| |
| |
| |
Spiegel van vroeger en nu
2
Ergens in Vlaanderen vroeg een leraar aan vijftien leerlingen van vijftien jaar, wie Churchill, Rik Van Steenbergen, Gandhi, Briek Schotte, Gorki, Gaston Reiff, Racine, Julius Caesar, Stalin, Picasso, Louis Pasteur, Johan-Sebastian Bach, Achilles Ratti, Fausto Coppi en Jan-Frans Willems waren.
Iedereen kende Van Steenbergen, Schotte, Coppi, Churchill en Stalin. Veertien wisten iets over Reiff en Picasso en dertien over Chaplin en Caesar. Pasteur kreeg twaalf stemmen, Gandhi zeven. Bach zes. Victor Hugo vijf, Racine vier en Jan-Frans Willems drie. Niemand vermoedde het bestaan van Gorki en Ratti, alhoewel zij, wat laatstgenoemde betreft, de vorige dag een voordracht over de Pausen hadden bijgewoond. Veertien waren zo verstandig geweest naast de naam van Gorki niets te zetten, nr. 15 had de treurige durf gehad er bij te schrijven: ‘Engels ontdekkingsreiziger uit de 17e eeuw’!!! Een andere snuggerd betitelde Pasteur als ‘de uitvinder van de medicijn’!!! Voor een derde was Victor Hugo ‘Koning van Denemarken’!!!
| |
3
Bij de uitgeverij ‘Heideland’, te Hasselt, verscheen de vertaling van ‘Jurka (twee delen), het jongste werk van Alexandra, of kortweg Alja, Rachmanowa.
Een goede twintig jaar geleden kwam haar eerste dagboek uit. Het heette ‘Studenten, Liebe, Tscheka und Tod’ en maakte toentertijd overal ophef. Het werd spoedig ook in het Nederlands vertaald. En op ‘Liefde, Tsjeka en Dood’ volgden ‘Mijn Huwelijk in roden Storm’ en ‘Mijn tweede Vaderland’. Deze trilogie vormde een boeiend geheel, een pathetisch relaas over Rachmanowa's persoonlijke belevenissen. Ofschoon met een onmiskenbaar vertelsterstalent geschreven, hadden ze niet de pretentie tot de aesthetische literatuur te willen behoren; doch zekere critiek heeft ze om extra-litteraire redenen fel overschat. Dat zij gretig gelezen werden, en om de vaak ontstellende inhoud én om de gevoelige romantisch-christelijke toon, is begrijpelijk. Deze boeken betekenden een tegenwicht met het werk van min of meer enthousiaste USSR-reporters.
Zij ontleenden de interessante stof aan de ruwe geschiedenis en hun romantische charme aan de familiekroniek. En het eigenaardige was, dat zij door haar hart in sourdine te laten spreken, niet de toon aansloeg van de pamflettaire antibolsjevisten, doch een stijl beoefende die weinig verschilde met die van vele bewierokers van het Russische regime. Stilistisch gesproken was zij ook van haar tijd, die van de nieuwe zakelijkheid. Zij vermeldde vrij nuchter de feiten en zij wekte medelijden op voor eigen en andermans leed. Op artistiek gebied streed en bestreed zij dus haar tegenstanders, onrechtstreeks en ongewild allicht, met hun eigen stijlwapens.
| |
| |
In Jurka, het tweeluik dat ons thans bezig houdt, zijn we een generatie en ook een oorlog verder. Het verhaal handelt over haar enige zoon Jurka, die sneuvelde in de Duits-Russische oorlog van 1941-45.
‘Liever sterven dan in de handen der bolsjevisten te vallen’, had haar vader gezegd in 1917. Nog steeds duurt de ballingschap voort en dezelfde doem weegt nog op dezelfde mensen. Het is in deze korte bespreking niet mogelijk op allerlei typische bijzonderheden en op menige schone beschouwing te wijzen uit het soms zonnige eerste en uit het veelal sombere tweede deel; maar de eenheid tussen dit en het vorige werk van Rachmanowa dient onderstreept De in Rusland geboren schrijfster noemde Oostenrijk haar ‘tweede Vaderland’, haar in Oostenrijk geboren zoon Jurka zegt over Rusland waar hij moet vechten:
‘Het was me, als had ik een tweede vaderland ontdekt.’
