| |
| |
| |
D.H. Lawrence: Prediker van het vitalisme
IN 1920 schilderde de Amerikaan Jan Juta op het eiland Sicilië het eerste portret van de schrijver, die in onze eeuw het hevigst de Angelsaksische intelligentia in beroering heeft gebracht: David Herbert Lawrence. Impressionistisch gevat kijkt het gebaard gelaat vanuit een diepe schaduw met een intense mystisch-profetische blik. Van 1912 tot 1930 heeft deze Lawrence met zijn zwak gestel, ondermijnd door tuberculose, in gezelschap van Frieda von Richthofen, zwervend doorheen Europa en Amerika, met zijn diepe belijdenissen en profetische visies in een onafgebroken vloed van prozawerken en verzen de Angelsaksische wereld geschokt. Wanneer hij op 1 Maart 1930 stierf te Vence, in de zonnige bergen boven Nice, was er geen mens in Engeland en Amerika, die iets van dit onherstelbaar verlies vermoedde. D.H. Lawrence werd eenzaam begraven, tegen een muur op het plaatselijk kerkhof. Er was geen begrafenisdienst, alleen een kleine stoet van een twaalftal vrienden die hem naar zijn laatste rustplaats vergezelden. Later werd een naamloze steen op het graf geplaatst met, in gekleurde keien erop aangebracht, het symbolisch beeld van de phoenix en het sober opschrift: ‘By a peasant who loved him’.
Maar nauwelijks was het doodsbericht van D.H. Lawrence in de Engelse bladen verschenen, of er ontstond een koortsachtige polemiek rondom zijn legendarische figuur. Tussen 1930 en 1933 verscheen, zowel te Londen als te New York, een onafgebroken reeks kritische en biografische bijdragen van de meest gekende romanciers en essayisten, die vinnig in twee kampen verdeeld stonden. Bijtende aanvallen en pamfletten kwamen o.m. van de hand van Wyndham, John Arrow en John Middleton Murry. In de ‘New-Yorker’ verscheen een spottend doodsbericht met de smadelijke toelichting van Janet Flanner dat: ‘he (Lawrence) had among other eccentricities, a fancy for removing his clothes and climbing mulberrytrees’. Een paar dagen na Lawrence's dood ontstelde de Mormoon, Senator Reed Smoot, te New York de ganse senaat door plotseling uit te brullen: ‘that Lawrence's soul was black enough to make him a shining light in hell’!
Rehabiliterende en waarderende studies daarentegen kwamen o.m. van de hand van Mackenzie, Edith Wharton, Rebecca West, Stephan Potter, Aldous Huxley en Catherine Carswell.
Het feit alleen dat D.H. Lawrence het vanuit zijn verre, tijdelijke verblijfplaatsen in Tyrol, Italië, Sicilië, Bagnol of Nieuw-Mexico, vermocht heeft zoveel Angelsaksische literatoren tegen elkaar in het harnas te jagen, levert een onomstootbaar bewijs voor de doeltreffendheid van zijn aanval. Hij is een van de zeldzame kunstenaars die in deze aanval de volle inzet hebben gewaagd, die er volledig en koppig hun leven hebben aan gewijd en wier kunst de voortdurende autobiografische expressie is van deze strijd. Zoals bij de humanitaire expressionisten, de meeste existentialisten en talrijke alleenstaande figuren, zoals o.m.
| |
| |
Hemingway en Montherlant met wie hij in verschillende opzichten verwantschap vertoont, is het schrijverschap voor Lawrence een voortdurende actieve en concrete inzet, een rechtstreekse inwerking op de werkelijkheid geweest. Met de romantische dichters heeft hij een intens natuurgevoel en een mystische drang gemeen, maar hun conceptie van de verbeeldingswereld is grondig verscheiden. Voor de romantiekers was de fantasie een verfijnd en esoterisch droomspel dat hen binnenleidde in de geheimzinnige en irrationele gebieden van de ziel; bij Lawrence is zij vóór alles een getuigenis van actieve inzet in de wereld. Hij is in talrijke opzichten een volbloed romanticus en Rousseau-natuur, een bijna naïef, een symbolistisch impressionist. Maar zijn grote betekenis ligt in zijn cosmisch en ‘erdgebunden’ schrijverschap, dat hem dicht bij de latere Stefan George plaatst, in zijn pseudo-religieus vitalisme dat onmiddellijk Nietzsche en Whitman oproept, in zijn activisme en zijn opvatting van de ‘blutbruderschaft’, die hij gemeen heeft met Jules Romains, André Malraux, Emile Verhaeren en talrijke anderen.
