| |
| |
| |
De vader
DE petroleumlamp op de schoorsteenmantel begon te walmen. Hij zou nu de pit wat lager moeten draaien, dan zou het ophouden. Terwijl hij rechtstond keek hij naar vader in het bed, hij sliep misschien. De natte, flappende wind rukte weer aan het raam, er was een licht tikken van enkele druppels regen tegen de ruiten. Als de lamp weer goed was zou hij iets kunnen eten en misschien ook een paar uren gaan slapen. De nacht was bleek achter de glimmende ruiten, nu en dan zwom een zieke maan tussen de lage, natte wolken. Hij draaide de pit van de lamp wat lager. Meteen kon hij ook wel voor de kachel zorgen. Hij opende voorzichtig de kacheldeur en legde een paar stukken steenkool op het vuur, de wind sloeg in de schoorsteen en joeg de kolendamp in de kamer. Toen hij de kacheldeur sloot hoorde hij vader in het bed weer kreunen, het was niets, hij sliep nu wel. De stroken papier aan het raam ritselden nu en dan, hij zou ze straks wat steviger vastmaken. Het was eigenlijk misschien beter dat er wat frisse lucht in de kamer kwam, de oude haalde moeilijk adem en de kachel rookte ook voortdurend. Het tochtte trouwens overal in het huis, de laatste tijd, als er een beetje wind was. Als hij nu wat at, er was nog wat brood van gisteren, vader had sedert een paar weken schier niets meer gegeten en hij zelf had niet zoveel nodig als hij niet werkte. Het kon niet lang meer duren zo, van niet te werken. Hij goot een beetje water in de ketel, schoof hem naar voor op de kachel en sneed een paar sneden brood af. Er was bijna geen geld meer, het was nu een maand dat hij niets meer verdiend had en ze hadden nooit zoveel kunnen overhouden. Er was niemand anders om bij vader te blijven. In het begin had hij hem nog alleen kunnen laten in de dag, maar nadien was het onmogelijk geworden. Er was niemand om hem te helpen wanneer hij wou opstaan om bij de kachel te zitten of voor iets anders of om hem terug in het bed te leggen. Een paar keren had Pavel gezegd van in het
bed te blijven maar de oude man had urenlang liggen janken, hij was nu bijna helemaal kinds geworden. Nadien had hij hem elke dag verscheidene keren van het bed naar de oude zetel bij de kachel gebracht. Het was telkens een inspannend werk, de oude man had overal pijn en hij was slap en zwaar als een zak. Terwijl het water warmde kon hij wat kolen halen voor de nacht. Hij nam de emmer en ging naar het kolenhok naast de gevel. Het watervlak van de poel achter het huis was schoongevaagd, de wind had de algen naar één kant uit gedreven en de kleine vlugge golven liepen flikkerend over het donkere water. Hij zocht de schop en vulde tastend de emmer. Achter zich hoorde hij de deur van het hok knarsend heen en weer zwaaien en hoger op de weg begon de hese hond van Antoni Kerstdag achterdochtig te blaffen. Hij dacht, jij stom vet zwijn van een hond, dan schoof hij de grendel dicht en ging naast de gevel staan waar het minder tochtte. De hond gromde nog wat, dan kroop hij terug in het hok, schurend met zijn ketting over de planken. Vóór Pavel terug naar binnen ging, keek hij een ogenblik naar
| |
| |
de hemel die licht en bleek was. De maan zou wel de hele nacht achter de wolken blijven, ze was bijna vol. Het water in de ketel kookte nog niet. Hij deed een beetje koffie in de kan en ging weer op de stoel naast de kachel zitten. De kachelschuif klepperde soms en de wekkerklok op de schoorsteenmantel tikte haastig en onrustig met een licht kriepend schuren van de spiraal. Als vader een tijdje bleef slapen kon hij zelf misschien ook een paar uren naar bed gaan, hij was de vorige nacht weer niet in zijn bed geweest. Hij goot het water in de koffiekan, de geur van de koffie verspreidde zich ogenblikkelijk in de kamer. In het bed begon vader moeilijk en droog te hoesten, dan gleed zijn knokkelige hand onder de dekens uit.
- Pavel.
- Ja, vader.
- Krijg ik nooit een beetje koffie?
- Ja, vader.