Tragedie van de ballingschap, tragedie van de vechtende broeders. Maar ook hier weer in déze boeken blijft de schrijfster zélf de aandoenlijkste, de centrale figuur.
‘Dat Jurka door de hand van mijn landgenoten vallen zou, dat kan toch niet mogelijk zijn!’ roept ze vertwijfeld uit.
De boeken van Alja Rachmanowa zijn getuigenissen van een gevoelige ziel over een harde tijd. Inhoud, accent, oprechtheid, pathetiek, alles is er; alleen genie ontbreekt er aan. Maar zoveel mag niet aan één mens worden gevraagd: door het lot te zijn gebroken en dan nog over zijn tijd te zegevieren.
| |
4
Toen ik nog leraar was op de Middelbare Jongensschool te Brugge, heb ik eens een zestigtal leerlingen (leeftijd: 13-16 jaar) een opstelletje laten maken over een angstdroom. Om hen beter te leren kennen, om de invloed van hun lectuur na te gaan, en vooral om bij de jeugd verbeelding en instinkt te meten.
Bij de jaarlijkse lenteschoonmaak komen die vijftien jaar oude nota's voor de pinnen. Wat de werkjes zélf betreft, de meiden hebben er al lang de vele kachels mee aangemaakt. En de jongens? Een is een bekend voetbalspeler, een ander publiceerde al vier gedichten in ‘De Vlaamse Gids’, een derde draagt reeds het rode hoofddeksel van stationschef, een vierde sneuvelde bij Leningrad, een vijfde werd doodgemarteld in een Duits concentratiekamp, een zesde verkoopt coca cola, een zevende postzegels, enz., enz.
Ziehier wat ze in hun angstdroom-opstelletje, jaren geleden, beschreven: Weglopen uit huis en vrees voor vader. Door het ijs zakken. Aangevallen worden door indianen. Door een hond achtervolgd worden. Bandieten binden mij aan een paal. Stelen, in de gevangenis geraken, ontsnappen en achtervolgd worden. 's Avonds, buiten, plots springt een man achter een struik. Met vliegtuig in Afrika landen, te midden van de menseneters. Vliegtuig valt in de zee. Ik zit in een brandende treinwagen en word verkoold. Enorme ratten en reuzespinnen lopen en kruipen over mijn lijf. Ik ontmoet twee spoken met twee
| |
| |
doodkisten voor mijn vader en voor mij. Een leeuw komt op mij toegesprongen. Een inbreker loert onder mijn bed. Californië, goud, ik word vermoord. Ik heb tegenslagen als bandietenleider, ik rijd met mijn auto in de rivier. Ter dood veroordeeld (natuurlijk onschuldig). Als vogelrover in een boom geklauterd en er uit gevallen. Honger, neem koekjes uit een bakkerij, agent loopt me achterna, gevangenis. Zwarte Piet geeft zweepslagen aan een stout meisje Schrik voor 't Manneke in de maan. Mijn auto slipt op beijzelde steenweg. Moordenaars schieten op mijn vader-de-Koning. Met mijn tong aan een boom gespijkerd. Ik word door raven weggevoerd en een leeuw eet mij op. Ik had mijn moeder geplaagd en droomde dat ze dood was, berouw.
