nodige middelen voor de beoefening van een vruchtbare activiteit worden verstrekt.
Voor de beleggingen op korte termijn is de Spaarkas aangewezen op het verlenen van disconto en van voorschotten op effecten, wissels en warrants, hetgeen nogmaals nauw met bankverrichtingen aansluit.
Een overzicht van de huidige beleggingsactiviteit zal aantonen dat de Instelling aan de stoute verwachtingen van de wetgever heeft beantwoord en samen met het bevorderen van het sparen ook de economische belangen van gans het land heeft gediend.
| |
Spaarkas en banken vertonen enkele belangrijke verschillen
Legt de Algemene Spaar- en Lijfrentekas in menig opzicht dezelfde bedrijvigheid als een bank aan de dag, er dient nochtans op enkele fundamentele verschillen gewezen.
Het eerste verschil betreft de aard en de bestemming der inlagen.
De Spaarkas heeft tot opdracht gekregen vooral de kleine besparingen in ontvangst te nemen, welke in de massa verspreid zijn en wegens hun gering bedrag of de onervarenheid van de eigenaar niet voor directe belegging in aanmerking komen. Zij is bij uitstek de bank der arbeiders en der ‘kleine lui’ welke een geringe fractie van hun inkomen sparen om na afzienbare tijd een nuttige besteding te doen of om een kleine reserve aan te leggen ten einde het hoofd te kunnen bieden aan de wisselvalligheden van het leven. De banken streven er integendeel naar belangrijke deposito's in bewaring te nemen, waarvan het beheer betrekkelijk voordelig is.
De oorsprong van bankdeposito's en van spaarinlagen is meestal verschillend. Terwijl laatstgenoemde slechts ontstaan ingevolge het niet verbruiken van inkomens, stammen de banktegoeden uit de liquiditeiten van het bedrijfsleven. Terwijl het spaarbezit als kapitaal te beschouwen is, vervullen de bankdeposito's essentieel een monetaire functie.
De inlagen bij de Spaarkas hebben het traditionele karakter eigen aan ‘het kleine sparen’ bewaard. Sedert 1881 werd zelfs een differentiële rentevoet in voege gebracht, ten einde het beleggen van belangrijke bedragen bij de Instelling te ontmoedigen. Hoewel de omstandigheden die aanleiding gaven tot deze maatregel, nl. het lage rendement van de staatsleningen, sedert lang reeds
| |
| |
tot het verleden behoren, blijft het beginsel der discriminatie behouden, en wordt thans nog een verminderde rente vergoed op het gedeelte dat 75.000 frank te boven gaat.
Enkele cijfers zullen volstaan om de aard der inlagen bij de Spaarkas ten volle duidelijk te maken.
Einde 1952 beheerde de Spaarkas meer dan 7 millioen spaarboekjes waarvan het gemiddeld obligo 5.700 frank beliep. Overeenkomstig de laatste telling van de boekjes naar het bedrag, einde 1950 gehouden, staat op 92 pCt der rekeningen niet meer dan 20.000 frank ingeschreven.
Daarenboven blijkt uit de statistiek, van 1949 tot 1952 opgemaakt met betrekking tot de nieuwe aangeslotenen met beroepsactiviteit, dat dezen voor 42 pCt uit werklieden en voor 27 pCt uit ambtenaren en bedienden bestaan. De meerderheid van deze spaarders zijn dus in dienstverband werkzaam. Onder de overige groepen zijn de ambachtslui (10 pCt) en de landbouwers (6 pCt) de talrijkste, terwijl de handelaars en de industriëlen respectievelijk slechts voor 5,5 pCt en 0,4 pCt in aanmerking komen.