Hij was de laatste dagen zo geworden, de oude man, hij stelde het zich zo maar voor. Pavel nam de tassen. Er was nog een restje koffie in van 's middags, het vormde een bruine ring in de tas toen hij het in de emmer wierp. Hij goot de koffie voor vader een paar keren om.
- Pavel?
- Dadelijk, dadelijk.
Hij proefde aan de koffie, hij was nog te warm. Er was nog wat vet in het pakje, hij kon de sneden brood intussen klaarmaken. De wind werd heviger buiten, een strook papier aan het raam scheurde los en begon heen en weer te wuiven. Hij zou het straks wel herstellen als vader wat gedronken had en weer sliep. Hij streek het vet op het brood en begon te eten. Bijna dadelijk hoorde hij de oude man weer kreunen. Uit het bed steeg een sterke zoute geur op toen hij de dekens wegsloeg.
- Hier is je koffie, vader.
Hij schoof zijn hand achter de hals van vader en lichtte zijn hoofd op. Het ging nu ook niet goed meer om hem te laten drinken, misschien kon hij niet meer slikken. De koffie vloeide bijna allemaal terug in de tas en in zijn hals.
- Je doet me pijn, Pavel, wat doe je toch altijd? Waarom laat je me niet neerliggen?
Hij had de koffie al vergeten, het was goed, hij zou nu misschien weer inslapen.
- Wil je niet nog eens opstaan, vader, voor je nu gaat slapen?
Hij sloeg de dekens wat verder weg, de dikke vormeloze buik lag nog op dezelfde plaats en de zwarte handen van vader begonnen tastend te zoeken.
- Het is koud, waarom doe je dat?
Hij opende een ogenblik zijn ogen maar ze zagen waarschijnlijk niets. Misschien was het beter hem nu maar te laten rusten, hij had bijna niets meer gedronken de laatste uren. Pavel dekte hem toe, de oude man jammerde en jankte aanhoudend. Het was nutteloos er op te letten, hij deed alles zo zacht
| |
| |
mogelijk maar het was onvermijdelijk van hem pijn te doen. Hij kon nu wel voortgaan met eten, voor vader kon hij niets meer doen voorlopig. Na een poosje zweeg de oude man, hij was wel weer ingeslapen. Het kon niet lang meer duren, zo. Het was niets dat hij de laatste dagen erg moe geworden was en zijn ogen pijn deden, maar straks zou er geen geld meer zijn. In het begin had Antoni gezegd van vader naar het ziekenhuis te brengen, hij werd er beter verzorgd en dan kon Pavel zijn werk hernemen, maar Pavel had niet gewild. Hij kon de oude man dat niet aandoen, hij had gezegd, je weet wel hoe oude mensen zijn. En het kostte misschien ook erg duur, hij wist het niet, er ging bijna nooit iemand naar het ziekenhuis. Antoni had dan niets meer gezegd, hij was naar buiten gegaan met zijn handen in zijn zakken zonder om te kijken. Hij was erg woedend geweest. Soms kwam Anaïs eens aanlopen in de dag om te vragen of hij nog geen brood nodig had of iets anders, maar ze kon nooit lang blijven met het hele nest kinderen thuis. Ze had een ontelbaar aantal kinderen. Pavel wist niet juist hoeveel, ze waren allemaal even klein en vuil. Hij keek rond in de kamer of er nog iets te doen viel, maar alles was zoals gewoonlijk. Hij had het bed moeten verschonen, maar er waren geen schone lakens meer en vader had nu zoveel pijn. Op het tafeltje naast het bed stonden de flesjes, met de melk die zeker weer verzuurd was, met een beetje wijn, die Anaïs eens vanwege haar man gebracht had, een beetje brandewijn ook. Ze waren nog allemaal halfvol, vader had zelfs de brandewijn bijna niet aangeraakt. Hij proefde aan de melk, dan goot hij de inhoud in de emmer. Misschien zou vader er niet meer naar vragen, hij kon morgen andere melk halen, het was niets. Het was bijna elke dag zo. De wind rukte hevig aan het huis. Als er weer geen leien van het dak vlogen, er was al ergens een opening, soms druppelde er water van de zoldering. Hij dronk de laatste koffie op en
