| |
| |
| |
Meanders - X
80
Het gebeurt mij dikwijls dat men mij verzoekt eenige nadere gegevens over Arthur van Schendel te verstrekken. En hoe gaarne ik het doen zou, het is mij niet mogelijk. Zelden werden zoo weinig levensbijzonderheden bekend van een schrijver van zulk een verstrekkende beteekenis voor onze letterkunde. Zelfs een goed ingelicht kenner als G.H. 's Gravesande weet in zijn monografie over de romancier slechts weinig feiten te vermelden. De oorzaak hiervan ligt in het feit dat Van Schendel wars was van alles wat ook maar in de verte zweemde naar het bevorderen van zijn bekendheid. Een groot deel van zijn leven bracht hij buiten Nederland door en hij weigerde schriftelijk andere inlichtingen te verstrekken dan de meest aanvankelijke. Mijn kennismaking met Arthur van Schendel dateert van het jaar 1921. Daarvóór had ik hem enkele malen ontmoet. Tweemaal in het café ‘Americain’ te Amsterdam bijvoorbeeld. Doch steeds terloops, In dat jaar hield hij echter geruimen tijd verblijf in Arnhem, waar ik toen woonde en wij waren vrijwel dagelijks samen. Toen hij kort daarop naar Alassio, aan de Italiaansche Riviera, vertrok, volgden mijn vrouw en ik hem spoedig, ten einde daar enkele maanden met de van Schendels samen te zijn. Ik zou kunnen zeggen dat ik getuige ben geweest van de derde levensperiode van deze schrijver. Over zijn jeugd en jongelingsjaren, doorgebracht in de schaduw van de Nieuwe Gids, vernam ik een en ander van zijn tijdgenooten. En zoo nu en dan, als hij een mededeelzame bui had, schepte hij er behagen in een en ander te vertellen uit zijn sturm-und-drang-periode, welke rijk was aan kleurrijke en vermakelijke gebeurtenissen. Maar in de kleine vriendenkring wisten wij allen dat deze verhalen uitsluitend voor óns bestemd waren en niemand dacht er over, daar op welke wijze ook, verdere bekendheid aan te geven. Deze afkeer om over zichzelf in het openbaar te spreken of te laten spreken, gaf van Schendel in de oogen van
sommigen, die hem niet of oppervlakkig kenden, een waas of liever een schijn van geheimzinnigheid. Er was werkelijk niets geheimzinnigs aan hem. Hij vond alleen en TERECHT, dat zijn persoonlijk leven aan hem en de zijnen alléén toebehoorde, en dat het geen pas gaf er gemeen goed van te maken. Zijn terughoudendheid, welke geheel paste bij zijn natuur, kwam voort uit een wonderlijke mengeling van trots en bescheidenheid. De tweede levensperiode speelde zich af op het Geldersche dorp Ede, waar hij een aangenaam wit landhuis in het midden van een groote tuin bewoonde. Zijn oude vrienden en in het bijzonder de schilder Jan Toorop, die er een prachtig portret van zijn vrouw teekende, waren er vaak te gast en ook voor de jongeren stond de deur wijd open. Roland Holst en Bloem bezochten hem daar. Ook dit, meer idyllisch, tijdvak ken ik alleen uit de verhalen. De derde periode was die van het voortdurend reizen en trekken. Na Alassio werd het Rapallo. Na Rapallo, Florence. Na Florence Bellevue-bij-Parijs. En na Parijs bijna onafgebroken tot aan zijn dood: Sestri-Levante. Arthur van Schendel had de gewoonte in de winter eenige maanden naar Holland en België te komen. Voornamelijk om het contact met zijn oude en nieuwe vrienden te onderhouden. Verder ondernam hij, in verband met zijn werk of voor genoegen, vele reizen binnen Italië. In alle plaatsen hier opgesomd ben ik maanden lang met hem samen geweest.