De inspanning door de Spaarkas gedaan om kleine bedragen in te zamelen komt nog beter tot haar recht, indien men de activiteit in zake schoolsparen nagaat. Alleen reeds in 1952 werden door bemiddeling van de scholen 65.000 spaarboekjes uitgereikt en meer dan 2.100.000 stortingen geboekt, waarvan het gemiddeld bedrag 129 frank beliep. Door het schoolsparen te bevorderen beoogt de Instelling bij te dragen tot de opvoeding van de jeugd. De activiteit welke zij sedert 1865 op dit gebied heeft aan de dag gelegd, heeft krachtdadig tot het propageren van de spaarpractijk bijgedragen.
De vergoeding der inlagen is bij de Spaarkas verschillend van deze bij de banken. Dit verschil geldt niet zozeer de tarieven die, wat de banken betreft, op de duur van de opzeggingstermijnen zijn afgestemd, terwijl de Instelling voor het sparen van particulieren alleen het bedrag van het uitstaande tegoed in aanmerking neemt.
Hierdoor wil men vermijden dat besparingen waarvan het ogenblik van aanwending niet voorzienbaar is, zouden opgepot blijven en niet aan de economie ten goede komen.
Er dient echter een meer fundamenteel onderscheid gemaakt. De banken zijn commerciële instellingen die er naar streven jaarlijks aan hun aandeelhouders een dividend uit te keren, dat als loon geldt voor het gestorte kapitaal; het is dus volstrekt billijk dat zij op hun verrichtingen een winstmarge berekenen. De positie van de Spaarkas wijkt hier compleet van af en werd reeds in 1859 door Frère-Orban gedefinieerd. Alle winsten moeten, na afhouding van de administratiekosten, aan de inleggers ten goede komen, hetzij rechtstreeks door de rentevergoeding, hetzij indirect door het aanleggen van een reservefonds. De staatsman voegde er echter wijselijk aan toe dat de rente niet hoger mag zijn dan deze van andere goede beleggingen in het land, daar het ongewenst is dat kapitalen van hun ware bestemming zouden afgeleid worden. Door de
| |
| |
voordeligste rentevoet meestal op 3 pCt te houden heeft de Instelling ruimschoots aan deze eis voldaan.
Ook door de sociale rol welke de Spaarkas vervult, differentieert zij zich van de banken. Frère-Orban heeft de sociale actie welke thans van de Spaarkas uitgaat niet uitdrukkelijk kunnen voorzien. Voor hem en zijn tijdgenoten beperkte de sociale taak van de Instelling zich tot de opvoeding van de brede volkslagen en tot het bieden van de meest geschikte spaarfaciliteiten. Van den beginne af voerde de Instelling propaganda om de massa tot het sparen aan te zetten; zij werd hierin bijgestaan door invloedrijke personaliteiten en beschermingscomité's; zij stelde alles in het werk om het sparen op school te bevorderen en om succursalen te doen openen in de gemeenten waar de Nationale Bank geen bijhuizen had. Op langere termijn voorzag Frère-Orban dat het verzamelde spaarkapitaal 't lands economische ontwikkeling zou begunstigen en dat de arbeidersklasse, ingevolge een verruimde werkgelegenheid en een algemeen toegenomen welvaart, ook indirect de vruchten van haar inspanning zou oogsten.
Het verlenen van sociaal crediet, dat thans een der hoofdkenmerken van de Instelling is, kwam slechts later tot stand, samen met de evolutie der sociale gedachte. De Spaarkas heeft door haar beleggingsactiviteit ten volle bewezen zich aan de veranderende tijdsomstandigheden te kunnen aanpassen, zonder daarbij af te wijken van het hoofddoel dat haar door de wetgever van 1865 werd aangeduid.
| |
Huidige financiele activiteit van de algemene spaar- en lijfrentekas
Benevens de verrichtingen welke de Algemene Spaar- en Lijfrentekas voor rekening van de Staat uitvoert, is haar financiële activiteit tweevoudig: eensdeels ontvangt zij van de vier Kassen waaruit zij bestaat belangrijke middelen en anderdeels gaat zij tot de belegging van deze middelen over.