Onder de guillotine. Verdronken in de Damse Vaart. Een spook op mijn slaap kamer. Ik val in een vulkaankrater. Ik heb een duifje met een steen gedood en reuzeduiven komen in mijn hoofd pikken. Ik droomde, dat mijn moeder werd begraven. Gevangen in een geheimzinnig kasteel. Ik werd gefusilleerd. Bij het hengelen sleurt een inktvis mij naar de diepje. Bomaanval op Brugge. Aan de schandpaal op de Grote Markt, de mensen trekken de kleren van mijn lijf. Geen lucht meer in een duikboot. Ik stierf na het roken van een sigaret. Menseneters snijden mij in stukken. In Congo, bij de krokodillen. Zwarte mannen voeren kleine kinderen in een grote zak mee. Op een kerkhof dansten geesten en geraamten. Ik viel van een kerktoren....
Allemaal echte of gefantaseerde gebeurtenissen, reeds duizend malen door broodschrijvers of artisten op papier gezet. En door de jeugd in boekjes en boeken gelezen of in de bioscoopzalen gezien. Steeds weer dezelfde motieven: vrees voor aarde, lucht, water en vuur; vrees voor de evenmens en het dier; gebrek aan eten, drinken, hulp en vriendschap; bedreigingen links en rechts, boven- en onderaan; gebrek vooral aan evenwicht op alle gebied. Eeuwig menselijke, centrifugale en centripetale bewegingen en schommelingen.
Een Franse uitgever publiceerde eens een boek: ‘Les plus belles histoires de peur’. Ook daar weer dezelfde themata. Wij, Vlamingen, zijn een rustig volk; wij hebben weinig huiververhalen, betrekkelijk weinig. Nochtans genoeg moordgeschiedenissen van universeel formaat!!
| |
5
Ik moet altijd aan Woutertje Pieterse en zijn Roverslied denken, wanneer ik aan schoolkinderen vraag, welke boeken ze gelezen hebben.
Ik zie nog steeds vóór mij het stralende gelaat van die éne jongen, welke het boek ‘De Bloednacht van Belgrado’ zo prachtig had gevonden. Duizend bladzijden, Mijnheer, voegde hij er zalig aan toe. En hij zou het me eens meebrengen. Ik wacht er nog altijd op. Of liever, niet: ik kan me wel voorstellen wat er in stond.
Welk een lange weg om van die anonieme boeken (want je moet aan zo'n jongen nooit de naam van een auteur vragen) naar de goede werken van bekende artisten te komen.
| |
| |
| |
6
Enkele gedachten van anderen en van mij; ik schrijf ze thans over omdat ze op kleine papiersnippers, op krantenrandjes, op tot het vuur veroordeelde agendaatjes staan:
‘Schrijven is iets pathologisch, een geest die verstoord is, die niet goed werkt, produceert kunst’ (Gerard Walschap).
‘Ik vraag niet om beoordeeld, maar om begrepen te worden. Toch zou een kleine beoordeling me aangenaam zijn’ (een beginneling-dichter).
‘De dieren verwijten de zoöloog niet dat hij hun deugden en gebreken ontleedt en verklaart; de meeste artisten doen dit wel ten opzichte van hun beoordelaars’.
‘Geen beter voedsel voor een ziel dan haar eigen substantie’ (Maurice Maeterlinck).
‘Zekere verwondingen moet men glimlachend kunnen aanvaarden’ (Georgette Leblanc).
| |
7
Zopas Raymond Brulez' derde deel, ‘De Haven’ (Uitg. Meulenhoff, A'dam), van zijn veelluik ‘Mijn Woningen’ gelezen en met stil genoegen geconstateerd dat de fonteinen van die fijne geest nog immer even speels en fris spuiten en openwaaieren te midden van zijn gedroomde paleizen en werkelijke verblijfplaatsen.
Niet velen mogen zeggen dat zij met de voorbije constructies uit het verleden dergelijke fraaie droomkastelen voor nu en later konden opbouwen. De meesten hebben het enkel beproefd. En zie, het toeval dient me. Ik nam daarna Claude Chauvière's roman ‘La Femme de personne’ ter hand en wat las ik op blz. 104? De heldin vat op de laatste bladzijden haar leven samen (elk hoofdstuk heeft er telkens een ander huis als decor!) en zegt: ‘Vanavond rammel ik mijn huizenpaternoster af: huis uit mijn kinderjaren, huis van mijn studiën, vacantiehuis, huis van mijn bezoeken, landhuis, huis van mijn smart, huis van mijn misdaad, miseriehuis, huis van mijn dromen, toevluchtshuis, ziekenhuis, huis van de boeken. Bidt, bidt voor haar die vreest zonder woning te vallen’.