Geen schrijver mij bekend bedreef zijn handwerk zoo bescheiden als van Schendel. Hij sprak nooit, met één woord, over zijn arbeid, vertelde nimmer waar hij mee bezig was. In de eerste jaren van onze vriendschap arbeidde hij eigenlijk uitsluitend 't nachts, zoodat men, als men de geheele dag met hem samen was, de indruk kreeg dat hij rentenierde. De indeeling van het etmaal was vrijwel onveranderlijk. Ik neem nu als voorbeeld een dag in Alassio. Hij stond laat op en wij ontmoetten elkaar vóór één van de plaatselijke gelegenheden buiten, om zoo tegen het middaguur een kopje koffie te drinken. We lunchten dan. Daarna trok hij zich terug om wat te lezen, terwijl het tweede deel van de namiddag, zoo na vier uur, gebruikt werd voor wandelingen, kleine uitstapjes, lange gesprekken in de tuin of luieren op het strand. Na het middagmaal dronken wij gezamenlijk weer een kopje koffie op het een of andere terras en zoo ongeveer tegen negen uur begon hij met de Groote Voorbereidingen. Eerst werden met zorg de pijpen schoongemaakt. Daarna de
| |
| |
potlooden, een dozijn ongeveer, vlijmscherp gepunt. Ten slotte werden een paar fleschjes bier gereed gezet. Om half tien begon hij te schrijven. Tot diep in de nacht. Het is mij wel eens gebeurd, ditmaal in Bellevue, waar mijn slaapkamer aan zijn werkvertrek grensde, dat ik om vier uur in de morgen ontwakende, hem nog druk bezig hoorde. Hij schreef met die scherpe potlooden microscopische letters, zoo klein dat hij als hij zijn werk ging overschrijven (en in later jaren overtikken) de hulp van een sterk vergrootglas noodig had. Wanneer hij werkte was hij zoo volkomen afgesloten van de wereld, dat niets hem kon storen. Of wij in het huis gramofoon speelden, of zijn kinderen er een danspartij organiseerden, of er vurig en luid geredekaveld werd, het hinderde hem niet. Hij hoorde het eenvoudig niet, omdat hij volkomen opging in de wereld, welke hij opriep. Mijn laatste bezoek aan Sestri was in 1938 en toen reeds had hij eenige jaren al zijn geheele levens- en werkwijze veranderd. Naarmate hij ouder werd begon hij meer en meer tijd aan het schrijven te wijden. Hij had nog zóóveel te zeggen, er leefden nog zóóveel boeken in hem, dat hij ieder uur wilde benutten om te voltooien wat hij nog voltooien kon. We zagen hem dan 't ochtends om ongeveer half elf op het strand komen waar hij ver buiten het gewoel, een ligstoel neerzette. Uitgestrekt met een overdreven stroohoed op tegen de zon, schreef hij tot één uur gespannen door. Doordat zijn oogen verminderden, werd zijn schrift aan-zienlijk grooter. De geheele namiddag zat hij op zijn kamer weer te werken. Doch na het eten werd de overlevering getrouw, met gezin en vrienden, het kopje koffie gedronken op het terras van het éénige café van Sestri-Levante. Uiterlijk half tien trok hij zich terug en ging weer werken. Niet meer tot zóó diep in de nacht als vroeger.
Toen de oorlog eenigen tijd duurde werd hij gedwongen zijn geliefde woning in Sestri te verlaten en zich te behelpen met een zeer onaangenaam verblijf in de bergen dichtbij het dorp. De inval in Nederland, de verschrikkingen van de Duitsche bezetting in Europa, de algemeene ellende van de oorlog en de tragiek van Italië hebben hem zoo diep aangegrepen dat toen hij weer in Sestri-Levante terug kon keeren, zijn weerstand gebroken was. Hij was niet meer de oude, stille, sterke man. Tenslotte ging hij naar Holland om daar, na een lang ziekbed en een bitter lijden, zijn einde te vinden. Gedurende de oorlog wist hij mij enkele brieven te doen toekomen en ook daarna schreef hij mij nog naar Afrika, de hoop uitdrukkende dat hij lang genoeg zou leven voor een wederzien. Het heeft niet mogen zijn. Toen ik in December 1946, na acht jaren, voor het eerst in Europa en Nederland terugkwam, behoorde hij niet meer tot de levenden.