ging even kijken aan het raam. Het regende niet meer, over het water van de poel achter het huis liepen kleine, blinkende golven vliegensvlug van de éne oever naar de andere en er dreven nu grote witte wolken aan de hemel. Hij wachtte een paar ogenblikken tot de maan te voorschijn kwam. De canadabomen achter het erf van Kerstdag stonden voorovergebogen en strekten hun twijgen strak in dezelfde richting uit en het dak van de hoeve lag bleek en nattig te glimmen. De weg was donker en leeg en vol blinkende plassen. Het was bijna halftwaalf op de wekkerklok. Hij kon misschien wat naar bed gaan, straks, wanneer hij zekerheid had dat vader sliep. Als er eens iemand kwam die een hele nacht bij vader kon blijven, dan zou hij een beetje langer kunnen slapen. Er kwam nooit iemand. Wie zou er kunnen komen. Sedert Anaïs weggegaan was, enkele jaren geleden, was hij alleen gebleven met vader. Het ging toen nog goed met hem. De eerste tijd had hij zelfs nog het eten bereid als Pavel 't avonds thuiskwam maar nadien had Pavel alles zelf gedaan omdat vader niet goed meer zag en zich nu en dan vergiste. De lamp begon weer te walmen, de vlam flikkerde en danste in het glas. Hij draaide een paar malen de pit lager. Dan hield het op. Hij hoorde vader hoesten in het bed, het was
| |
| |
altijd zo nadat de lamp gerookt had, het beklemde hem. Hij opende de deur maar het ging dadelijk aan het tochten in het huis en de wind floot in de schoorsteen. De oude man begon zwaar te hijgen en te kreunen. Hij zou wel weer ontwaakt zijn, hij lag te smakken met zijn kleverige lippen. Pavel sloot de deur. Hij keek even rond in de kamer vóór hij weer ging zitten. Het kon niet lang meer duren. Wat zou er gebeuren als het geld op was. Hij kon het één of het ander verkopen maar er was niet veel, en dan, wie zou het kopen. Misschien het uurwerk van vader, hij had het nu niet meer nodig, maar hij deed het niet graag, hij wist niet waarom. De hond van Kerstdag begon weer te biaffen, misschien was er iets op het erf van Kerstdag dat niet in orde was. Misschien met het paard. Als een paard sterft, is het alsof een zoon van de boer sterft. Hij keek even naar het bed, vader was nu weer stil. Zijn ogen waren zo diep geworden de laatste dagen en zijn oogleden bijna doorzichtig. Er vloeide wat vocht uit zijn mond. Pavel nam zijn zakdoek en wiste het af. Hij bleef nog een ogenblik staan, het was goed, vader sliep zeker wel. Binnen een kwartier zou hij zelf ook gaan slapen. Er was nog wat tabak in de buidel, hij was bijna stof geworden maar het ging nog wel om een sigaret te rollen. Hij stak de sigaret aan boven de lamp, draaide de pit wat lager en ging naar buiten. De wind duwde zwaar tegen de deur. Een losgeslagen stuk van de dakgoot klepperde tegen de leien op het dak. Hij zou het morgen wel eens nakijken. Hij ging achter de gevel staan roken. Het water klotste in de poel en een waterhoen schreeuwde plotseling luid en verschrikt ergens onder een struik. Er was een gele lichtschijn achter het stalraam van Kerstdag, er moest ginder iets niet in orde zijn. Hij zou wel even kunnen gaan kijken maar hij kon vader niet alleen laten. Kerstdag was waarschijnlijk ook razend op hem omdat hij nu niemand had om zijn werk te doen sedert Pavel
niet meer op zijn erf kwam. Hij zou op een dag wel iemand anders in dienst nemen wanneer het nog lang duurde en waar moest Pavel dan ander werk vinden. Het licht achter het stalraam flikkerde gestadig, hij wist niet wat het kon betekenen. Het stuk dakgoot gleed over de leien en viel klepperend op de grond, dicht tegen hem. Het was niets, hij zou het morgen wel herstellen. Misschien loonde het ook de moeite niet meer, hij zou binnen korte tijd wel uit het huis gezet worden als hij de huur niet kon betalen. De wind werd een groot wild beest dat nu overal aan het huis begon te schudden. De hond van Kerstdag blafte weer, hees en grommend. Hij zou één dezer dagen dat vet ongedierte van een hond een pak ransel geven. Och nee, waarom ook. De wind knaagde aan zijn sigaret, het vuur spoedde zich kringend om het papiertje. Hij dacht er even aan dat het al volop nacht was. Hij had de laatste dagen het gevoel van de nacht niet meer, het was altijd avond. Bij Kerstdag was iets niet in orde, het was zeker. Als hij even tot ginder liep, maar als er iets gebeurde met vader. Hij wierp het sigarettenstompje in de poel en liep een eindje de weg op. Achter het stalraam van Kerstdag flikkerde het licht weer en een koe begon schor te loeien in de stal op het erf. Hij bleef een paar ogenblikken staan luisteren naar de nacht maar