Dank zij Brulez is onze letterkunde veel rijker dan deze Vrouw van Niemand.
| |
8
In datzelfde boek van Claude Chauvière, waarin meer dan een regel staat die aan gedachten en notities van Vlaamse auteurs doet denken (wat bewijst dat wij de leden van onze Europese cultuurfamilie niet allen kunnen kennen, terwijl we toch allen aan dezelfde geestestouwtjes trekken), lees ik:
‘Al mijn triestige, onvruchtbare, verspilde dagen kwamen me rekenschap
| |
| |
vragen: - Wat heb je met ons gedaan? Waartoe dien je? Waar is je krachtsinspanning in het levenswerk?’ (blz. 92).
Ineens schoot me een inval van Richard Minne te binnen:
‘De Heer zal mij laten opbellen: Hoezo, ik kan uw rijmkens op mijn vingers tellen! Wat maaktet gij van mijn schone dagen die ik u gaf? - Kaf’. (‘Wolfijzers en Schietgeweren’, blz. 87).
Minne schreef deze zinnen op 8 September 1927; ik weet niet wanneer Claude Chauvière aan ongeveer dezelfde rekening en afrekening dacht.
Maar dat zij niet alleen zijn, bewijst Lidy van Eysselsteyns jongste dichtbundel ‘Spiraal’ (1952); in het slotgedicht verantwoordt ze zich tegenover God:
‘Is dit alles? zal Zijn vraag aan mij zijn -, Waar zijn de psalmen, waar de lofgedichten...’
Dezelfde vragen komen steeds terug en... menigeen moet het antwoord schuldig blijven.
| |
9
Het Vlaamse volk heeft eerbied en bewondering voor zijn kunstenaars; maar het is in de meeste gevallen slechts een passieve, een onvruchtbare, ja levenloze waardering en eerbetuiging.
Een gouverneur van West-Vlaanderen constateerde in 1938: ‘In te weinig woonsten hangen er schilderijen, prijken er beeldhouwwerken, liggen er boeken, zingen er muziekstukken!’
Maar het is elders niet beter. In een artikel schreef Karel Leroux o.a. over Amerika: ‘Volgens de Amerikaanse statistieken komt het boek als cultuurmiddel een heel eind achter de kinema, de radio, de televisie, de magazines en de dagbladen’ (8/6/51).
Laten we echter alleen onze eigen rekening maken. Onlangs kwam een vriend me een klein boekje tonen, getiteld ‘Tien Verhalen’, uitgegeven door een Hollandse uitgevers- en boekhandelaarsvereniging. Daarin werden overgedrukt tien verhalen van volgende Hollandse en Vlaamse auteurs: Nescio, Annie Salomons, Joh. Schotman, Theun de Vries, Rein Blijstra, Albert Helman, Henriëtte van Eyck, B. Stroman, Maurice Gilliams en Johan Daisne. Aan die uitgave was een prijsvraag verbonden en daarom hadden de uitgevers de naam van de auteurs niet onder de verschillende verhalen laten drukken; want aan de lezer werd gevraagd om al die teksten ‘thuis te wijzen’. En de Vlaamse lezer ging op zoek en ontdekte zonder veel moeite Gilliams ‘Monsieur Albéric’ en Daisne's ‘Dood op de Motorfiets’. Doch voor de overige acht Hollandse teksten was het een ander paar mouwen. Hij zocht vruchteloos in tal van Oost- en Westvlaamse bibliotheken naar al de werken van hogergenoemde Hollandse auteurs. Om te Antwerpen of in Brussel te gaan snuffelen, daarvoor had hij geen tijd, en ook geen geld. En toen kwam die vriend-lezer bij mij. Ondanks mijn duizenden druksels moest ik hem ook ootmoedig bekennen dat ik niet
| |
| |
alle Helmans, niet alle Henriëtte van Eycks, niet alle Annie Salomonsen en zelfs geen enkele Nescio, geen enkele Schotman bezat.