Het is niet mijn bedoeling nu te schrijven over het werk van Arthur van Schendel. Als men mij vraagt wat ik in den MENSCH het meest bewonderde, dan antwoord ik: de volmaakte waardigheid van zijn schrijversleven. Hij heeft nimmer één concessie gedaan. Hij zei wat hij te zeggen had en hij zei het zooals hij het zeggen moest. Kritiek noch succes hadden daar eenigen invloed op. Ik heb hem nooit zich hooren beklagen over onbegrip en wanbegrip, dat ook hem niet bespaard werd. Wanneer een van zijn persoonlijke vrienden iets over hem geschreven had dat hij juist oordeelde zei hij, sóms (lang niet altijd!): ‘ik heb je stuk gelezen, ik geloof dat je dat boek wel goed begrepen hebt’. Meer niet. En dat was, hem kennende, een begeerlijke lof. Hij stond buiten alle kringen, bewegingen of scholen. En wat opvallend is voor een man van zijn positie: hij nam nooit de houding van een meester aan. Ook tegenover jongeren was hij eenvoudig en kameraadschappelijk. Wanneer hij iets in iemand zag, deed hij alles om hem te helpen. Ik zal nooit vergeten de vreugde van een heel Jonge, heel arme schrijver toen hij een uitnoodiging kreeg om in Sestri te komen logeeren, vergezeld van geld voor de reis. En daar bleef het niet bij. Zijn gastheer nam hem, met zijn zoon en dochter, toen nog mee op reis naar Venetië, en vertelde hem veel van de stad waarvan hij de geschiedenis tot in bijzonderheden kende. Neen, Van Schendel was onder geen omstandigheden de groote man, de beroemdheid, de overheerschende figuur in de Nederlandsche prozakunst. Als men niet wist wie hij was, zou men dat in de dagelijksche omgang zeker nooit bemerken. In dit opzicht beschouw ik Van Schendel als een voorbeeld. Zóó behoort een schrijver te zijn! Vrij van eerzucht, vrij van baatzucht, vrij van ijdelheid, volkomen onverschillig voor zijn positie in de litteratuur. Om zich uitsluitend, met heel zijn wezen, te wijden aan het werk.
Arthur van Schendel kende in dit leven maar één doel: een goed boek maken. En wat anderen daar dan van dachten liet hem in laatste aanleg koud. Hij was, als schrijver, alléén met zijn schrijversgeweten en aanvaardde geen inmenging van buiten. En als hij niet
| |
| |
schreef, wilde hij een man zijn als een ander, voortreffelijk huisvader, goed kameraad, geestig verteller, die zich nimmer op zijn werk, zijn faam of zijn beteekenis liet voorstaan.
| |
81
Het is de verbeelding die voorstellingen LEVEND houdt, door ze aan de vergankelijke werkelijkheid te onttrekken.
*
De brave burgerbroeders verbeelden zich (en leeren ons) dat de waarheid overwint Maar het is niet waar. De leugen alléén bezit de kracht zich, door aanpassing aan veranderde omstandigheden, te bestendigen.
*
De opvoeding heeft ten doel de dommen te leerenzooveel mogelijk profijt van hun domheid te trekken
*
De geslachtelijke voorlichters in huis en school spannen met de psycho-analisten samen om het bedrijf van de romanschrijver onmogelijk te maken. Geen oprecht lezer die belangstelt in geheimlooze, kristalheldere, schoongebiechte, gezonde hoofdpersonen.
*
Er bestaan nu eenmaal gezonden. Maar laten wij ons nooit laten verleiden deze uitzondering als maatstaf en voorbeeld te kiezen, dat zou tot gevaarlijke onvoorzichtigheden leiden
*
Een fijn ingewikkeld mekaniek wordt natuurlijk door het minste zuchtje of het fijnste stofje verstoord.
*
Zinnelijkheid en zindelijkheid gaan zelden hand in hand.
| |
82
Wanneer ik weleens, bedeesd, mijn twijfel uitspreek aan geestelijke vermogens van lieden die zich naar voren gedrongen hebben en zich daarom vooraanstaand wanen, worden er altijd tegensprekers gevonden, die mij van hoogmoed en eigenwijsheid beschuldigen. Deze twee eigenschappen bevinden zich, in werkelijkheid, niet onder de vele slechte mij ingeschapen en die door zorgvuldige koestering in de loop der jaren voortreffelijk gedijen. Ik zoek daarom altijd naar feiten en voorbeelden om aan te toonen, dat mijn geringe dunk van Heele Pieten reden van bestaan heeft.