| |
| |
er was niets anders meer dan het hijgen van de wind en het zwiepend geluid van de boomtwijgen. Het was misschien niets. Waarschijnlijk één van de dieren dat zich losgerukt had en dat Antoni nu een nieuw touw aanbond. Als er met vader iets gebeurde. Het kon niet lang meer duren, het mocht ook niet. Dat hij bijna niet meer sliep en doodmoe werd, dat was zo erg niet, maar ze zouden binnen korte tijd gebrek hebben aan alles. Anaïs kon niet helpen en iemand anders was er niet meer. Ergens op de autoweg ver in het zuiden toette lang en huilerig een wagen. Hij keek even naar het raam in de achtergevel. Alles was in orde, het gele licht van de petroleumlamp lichtte zwak achter de smerige ruiten. Vader was daar. Alles was in orde, de kachel brandde nu zeker goed. Als hij even tot op het erf van Kerstdag liep. Wanneer hij iets voor hem deed, zou Kerstdag misschien nog een paar weken geduld hebben en hem niet aan de deur zetten. Hij zou hem zelfs kunnen vragen om hem wat geld te lenen voor de begrafenis van vader. Hoe moest hij anders vader laten begraven. Hij zou er nadien dubbel hard voor werken, hij zou het hem beloven. Het was beter dat hij maar even tot ginder liep, er was zeker iets niet in orde. Hij liep achter het huis door en keek door het raam naar binnen. De vlam in de lamp stond stil en geel en door de barsten in de kachel zag hij de rode gloed van het vuur. Het bed was zoals gewoonlijk, in het midden lag de vormeloze klomp onder de deken. Hij kon nog eens naar binnen vóór hij wegging, misschien had de kachel weer gerookt. Binnen een paar dagen zouden er geen kolen meer zijn. Binnen een paar dagen zou er niets meer zijn. De dokter was ook niet meer gekomen. Hij had gezegd dat hij niets meer kon doen, dat Pavel maar alles aan vader moest geven waarin hij lust had. Hij ging naar binnen, hij moest hard tegen de deur duwen voor de wind. Hij hoorde het lampglas tikken, er kwam een barst in de ring en de vlam begon
dadelijk te walmen. Hij draaide de pit lager tot het walmen ophield. De lamp gaf schier geen licht meer. Hij hoorde vader moeilijk en fluitend ademen in zijn slaap. Het vuur in de kachel snorde en joeg knapperend in de kachelpijp. Het was goed, hij kon nu weggaan. Vóór hij naar buiten ging boog hij zich een ogenblik over het bed, maar er was te weinig licht, hij zag enkel het week, kaal achterhoofd van vader. De nacht zoefde om het huis en het water in de poel klotste tegen de oever. Er dreven nog steeds vlugge witte wolken door de nachthemel. De weg was vol modder, zijn klompen werden dadelijk loodzwaar en de kiezelsteentjes maakten een knarsend, schurend geluid onder hem. De hond van Kerstdag blafte weer op zijn hese, onhebbelijke manier. Er mocht geen stap op de weg zijn op die vervloekte hond van Kerstdag begon hees en kwaadaardig te blaffen. Op een dag zou hij hem een pak ransel geven. Toen hij vóór de ingang van het erf kwam dacht hij er weer aan dat het nu volop nacht was. De hond ging razend te keer. Pavel zei een paar keren, Panda, dan kroop de hond grommend in zijn hok. Hij liep om het huis heen, maar de luiken waren dicht. Het stalraam was nog steeds verlicht en door de deur viel een beetje licht naar buiten. Pavel stak het erf over. Hij hoorde de stem van Antoni in de stal.
| |
| |
- Is er iemand?