Een van zijn voornaamste uitspraken in zijn laatste filosofisch essay ‘Apocalypse’ is een bijna extatische geloofsbelijdenis van cosmische verbondenheid: ‘I am part of the sun as my eye is part of me. That I am part of the earth my feet know perfectly and my blood is part of the sea. My soul knows that I am part of the human race. My soul is an organic part of the great human soul, as my spirit is part of my nation...’ Deze belijdenis vertoont een treffende gelijkenis met de levensconceptie, die Hemingway na zijn crisistijd van individualistisch nihilisme tot de zijne maakte en als motto voor zijn roman ‘For whom the Bell Tolls’ ontleende aan een onvergetelijk epigraaf van John Donne: ‘No man is an Iland, intire of it selfe; every man is a peece of the Continent, a part of the maine...’.
De sleutel tot het ganse werk van Lawrence ligt in de programmatische bekentenis, die hij reeds vroeg in zijn loopbaan formuleerde: ‘My great religion is a belief in the blood, the flesh as being wiser than the intellect. We can go wrong in our minds. But what our blood feels and believes and says, is always true’. Zijn inzet is dus ‘religieus’ en vormt een schakel méér in de keten vervangstukken van authentieke religie, die sinds de doorbraak van de Romantiek de West-Europese letteren bezielen. Zijn lichaamskultus vormt een hoogtepunt in de algemene valorisering van de biologische, instinctieve en intuïtieve levensverrichtingen, die door zoveel verscheiden factoren, als de filosofische ideeën van Nietzsche over Bergsan, tot het hedendaags existentialisme, het wijsgerig en literair naturalisme, de psychanalyse, de opkomst van de ‘homo faber’ in het woelig economisch en industrieel leven van deze tijd, in de hand werden gewerkt. Doch, zoals uit de verdere bespreking van zijn werk zal blijken, mogen wij Lawrence in deze stroom allerminst inschakelen als een louter exponent van een aantal bestaande factoren, maar moeten wij hem steeds opvatten als een aparte, volledig op zichzelf staande persoonlijkheid.
Alhoewel D.H. Lawrence verzen, reisverhalen, toneelspelen en filosofische
| |
| |
essays schreef, beschouwde hij zich zelf vooral als een romancier: ‘And being a novelist, I consider myself superior to the saint, the scientist, the philosopher, and the poet - men who may be great masters of the different bits of the man alive but never of the whole man’. Hij heeft dus een hoge dunk van de romanschrijver en de taak die hij hem oplegt is onverbiddelijk: de verkondiger te zijn van het leven van de ‘ganse’ mens. Dit betekent voor Lawrence met een tendentieuze en programmatische vooropgezetheid: het leven van de mens die vanuit de lichamelijke werkelijkheid waarmee hij zich op de aarde geplaatst ziet, vanuit de primaire biologische functies van bloed en instinct en het onvoorwaardelijk geloof in hun vitaliserende kracht, opgenomen wordt in een hogere orde van aardse en cosmische gebondenheid. Hij bevestigt het duidelijk en met dichterlijk enthousiasme in ‘Apocalypse’: ‘Man wants his physical fulfillment first and foremost, since now, once and once only, he is in the flesh and potent. For man, the vast marvel is to be alive. For man, as for flower and beast and bird, the supreme triumph is to be most vividly, most perfectly alive... We ought to dance with rapture that we should be alive and in the flesh, and part of the living incarnate cosmos. I am part of the sun as my eye is part of me...’
Het landschap dat de bezielende en atmosferische achtergrond van Lawrence's eerst zgn. Nottingham-Derby ronans vormt, is het grauwe en kille steenkoolgebied omheen zijn geboortestad Eastwood in de Midlands. Daar heeft hij zijn jeugd doorgebracht, als zoon van een mijnwerker en een moeder uit een voorname burgersfamilie. De drie romans uit zijn eerste periode zijn in wezen autobiografische beschrijvingen en interpretaties van zijn jeugdleven. De kern van dit leven ligt, enerzijds in zijn verhouding in eigen familiekring tot een ruw drinkebroer van een vader en een moeder die in dit proletarisch midden een superieure en preutse ‘Victorian’ burgermentaliteit had bewaard, en anderzijds in zijn betrekkingen met het meisje Jessie Chambers, dat in een vervallen hoeve woonde even ten Noorden van Eastwood. David Herbert was met de familie Chambers bevriend, en het was met Jessie - de ‘Miriam’ van de roman ‘Sons and Lovers’ - dat hij zijn meeste vrije tijd doorbracht. Samen lazen ze romantische poëzie en verhalen in een hoek van de grote hoevekeuken en maakten ze lange wandelingen door de velden naar Aunesley, waar Byron in vroegere dagen met Mary Chaworth had gevrijd.