Niemand zal ontkennen dat de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal een Heele Piet en een vooraanstaand man is. De huidige is bovendien meester in de rechten. Dit alles sluit een behoorlijke hoeveelheid kinderachtigheid blijkbaar niet uit. Wanneer ik althans de kamerverslaggever van mijn lijfblad mag gelooven. En er bestaat, helaas, geen enkele reden om aan de waarheid en de nauwkeurigheid van zijn mededeelingen te twijfelen.
Hij schrijft het navolgende en beschikt over de bovenmenschelijke zelfbeheersching noodig om zich in een geval als dit van eenige hartgrondige toelichtingen te onthouden: ‘Voordat de vergadering van de Tweede Kamer hedenmiddag geschorst werd, werd ineens de geest van Sinterklaas vaardig over de voorzitter der Tweede Kamer, mr Kortenhorst, die de pauze als volgt aankondigde:
‘De Minister heeft zijn woord gezegd:
Hij sprak uitvoerig en oprecht.
Het woord is thans weer aan de leden.
Niet allen zijn wellicht tevreden
En wenschen nog een speech te plegen.
Het spreekt vanzelf kort en gedegen,
Om nu op tijd gereed te komen
(Want de maan schijnt door de boomen)
Spreekt vijf minuten, langer niet,
En vrees de gard van zwarte Piet!’
| |
| |
Begrijpelijkerwijs verwekte dit rijmpje groote vroolijkheid.’
Voor mij schuilt de ellende in de laatste regel van deze aanhaling. In plaats van onmiddellijk een dokter en een verpleger op te bellen om de arme man voorzichtig weg te leiden, wekte zijn hersenverweking grootevroolijkheid. Ik durf mij er niet indenken, hoe in de vergaderzaal waar 't lands hoogste belangen bedisseld worden, een harttoeknijpende stompzinnigheid met uitbundig gelach ontvangen wordt. Dit bewijst dat de lachers op het peil van dat kromsprakig rijmelarijtje staan en er zich over verheugen dat hun voorzitter geen zier meer beschaving en gezond verstand bezit dan zijzelf. Maar dan wordt de deur dichtgedaan, neen gesmakt, door het woordje BEGRIJPELIJKERWIJS dat de nauwlettende verslaggever er in lascht. Hij kent blijkbaar zijn pappenheimers. Hij verwacht niet anders, van zijn standpunt terecht, dan dat onvolwassen halfbeschaafden zich kostelijk vermaken met de dichtproeve van een onvolwassen halfbeschaafde. Het geheel blijft in de sfeer der ondermenschen, waar het ook inderdaad thuis hoort.
Ik kan mij niet wel voorstellen, dat een van de staatslieden van weleer, een Groen bijvoorbeeld, de Kamer op zulke gebbetjes zou durven onthalen. Maar één ding staat vast, wanneer hij op een gegeven oogenblik, door de gijn overmand, tot zoo iets buitengewoons zou zijn overgegaan, zou hij een gedichtje gemaakt hebben, tien keer zoo geestig en heel wat beter gemaakt, dan het stuntelige lor dat de huidige voorzitter uit zijn leeg hoofd wist te persen.
Waarom zou men eigenlijk 't lands vergadering niet eens op een humoristisch dichtstuk mogen onthalen? Doch dan moet er één voorwaarde gesteld worden, dat het voortbrengsel in staat is een algemeen ontwikkeld, beschaafd, belezen, volgroeid man te behagen. Hetgeen zeker niet het geval is met dit schaamteloos vertoon van schedelleegte. Wie heeft er bezwaar tegen grappen en grapjes? Ik zeker niet. Maar ook op dit gebied behoort een zeker peil gehandhaafd te worden. De voorzitter, zie boven, bleef er vele vadems onder.
| |
83
Het is in de Vereenigde Staten al sedert lang gebruik dat analphabeten toch een boek ter markt weten te brengen om daarmede opzien te baren of zich de schijn te geven van te kunnen lezen en schrijven. Ook in het oude Europa komen tegenwoordig zulke gevallen voor.
