Meningen
Rijkdom of armoede?
TIJDENS gedachtenwisselingen met doorgaans verstandige lieden worden wij vaak getroffen door een geringschattenden toon, welke doorklinkt in hun beoordeling van de Nederlandse letteren en voornamelijk als de werken van Vlaamsen bodem ter sprake komen.
Zonder het belang van dit verschijnsel te overschatten, past het toch er voldoende aandacht aan te wijden en onze houding er tegenover te bepalen. Misplaatste trots, die er misprijzend langs heengaat, zou er voedsel aan geven; er te veel gewicht aan hechten zou gelijkstaan met onderdompeling in een minderwaardigheidscomplex.
Is het mogelijk de afbrekers in het ongelijk te stellen? Zijn wij namelijk welvarend op het gebied van onze schone letteren? Of moeten wij integendeel genoegen nemen met de vaststelling, dat de situatie bedroevend is?
Ik meen dat, als wij ons op het eerste niet mogen beroemen, ditipso facto niet mag gelden als een bewijs van onmacht. Een blik in het verleden en in de ruimte mag ons daarvan overtuigen.
Uit de ons voorafgegane generaties heeft de tijd op een merkwaardige wijze gezift, zodat er betrekkelijk weinig letterkundige gewrochten overblijven, die ons nog ten volle kunnen boeien. Blijven wij op de enge ruimte van ons taalgebied, dan valt zulks onmiddellijk in het oog, omdat wij er gemakkelijker de verhouding van het blijvende tot de productie in het algemeen in kunnen bepalen.
Als wij de wereldliteratuur van heden overschouwen, dan is die verhouding nog scherper, gesteld dat wij ons plaatsen tegenover het geheel der productie, zonder vooraf een elementaire zifting te doen.
Naast de wereldtaalgebieden slaan wij, Nederlands sprekenden, een mierenfiguur. Aangenomen dat de verhouding tussen de respectievelijke massa's van literatuurgenieters dezelfde is als tussen de massa's taalgebruikers, dan mogen wij ons tevreden stellen met een klein aantal auteurs om aan de behoeften te voldoen. Anderdeels is de mogelijkheid tot ontluiking van het literaire genie elders veel groter dan bij ons. En gezien de ware eerste-klasse-auteurs - wezen wij nuchter - in den vreemde een klein percentage uitmaken, kan het toeval ons op dit ogenblik licht van een Nederlands schrijvend genie gespeend houden.
Wat hebben wij aan te bieden?
Westerlinck kwalificeert onze poëzie: ‘tam, klein-fragmentarisch en nogal gedachten-mager’. Ik treed hem bij. Toch werken op dezen dag enkele dichters, die merkbaar boven de middelmaat uitstijgen, in hoofdzaak dan naar den vorm (dien ik niet als alleen-zaligmakend beschouw).
En het proza? Mogen wij niet wijzen op produkten van velerlei aard,