tapijt herinneren dat aan de voeten ligt van de Madonna Van der Palen te Brugge, en het vergelijken met dit van Dalmau, krijgen meteen de afstand en de waardemeter tussen meester en leerling. Doch al de overige kenmerken zijn aanwezig: de ruimtezin, de architectonische indeling, dezelfde ramen met de vergezichten, de van vleugels beroofde engelen (om niet de spiegels en de panorama's te hinderen), de psychologie, de gemeenzame gebaren, de algemene intieme sfeer; eindelijk herkent men zijn bekenden, en dàt is het wat de Spanjaard heeft bekoord.
Jan Van Eyck gewon Nuno Gonçalves, Luis Dalman; Nuno Gonçalves gewon Gallegos, Jorge Inglès; Luis Dalmau gewon Jaume Huguet, Jacomard Baco... met ander woorden: de Vlaamse School bevruchtte de Portugese en de Catalaanse scholen; de Portugese gaf aanleiding tot die van Salamanca, Estramadura en Santillana; de Catalaanse stichtte de West-Spaanse scholen, plus die welke met Napels samengingen.
Jan Van Eyck gewon nog rechtstreeks de helft der Sevillaanse school, Rogier Van der Weyden onrechtstreeks de andere helft. Beiden vormen, al over Nunez via Bermejo, de Cordovaanse bent, die uitstraalt naar Aragon, tot in Barbastro. Waar Mestre Alfonso op Antonello de Messina teruggaat, is het weer Vlaanderen die deze heeft gevormd. De Zwitser Giovanni di Giusto, door Ferdinand van Napels uitverkoren, werd door hem naar Brugge gestuurd, om er de stiel te leren. De complexe invloed, door de Napolitanen op de Spanjaarden en de Fransen uitgeoefend, en waar de beroemde Piëta van Avignon een vrucht van is, gaat uit van onze gewesten. In de scholen van Burgos, Valencia en Ona nabij Burgos zijn de kenmerken van onze meesters nog zó opvallend, hoewel het reeds om een tweede invloedsgolf gaat, dat men weinig werken dezer ateliers kan bespreken zonder er Hugo Van der Goes of Memlinc bij te betrekken.
***
Vooraleer over te gaan tot de beschouwing van enkele typische hispanovlaamse schilderijen, vragen we ons af:
Was het bewustzijn te dien tijde zo uitgesproken ethnisch als nu? In geen geval. Er was geen nationaal bewustzijn: we hoorden toe aan onze meesters van dit moment, we waren Boergondiërs bij naam. Doch het steden-particularisme was des te feller ontwikkeld: we waren in de eerste plaats Gentenaars, Bruggelingen, Antwerpenaren, en pas nadien Vlamingen. Want ook die van Valenciennes en die van Doornijk evengoed als de Brusselaars, waren Vlamingen; en derhalve moet het begrip ‘flamenco’ in zijn breedst mogelijke zin worden opgevat. Daarenboven was de Vlaming van die tijd, niet gesolliciteerd zijnde door een nationaal prestige, direct internationalist voorbij zijn poortersschap. Voor Van Eyck: eerst Bruggeling, en dan wereldburger. Het verbaast ons dus niet hoe gemakkelijk men reisde, de afstanden ten spijt.
Verder: wat is Spaans, en wat is Vlaams? Nog twee rekbare punten. Spaans