Lawrence's eerste roman ‘The White Peacock’ van 1909 kende een gunstig onthaal in de literaire kringen te Londen. Het is een verhaal in de eerste persoon, verteld door de gevoelige en eerder slappe jonge man Cyril Beardsall. Het grootste deel van de gebeurtenissen betreft zijn vriend George Saxton, die in een kleine boerderij woont. George is verliefd op Cyril's zuster Lettie. Lettie onderhoudt jarenlang een plezierige flirt met George, maar dan laat zij hem in de steek en huwt de rijke Leslie Tempest. De ontgoochelde George kent eerst nog een periode van succes als paardenhandelaar en politieker, maar vervalt ten slotte in een staat van fysische en morele ontaarding.
Naar de vorm bevat deze roman merkwaardige bladzijden romantisch- | |
| |
Idealistisch gestileerd proza en de inhoud ervan is belangwekkend om verschillende redenen. Hij verraadt een duidelijk autobiografisch element en zet de typische Lawrenciaanse problematiek in. George is de eerste in de galerij van Lawrence's mannelijke karakters, die hun mannelijkheid en kracht geleidelijk ondermijnd zien door onbevredigd sexueel leven; hij heeft de ‘levensvlam’ verloochend, en dit is zijn zonde. Hij had de moed moeten hebben om trots alles Lettie te veroveren, maar hij heeft gefaald en moet er voor boeten.
Lawrence legt de laatste hand aan zijn tweede roman ‘Sons and Lovers’ in 1913 te Gargnano, midden de wijngaarden en olijfbomen aan het purperen meer van Catullus. Nochtans is er geen vlek Zuidelijk licht te bespeuren in deze nadrukkelijk Noordelijke roman. Evenals in ‘The White Peacock’ is het verhaal gesitueerd in de eentonige grauwe streek van Nottinghamshire. De koude duisternis van dit mijngebied, dat Lawrence bij zijn laatste bezoek aan Engeland letterlijk vervloekt heeft, achtervolgde hem zijn leven lang en hij heeft in ogenblikken van verbittering de ‘Darkness’ ervan in talrijke gedichten symbolisch aangewend tot uitdrukking van zijn wil tot zelfvernietiging.
In een brief aan Edward Garnett, heeft Lawrence zich uitgebreid en nadrukkelijk uitgelaten over zijn opvatting van het verhaal, dat hij aan het schrijven was: ‘Een vrouw van verfijnde afkomst huwt in een lagere stand. Zij heeft passie voor haar man, haar kinderen worden uit passie geboren en zijn boordevol vitaliteit. Maar wanneer haar zonen opgroeien, kiest zij hen tot minnaars, eerst de oudste, dan de jongste. Deze zonen worden in het leven gedreven door hun wederzijdse liefde voor hun moeder. Wanneer ze mannen geworden zijn kunnen zij echter niet liefhebben omdat hun moeder de sterkste kracht in hun leven blijft en hen in haar greep houdt. Van het ogenblik dat zij in aanraking komen met een vrouw worden ze verscheurd door een innerlijke splitsing: hun passie gaat naar het meisje, maar hun ziel blijft bij hun moeder. Het gevecht begint tussen moeder en geliefde en langzamerhand haalt de moeder de bovenhand. Maar onbewust wordt zij de splitsing in haar oudste zoon gewaar en sterft. De zoon verstoot zijn geliefde en kan nog slechts zijn stervende moeder bijstaan. Hij blijft alleen achter, doelloos meegesleurd naar de dood.’
Het was de allereerste keer dat een dergelijke thematiek in de Engelse romanliteratuur behandeld werd. Het autobiografisch element is weerom duidelijk. In ‘Miriam’ herkent men gemakkelijk Lawrence's jeugdvriendin Jessie Chambers en in Paul Morel de jonge David Herbert zelf van wie de moeder als superieur gebleven burgervrouw niet wilde dat hij ooit de grauwe, bittere en brutale weg van zijn vader, de mijnwerker, op zou gaan. Het kernpunt van de thematiek is echter hetgeen Freud omstreeks diezelfde tijd het Oedipoes-complex zou noemen. Lawrence was toen nog niet al te diep in de officiële aspecten van dit verschijnsel binnengedrongen - hij zei in die tijd dat hij nooit Freud had gelezen, al kende hij hem van naam - maar zijn persoonlijke intuïtie had hem volkomen onafhankelijk geleid tot vele bevindingen, die de psychanalysten in die dagen hadden opgedaan in de Weense klinieken. Lawrence zag het
| |
| |
Oedipoes-complex niet zo precies als zijn eigen geschiedenis dan wel als het dilemma van zijn generatie, een wijdverspreide toestand die naar zijn gevoelen een hoogtepunt had bereikt in de laatste jaren van het lange Victoriaanse matriarchaat. In een ongepubliceerd woord vooraf schreef Lawrence: ‘The old son-lover was Oedipoes. The name of the new one is Legion’.