- Ja.
- Ben jij het, Pavel?
- Ja, Antoni.
- Wat wil je?
- Niets, antwoordde Pavel, maar ik dacht dat er iets gebeurd was.
- Zo.
De dieren rukten aan hun kettingen en bonsden met hun horens tegen de schuttingen. Misschien was er niets gebeurd en zou Antoni nu dadelijk woedend worden en hem van het erf jagen.
- Je maakt mijn dieren aan het schrikken, zei Antoni.
- Ik dacht dat er iets gebeurd was, omdat het licht brandde, herhaalde Pavel aarzelend.
- En dan...., vroeg Antoni ongeduldig.
Hij wist dat Antoni nu koppig en onhebbelijk ging worden, hij kende dat van vroeger.
- Ik kon vader moeilijk alleen laten, antwoordde Pavel, maar het kon gebeuren dat het erg was, met het paard of zo, ik zou je wat geholpen hebben.
De dieren bewogen voortdurend in de stal, hun ketting schuurde door de ring en hij hoorde ze trappelen in het stro.
- Je zou in de dag moeten komen, zei Antoni woedend.
Hij mompelde een paar woorden tegen de dieren, ze werden weer rustig, Pavel hoorde hun zware ademhaling. Het was vreemd dat Antoni hem niet in de stal binnenliet.
- Als je morgen niet komt, kan je maar wegblijven, Pavel.
- Ik kan vader niet alleen laten, je weet het wel, Antoni. Het zal niet lang meer duren.
Als hij tegen Antoni kon zeggen dat het niet lang meer zou duren, dat vader nu wel binnen kort ging sterven, zou hij nog wel wat geduld hebben.
- Het zal niet lang meer duren, Antoni.
- Morgen, Pavel?
- Ik kan niet Antoni, je weet het wel.
De wind floot ergens om een punt van het dak en de leien klepperden nu en dan met een droog, houten geluid. Op het erf waren overal de ongewone geluiden van de wind en van de nacht. In het huis sloeg een deur. Hij keek om naar de weg. Tussen de bomen zag hij de gele vlek van het raam waar vader lag.
- Kan ik iets voor je doen, Antoni?
- Nee.
Pavel aarzelde. Het zou beter geweest zijn als hij nu iets kunnen doen had.
- Is er wat met het paard?
Hij hoorde Antoni iets antwoorden maar het was onverstaanbaar door de wind.
| |
| |
- Wat zei je, vroeg Pavel.
- Loop naar de duivel, schreeuwde Antoni, wat kom jij je met mijn zaken bemoeien.
- Ik wil me met niets bemoeien, zei Pavel inschikkelijk.
Misschien zou Antoni nu wel razend worden en hem voor goed weg jagen.
- Ik kwam alleen om te helpen als er iets niet in orde was.
Het bleef stil in de stal. Het was mogelijk dat Antoni het niet gehoord had.
- Ik kwam om te helpen, Antoni.
Hij ging wat dichter tegen de deur staan, hij had graag even naar binnen gegaan, het tochtte geweldig om de hoek van de stal en hij begon het koud te krijgen.
- Je had deze namiddag moeten komen, nu is het voorbij, gilde Antoni in de stal.
- Ik wist het niet, en ook, ik kon niet, zei Pavel verschrikt.
Hij hoestte even. Binnen begonnen de dieren dadelijk te bewegen, hij hoorde het schuren van de kettingen.
- Maak dat je wegkomt, Pavel, of anders....
Hij wachtte, hij kon zo niet weggaan, dan was alles verloren. Hij hoestte weer.
- Ben je daar nog, huilde Antoni in de stal.
Eén van de dieren bonkte woest tegen de schutting en een ogenblik nadien hoorde Pavel het doffe geluid van slagen.
- Als je er morgen niet bent, is het uit, Pavel, en maakt nu dat je wegkomt.