Op het einde van 1952 bedroeg het totale aantal spaar- en voorzorgsrekeningen bij de Instelling nagenoeg 13 millioen, waaronder 7,2 millioen spaarrekeningen en 5,6 millioen lijfrenterekeningen. De door de Algemene Kas beheerde gelden beliepen 68,5 milliard frank waarvan 51,0 milliard voor rekening van de Spaarkas en 15,4 voor rekening van de Lijfrentekas. De vooraanstaande plaats welke de Instelling in 't lands financiële structuur bekleedt, blijkt voldoende uit het feit dat het bedrag van de door haar beheerde gelden overeenstemt met 98 pCt van de middelen der banken en met 70 pCt van de biljettenomloop der Nationale Bank van België.
De beleggingen ultimo 1952, groot 67,7 milliard frank, worden onderverdeeld in definitieve beleggingen en voorlopige beleggingen welke respectievelijk 60,0 en 7,7 milliard bedragen. Dat ongeveer 90 pCt definitief d.i. op lange termijn uitstaat, hoeft niet te verwonderen, aangezien alleen voor rekening van
| |
| |
de Spaarkas voorlopige beleggingen dienen gedaan. De ondervinding leert trouwens dat de deposito's, zelfs in periodes van depressie of onrust, een relatief hoge graad van stabiliteit vertonen.
Onder de beleggingen op lange termijn neemt de effectenportefeuille de belangrijkste plaats in. Zij bedroeg 45,1 milliard frank en bevat directe en indirecte Belgische staatsfondsen, effecten met staatswaarborg, fondsen van de Kolonie of door de Kolonie gewaarborgd, obligaties van het Gemeentekrediet, van provinciën, steden en gemeenten, obligaties van Belgische vennootschappen. De overige definitieve beleggingen bestonden voornamelijk uit voorschotten in de sector van de arbeiders- en goedkope woningen, landbouw- en hypothecaire leningen.
Als voorlopige beleggingen dienen vermeld: het disconteren van wissels op België en kortlopende schatkistcertificaten, de daggeldleningen, en de belening van beurseffecten.
Deze eenvoudige opsomming laat toe de verscheidenheid der beleggingen na te gaan.
De Instelling biedt een ruime financiële steun aan de Overheid. De belegging in directe Belgische staatsfondsen bedroeg 33,9 pCt van het totaal einde 1952. Er dient rekening mede gehouden dat gedurende de tweede wereldoorlog het opnemen van staatsfondsen practisch de enige mogelijke belegging was voor de overvloedige nieuwe gelden en de vervroegde delging van uitstaande leningen, zodat einde 1945 de verhouding tot 56,5 pCt gestegen was. Nadien kan geleidelijk een meer normaal niveau bereikt worden dat de vóóroorlogse proportie van 29,5 pCt benadert.
De beleggingen in directe Belgische staatsfondsen zijn evenwel niet de enige vorm van interventie ten gunste van de Staat. Met het oog op haar liquiditeitspositie houdt de Instelling meestal kortlopende schatkistcertificaten onder zich. Daarenboven heeft de Algemene Kas haar beleggingen in effecten van de indirecte staatsschuld of met staatswaarborg merkelijk verhoogd (19,4 pCt einde 1952 tegenover 11,8 pCt einde 1938), waardoor de taak van de Schatkist vergemakkelijkt wordt. Deze beleggingen vertegenwoordigen voor een belangrijk gedeelte voorschotten aan de parastatale credietinstellingen gedaan met het oog op het nationaal herstel en de verbetering van het productieapparaat. Een ander gedeelte werd ter beschikking gesteld van publieke bedrijfsinstellingen welke aan de gemeenschap essentiële economische of sociale diensten bewijzen nl. door de verbetering van het spoorweg- en telefoonnet alsmede door de uitbreiding van water-, gas- en electriciteitsdistributies.