Eenigen tijd geleden wenschte een komiek, zijn komiekenbestaan komisch beschreven te zien. Hij huurde een juffrouw die het beroep van geestschrijfster uitoefende. Deze naam duidt niet aan dat zij eenige vorm van geest bezit, doch dat zij als een geestverschijning in het ijle niet oplost, zoodra haar taak voltooid is. Zij schreef het boek. Zij werd betaald. Maar zij weigerde te vervluchtigen. Zij eischte dat dit boek, dat bedoeld was als AUTOBIOGRAFIE van de komiek, inderdaad in het licht gezonden zou worden. De komiek was niet tevreden met het geleverde, waarschijnlijk omdat hij er niet edel, guitig, hartelijk, onwederstaanbaar genoeg in optrad. Hij wierp het achteloos in een lade.
Maar het spook nam daar geen genoegen mee. Geld was haar niet voldoende. Zij wilde dat haar geesteskind, zij het dan niet onder haar naam, den volke vertoond zou worden.
Rechtzaak.
De rechter bleek niet van spoken te houden, noch van leengeesten. Hij was een man met begrip voor het goede, ware en schoone en verklaarde: dat het vervaardigen van geschriften om die als het werk van een ander te doen doorgaan een vorm van BEDROG en de desbetreffende overeenkomst ‘voidandunenforceable as against public policy’ was. Deze rechter nam geen blad voor de mond. Hijnoemde het spookgeschrjif: ‘a scheme concocted and divised to deliberately foist a fraud on the public’. En het gevolg van een uitgavezouzijngeweest: ‘to extract from the public the cost of the book by means of deception.’
Het spook kreeg dus, en driemaal terecht, ONGELIJK. Men kan het een ijdele dwaas niet ten kwade duiden, dat hij, arm van geest, met de intellectueele pluimen van een ander wil pronken. Maar wel kan men het die ander ten kwade duiden dat hij gezegde pluimen uitleent tegen betaling. Wanneer twee personen, gelijkelijk ontbloot van zelfrespect, elkander ontmoeten, worden er zaken gedaan. Maar de rechter loopt er niet in!
| |
| |
| |
84
Toen Frankrijk eerst, Engeland later de macht bezaten om Europa en een goed deel van de wereld te beheerschen, beschikten zij tezelfdertijd over geestelijke rijkdommen om daarmede de geheel of gedeeltelijk afhankelijk gemaakte volkeren aanzienlijk te verrijken. Doch nu de Vereenigde Staten de wereld economisch en gedeeltelijk militair in hun macht hebben, blijken zij weinig of niets aan te bieden te hebben buiten handel en nijverheid. De hegemonie van Noord Amerika is TE VROEG gekomen. Het beteekent nu helaas, de oppermacht der onvolwassenheid.
*
Optimisme is een buitenlandsche vakterm voor zelfbedrog, pessimisme voor waarheidsliefde.
*
Hij die de liefde niet ontmoet heeft, kan zich verbeelden dat zijn noodlot hem het geluk ontzegde. Hij die liefheeft wéét dat het geluk niet bestaat, omdat de laatste wand nooit wordt weggenomen.
*
Wanneer twee menschen met dezelfde woorden hetzelfde gevoel tot uiting willen brengen, verschillen toch hun uitspraken aanzienlijk en wezenlijk.
*
Als het woordenboek van een woord tien beteekenissen vermeldt, verzuimt het onvermijdelijk er nog X te vermelden.
*
Het woord is een handleiding voor hem die het gebruikt en er al gebruikende beteekenis aan geeft.
*
De waarde van een woord wordt niet uitsluitend en zelfs niet in hoofdzaak bepaald door zijn beteekenis of liever de beteekenis welke men er gemakshalve algemeen aan toekent. Doch door de spanning, nadruk, toon en kleur welke de spreker of schrijver er aan geeft.
Jan GRESHOFF
|
|