Wel konden wij er, na een beetje zoeken en onderzoeken de verhalen van Helman, Theun de Vries en Henriëtte van Eyck uitpikken; maar het weinige dat wij van Salomons, Blijstra, Schotman en Stroman hadden gelezen, was niet voldoende om hun teksten feilloos te kunnen ‘ruiken’. Om van die arme Nescio maar te zwijgen. We hebben het dan maar opgegeven. Voorlopig althans.
In verband daarmede kan dan toch deze wens worden geuit, wat Brugge en Gent (hoofdsteden van West- en Oost-Vlaanderen) betreft. In de stad van het Europa-College en in de stad van de Vlaamse Universiteit zou er een bibliotheek moeten bestaan die alle Hollandse en Vlaamse boeken bevat (om te beginnen). Zelfde wens voor Hasselt. En in de allicht naieve veronderstelling dat Antwerpen en Brussel er beter aan toe zijn....
| |
10
Mijn boekenrekken zijn alle stampvol gevuld en ik zou graag een halve plank willen vrij krijgen om een nieuwe lading, die nu op de kast ligt er in te krijgen. Dan maar weer jacht gemaakt op de ‘dubbels’.
Twee Greshoffs ‘Gedichten’: maar in de ene druk staat de merkwaardige studie van Vestdijk en in de laatste bevinden zich de gedichten van nà 1935 En ik kan er met de slechtste wil van de wereld niet toe besluiten om uit de Stolsuitgave de bladzijden van Vestdijk te rukken om amper twee centimeter boekenkastbreedte te winnen. Dus... Ik heb ook twee ‘Pallieter’-uitgaven van Felix Timmermans, de ietwat dikkere vijfde en de enigszins kleiner elfde druk. Maar ik zie reeds dat in het eerste en in het vijftiende hoofdstuk sommige zinnen een knip van de schaar hebben gekregen, dat Pallieter en de pastoor wat minder vrijpostig over God en de wijn spreken, dat Pallieter Marieke niet meer ‘uitermate’ zoent, dat de kwezels niet meer door Pallieter worden uitgescholden en dat er ook wel enkele stijlverbeteringen werden aan toegebracht. Ik voel er thans veel voor om de twee teksten eens integraal te vergelijken, doch de tijd ontbreekt me daartoe en ‘Pallieter’ blijft in zijn 2 gestalten staan...
Maurits Sabbe's ‘Filosoof van 't Sashuis’ bezit ik tweemaal in boekvorm en eenmaal, zoals hij voor het eerst in ‘De Vlaamse Gids’ verscheen. Maar wat constateer ik waarachtig? In de laatste druk (‘Langs 't Baggynhof’) heeft een mij onbekende Brugse hand de Brugse dialogen grondig verbrugst! Ik begrijp er voorlopig niets van, ofschoon ik het niet afkeur. Een realistisch verhaal kan immers niet echt genoeg zijn.
Nog minder kan ik er aan denken Conscience's ‘Wonderjaar’ te beroven van de enigszins hinderlijke aanwezigheid van zijn eerste ‘Wonderjaer’.
Dan neem ik de twee uitgaven van Vermeylen's ‘Van Gezelle tot Timmermans’ (1923 en 1928) en ook daar weer stel ik vast dat er in vijf jaar tijd veel water naar de zee (o.a. die van de Melopee van Van Ostaijen) kan lopen.
Dus voor de tweede maal een razzia zonder resultaat. De boeken weken van geen duimbreedte. Ik ook niet - JS.
|
|