De Instelling heeft zich sedert de bevrijding eveneens ingespannen om ruime geldmiddelen ter beschikking te stellen van de particuliere ondernemingen welke zich door uitgifte van obligaties de nodige middelen aanschaffen voor de vernieuwing en de modernisering van hun installaties. De portefeuille van obligaties der Belgische vennootschappen bedroeg 5 milliard frank einde 1952, d.i. 7,3 pCt van de totale beleggingen. Daarenboven dient nog
| |
| |
in acht genomen dat belangrijke credieten aan de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid worden toegestaan en insgelijks de industriële sector ten goede komen.
Door de Nationale Kas voor Beroepskrediet haar financiële steun toe te zeggen, treedt de Algemene Spaar- en Lijfrentekas op ten gunste van de handelaars, kleine industriëlen en ambachtslui. Zij toont zich tevens tegemoetkomend voor credietaanvragen uitgaande van de middenstand, die een ruim deel van haar cliëntele uitmaakt. De verschillende directe en indirecte bijdragen van de Algemene Kas wat beroeps- en ambachtscrediet betreft, belopen sedert de oprichting van de Nationale Kas bij het einde van 1946, ruim 2,4 milliard frank.
De Algemene Kas oefent haar activiteit als financieringsorganisme van de landbouw hoofdzakelijk uit door bemiddeling van de over geheel het land verspreide landbouwkantoren. Deze zijn in de vorm van vennootschappen onder firma opgericht en bestaan uit ten minste vier solvabele personen, bevoegd in landbouwzaken. De landbouwkantoren gaan de credietwaardigheid van de aanvragers en de degelijkheid van de aangeboden zakelijke waarborgen na. Zij houden toezicht over de lopende verrichtingen en zijn verantwoordelijk voor de goede afloop der zaken.
Het grootste gedeelte der toegekende landbouwcredieten heeft een onroerende bestemming nl. de aankoop van hoeven en gronden. Onder de andere aanwendingen komen vooral de aankoop van vee en materieel voor. De bij de Instelling uitstaande landbouwleningen bedroegen, einde 1952, meer dan 2,3 milliard frank. Daarenboven worden nog omvangrijke kapitalen ter beschikking van de in deze credietbranche gespecialiseerde parastatale instellingen gesteld. Sedert vele jaren bekleedt het huisvestingscrediet een bevoorrechte plaats onder de beleggingen van de Instelling en binnen dit geheel dan nog speciaal het werk van de volkshuisvesting. Hier in het bijzonder komen de verzamelde kleine besparingen rechtstreeks aan de minder bemiddelden ten goede. Omtrent het economisch en sociaal nut van dit crediet kan niet de minste twijfel rijzen. De uitbreiding van de woningvoorraad was na de oorlog een gebiedende noodzakelijkheid terwijl thans het probleem van de verbetering der beschikbare woonruimte nog algemeen de aandacht gaande houdt.
De financiële steun van de Instelling aan de volkshuisvesting neemt verschillende vormen aan, waaronder de voorschotten aan de door haar erkende credietvennootschappen en het obligatiecrediet aan de Nationale Maatschappij voor goedkope woningen en woonvertrekken alsmede aan het Woningfonds van de Bond der Kroostrijke Gezinnen verreweg de belangrijkste zijn. De Algemene Kas neemt aldus actief deel aan de verwezenlijking van de doeleinden nagestreefd door de zogenaamde wetten De Taeye en Brunfaut.
Buiten de middelen ten bate van de volkshuisvesting, besteedt de Algemene Kas nog aanzienlijke bedragen aan de woningvoorziening inzonderheid door het verlenen van hypotheekleningen en discontocredieten. Deze laatste verrichtingen
| |
| |
worden gedaan door bemiddeling van de discontokantoren die bij de agentschappen van de Nationale Bank van België opgericht zijn. De totale huisvestingscredieten in de loop van de vijf jongste jaren toegestaan bedragen ongeveer 18,9 milliard frank.