Hij hoorde Antoni met de mestvork op de vloer tikken en op de deur toelopen. Het was beter weg te gaan, hij kende Antoni wanneer hij woedend werd, het was veel beter van maar weg te gaan. Misschien was hij ook wel dronken. Terwijl Pavel het erf overstak sloeg de staldeur open en in de gele opening verscheen Antoni met de mestvork. De hond gromde in het hok toen Pavel het hek uitliep. Hij zou hem één dezer dagen doodslaan, dat was zeker. De maan was weer helemaal achter natte, lage wolken verdwenen en het was donker geworden op de weg. Het zou straks wel weer gaan regenen. De bomen stonden te loeien in de wind en de stoomfluit van de fabriek in de stad floot lang en hartverscheurend middernacht. Hij was plotseling erg moe en vreemd. Zijn klompen wogen loodzwaar en er waren druppels zweet op zijn rug. Het was niets, het zou wel overgaan, Antoni was ook zo woedend geweest en zo koppig. Achter het raam waar vader lag was geen licht meer. Misschien was de lamp uitgedoofd, nu het lampglas gescheurd was. Toen hij aan het huis kwam keek hij door het raam naar binnen. De kachel wierp een zwakke, rode lichtschijn op de vloer. Vader sliep zeker nog wel. Hij zou de lamp weer aansteken vóór hij naar bed ging. Hij kon nog even buiten blijven wachten om te zien of Antoni niet op de weg verscheen. Vanwaar hij stond kon hij de verlichte staldeur zien op het erf. De deur was nog open maar Antoni stond niet meer in de deuropening. Hij was waarschijnlijk wel naar binnen gegaan. Misschien was hij
| |
| |
zich in de stal aan 't bedrinken, hij deed dat nu en dan. Het was beter hem dan met rust te laten. Er was misschien 't namiddags ook iets met het paard geweest. Antoni had gezegd van morgen te werken. Als Anaïs voor een paar dagen kon komen, maar ze zou het niet doen, nee, ze kon niet. Met al haar kinderen thuis. En vader was ook zo zwaar en zo zwak geworden. Ze zou hem alleen niet uit het bed kunnen zetten. Er was niemand. Het zou misschien niet zo erg lang meer duren met vader, maar het was nog altijd veel te lang. Als hij morgen niet bij Antoni ging zou hij hem zeker aan de deur zetten en waar was er ander werk. Hij zou hem zeker aan de deur zetten, ja, ja. Hij was nog altijd heel vreemd in zijn hoofd en zo moe. Hij zelf zou het wel zonder vuur kunnen stellen en hij moest ook niet zoveel eten als hij met werkte, maar vader kon hij zo niet laten liggen, het werd te koud. De wind rammelde overal aan het huis, ergens moest weer een stuk van de dakgoot losgeslagen zijn. Het was niets, Antoni zou hem nu zeker aan de deur zetten als hij morgen met bij hem ging. Het was niets van die dakgoot, ze was er zelfs niet nodig, het water kon wel zo op de grond neerkomen. Vroeger had hij alles nog zo goed mogelijk hersteld en het huis opgeknapt, hij had destijds zelfs nog wat bloemen gezaaid tussen het huis en de poel, maar sedert vader ziek geworden was had hij zoveel andere zaken te doen gehad. Vader bevuilde alles voortdurend, hij kon het niet helpen. En als hij morgen niet naar Antoni ging. Misschien duurde het toch me meer zo lang. Hij zou nu ook naar binnen moeten gaan voor de kachel en moeten gaan slapen. Hij was waarschijnlijk vermoeid en Antoni was erg woedend geweest. Er was niemand op de weg. Zijn hoofd deed erg pijn ook. De deur sloeg hard open. De kamer was vol kolendamp, hij moest onmiddellijk hoesten. Vóór de kachel op de vloer was een zwakke lichtvlek en een paar kooltjes waren op de tegels gevallen. Hij sloot de deur en
streek een lucifer af maar de lucifer brandde niet goed. De petroleumlamp ging moeilijk aan, ze gaf bijna geen licht. Het was misschien door het glas dat gescheurd was. De rook deed hem weer hoesten. Hij nam de lamp op en zette ze op het tafeltje naast het bed. Vader had zeker liggen woelen in zijn slaap, de deken was weggegleden en hij had zijn magere, zwarte handen tussen zijn hemd geschoven. Misschien had hij ook willen opstaan, god wist waarom, voor de kachel misschien. Zijn mond was open, hij ademde kort en moeilijk. Pavel zei:
- Vader.