De taak van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas beperkt zich niet tot het inzamelen van kleine besparingen, waarvoor zij veilige en lonende beleggingsmogelijkheden opent. Het verstrekken van crediet aan de minder gegoede bevolkingsklassen tegen voordelige en aan haar specifieke behoeften aangepaste voorwaarden vormt evenzeer een fundamenteel bestanddeel van haar sociale rol. Een aanzienlijk gedeelte van het door haar samengebrachte kapitaal wordt aldus ter beschikking gesteld van die klassen, waartoe haar gebruikelijke cliëntele behoort.
De activiteit welke de Instelling als organisme voor sociale credietverstrekking aan de dag legt, werd mogelijk gemaakt dank zij de verscheidenheid der beleggingen voorzien door de organieke wet en vooral door talrijke wetsbepalingen waardoor de interventiemogelijkheden nog herhaaldelijk werden verruimd. Dank zij een zorgvuldig gekozen evenwicht in de beleggingen en de hogere opbrengst van sommige categorieën, kunnen andere gelden ter beschikking gesteld worden voor sociale doeleinden tegen een rente die nauwelijks de kostprijs van het kapitaal bereikt.
De sociale beleggingen omvatten vooreerst alle voorschotten van kleine bedragen, verleend in omstandigheden en voor doeleinden, welke het aanvragen van bankcredietpractisch uitsluiten. Zij behelzen insgelijks de leningen aan sociale of humanitaire instellingen, bepaalde credieten aan de Overheid, aan overheidslichamen en aan sociale zekerheidsorganismen. Al deze verrichtingen geschieden tegen tarieven, welke merkelijk beneden de gewone marktrente voor gelijkaardige verrichtingen liggen.
Tijdens de vijf laatste jaren werden sociale credieten ten belope van 24,2 milliard frank toegestaan, d.i. 64 pCt van de nieuwe bestedingen.
Samenvattend kan gezegd, dat de gevoerde beleggingspolitiek tegelijk heeft rekening gehouden met de ontwikkeling van de credietvraag uitgaande van de Overheid, met de noodzakelijkheid de productieve investeringen te bevorderen en met de gewettigde behoeften van de minder gegoede cliëntele van de Instelling.
| |
Besluit
De buitengewone ontwikkeling die de Algemene Spaar- en Lijfrentekas tijdens haar negentigjarig bestaan heeft gekend, is in hoofdzaak te danken aan de degelijkheid van het statuut dat haar in 1865 door de wetgever werd gegeven.
Wijze staatslieden hebben uit vroegere mislukkingen en uit buitenlandse ervaringen een practische les getrokken en zich deze bij het opstellen en de behandeling van het ontwerp weten ten nutte te maken. Toen in 1848 het principe van een nationale spaarinstelling algemeen ingang gevonden had,
| |
| |
moest er nog een periode van 17 jaar verstrijken alvorens dit organisme opgericht werd. De lange wachttijd heeft aan Frère-Orban en zijn tijdgenoten toegelaten het terrein volkomen te verkennen en het is slechts na een uitgebreide studie over het spaarwezen in geheel de beschaafde wereld dat het ontwerp van 1859 het daglicht zag. Niets werd nog aan het toeval overgelaten.
De beginselen van autonomie en staatswaarborg, hoe tegenstrijdig ook op het eerste gezicht, zijn de steunpilaren van de Instelling geweest. De Staatsgarantie heeft van den beginne af de Algemene Kas toegelaten het vertrouwen te winnen van de massa, hoewel de herinnering aan vroegere ontgoochelingen nog bij velen levendig voor de geest stond. De autonomie heeft de Instelling toegelaten buiten iedere inmenging haar opvoedkundige en sociale rol waar te nemen en een beleggingspolitiek te voeren ingegeven door de hogere bezorgdheid om in de ruimste zin 't lands belangen te dienen.
A. DE GUCHTENEERE
|
|