De oude man antwoordde niet en Pavel zei weer:
- Vader, het is hier Pavel, vader.
Hij was waarschijnlijk bewusteloos geworden door de rook, hij hoorde niets meer. Pavel hoestte weer, de rook beet in zijn keel en deed hem pijn op zijn borst. Hij spreidde de deken over vader, maar hij bewoog niet, hij bleef alleen maar moeilijk en snakkend ademen. Het was onmogelijk de deur open te laten door de wind. Hij kon misschien trachten van het raam te openen maar de lamp zou dadelijk uitdoven. Hij ging op de rand van het bed zitten en keek naar de kachel. Door de reten van het deksel spoot nu en dan een wolkje rook,
| |
| |
telkens de wind heviger aan het raam rukte. Hij moest weer hoesten, hij zou niet lang kunnen binnen blijven als hij niets openmaakte. Hij moest nu iets doen, het was zeker. Hij keek rond in de kamer maar hij vond niets. Hij was ook zo moe. Vader hoorde niets meer en hij had nu zeker ook geen pijn meer. Hij had al dagenlang pijn gehad, het was goed dat hij nu wat sliep. Het zou goed zijn als hij zo de hele tijd kon slapen en geen pijn meer hebben, als hij niets voelde en bewusteloos was. Als hij de lamp weer op de schoorsteenmantel zette en het even beproefde met het raam. Maar het zou erg tochten en de wind zou misschien alles stukslaan en als vader wakker werd zou hij weer pijn hebben en beginnen schreien. De kachel rookte nu aanhoudend. Als hij niet zo moe was en zo vreemd zou hij iets kunnen doen, als Antoni niet zo woedend was geweest en niet met de mestvork naar buiten was gekomen. Hij moest nu voortdurend hoesten. Hij ging de lamp neerzetten en draaide de pit wat hoger. De vlam walmde licht maar het kwam er niet zozeer meer op aan nu de kamer toch vol kolendamp was. Vader hijgde ook niet meer zo zwaar en moeilijk. Hij ging wat bij het raam staan, door de reten woei wat frisse lucht naar binnen, hij zou minder moeten hoesten. Morgen moest hij bij Antoni gaan, hij zou het gaan zeggen tegen Anaïs, dat hij moest, dat Antoni het gezegd had, dat hij anders geen werk meer had. Maar als ze niet kwam wat zou er dan met vader gebeuren. Hij rolde een sigaret en ging ze aansteken boven de lamp. Het glas was bijna helemaal zwart gerookt maar het gaf niets, het was nu toch gescheurd. Hij kon bijna niet meer ademen in de kamer. Alleen bij het raam was nog wat lucht. Vader was nu rustig, het was goed, hij sliep. Als hij stilaan dieper en dieper insliep en niets meer voelde, het ergste was nu voorbij. Hoe moest hij hem anders morgen alleen laten als hij naar Antoni moest gaan. Morgen zou het voorbij zijn als hij nu vast insliep. Hij mocht geen gerucht
maken en niet meer hoesten, morgen zou alles voorbij zijn. Hij moest nu de kamer verlaten en niet hoesten. De kachel rookte nog steeds. Toen hij naar de deur liep dacht hij er aan dat hij vader zo niet kon verlaten, zonder nog even naar hem te kijken. Hij had het misschien ook erg moeilijk gehad terwijl Pavel weg was. Het lampglas was nu bijna helemaal zwart geworden en het werd donker in de kamer. Het voorhoofd van vader was klam en vochtig en zijn ademhaling was trager geworden. Pavel wikkelde de deken wat beter om zijn voeten. Dan nam hij de handen van vader en legde ze op het groezelig laken. Het was goed, zo was het goed. Hij keek nog even naar het bed, alles was in orde. Hij zou nu dadelijk moeten hoesten. Hij opende voorzichtig de deur en ging naar buiten. De wind sloeg hem als een vuist op de borst. Het huis schudde en kreunde overal en de dakgoot klepperde voortdurend. De wolken dreven laag onder de natte, gevlekte nachthemel. Toen hij op de weg kwam begon het te regenen. In de stal van Antoni was het licht gedoofd en boven het gehuil van de wind uit hoorde hij het paard met de hoeven knarsend op de vloer bonken.
Maurice D'HAESE.
|
|