In verband met het leidende thema van het vitalisme, dat het levenswerk van Lawrence dooradert, is het laatste hoofdstuk ‘Derelict’ van ‘Sons and Lovers’ uiterst belangwekkend. Na de beslissende breuk in hun liefde ontmoet Paul Miriam opnieuw. Zij wil de oude betrekkingen weer aanknopen, maar wil hem geen sexuele voldoening schenken zonder huwelijk. Hij wijst haar echter opnieuw af. De culminatie van Lawrence's schrijverschap tot op dit ogenblik is de daaropvolgende besluitende passage, waarin Paul Morel na zijn laatste afscheid van Miriam ellendig door de nacht dwaalt. Het tafereel is geschreven in een proza dat golft en zingt en de immensiteit van de Midlands nachten in zich draagt.
‘Moeder’! jammerde hij ‘Moeder’!
Zij was zijn enig houvast midden deze ellende. En zij was heengegaan. Hij wilde dat zij hem aanraakte, dat zij naast hem ging. Maar neen, hij zou niet toegeven. Bruusk wendde hij zich om en stapte op de gouden fosfoorgloed van de stad toe. Zijn vuisten waren gebald, zijn mond onbeweeglijk. Hij zou niet de richting naar de duisternis nemen om haar te volgen. He walked towards the faintly humming, glowing town, quickly.
Aldus besluit Lawrence niettegenstaande alles dit donker boek met het adverbium ‘quickly’ dat hij gebruikt in zijn geliefkoosde betekenis van ‘livingly’: levenskrachtig.
Omstreeks die tijd ontmoette Lawrence de Duitse barones Frieda von Richthofen, die zijn vrouw zou worden. Deze ontmoeting, samen met het beëindigen van de roman ‘Sons and Lovers’, betekende het einde van zijn eerste periode. Hij had zijn jeugdverleden van zich afgeschud en kondigde zijn nieuw leven aan met de verzenbundel ‘Look! We Have Come Through’ en met twee nieuwe romans ‘The Rainbow’ en ‘Women in Love’.
‘The Rainbow’ verwekte te Londen een schandaal van belang. De roman verscheen in September 1915 en werd onderdrukt in de eerste week van November, nadat Robert Lynd, James Douglas en Clement Shorter het verhaal als zedeloos hadden aangevallen en gebrandmerkt. Het boek werd veroordeeld in een politierechtbank en de Daily Express reporteerde veelbetekenend: ‘Obscene Novel tot be Destroyed. Worse than Zola.’!
‘The Rainbow’ begint als een boerenroman. De inleidende taferelen leveren een algemene verklaring van de Brangwen familie, van hun Marsh-Farm en van het omgevend landschap. De Brangwens zijn ‘fresh, blond, slow-speaking people’. Ze zijn een hard werkersras, niet omwille van een economische nood- | |
| |
zakelijkheid, maar omwille van hun vitaliteit. Hun levensdrift is opnieuw cosmisch gevoed: ‘The felt the rush of the sap in spring, they knew the wave which cannot halt...’
Na ‘Sons and Lovers’ lag de weg voor Lawrence open om een van de meest populaire Engelse romanciers te worden, misschien een soort opvolger van Meredith. Hij had een supreem talent om het landschap van zijn geboortestreek op te roepen en beheerste daarbij zoals Dickens de manier om een karakter met een paar pennetrekken onvergetelijk te doen leven. Maar daarheen voerde de weg van Lawrence niet. Hij voelde de uitdaging om de tegengestelde richting op te gaan naar de exploratie van deze phases van het menselijk bewustzijn, die de Engelse roman als medium nog niet had uitgebaat. Dit alles lag immers in de tijdsgeest. Freud had kort te voren de Pandora's doos van het onder bewustzijn geopend. Andere romanciers, geestelijke navolgers van Henry James zoals Proust, Joyce en Dorothy Richardson, hadden gewerkt in bewustzijnstechniek experimenten. Maar toch bewoog Lawrence zich doelbewust in een geheel eigen richting met zijn roman ‘The Rainbow’, waaraan hij werkte beurtelings in Italië en in Sussex. Terwijl de bovengenoemde auteurs vooral de mentale aspecten van het bewustzijn onderzochten en ontleedden, ging Lawrence's ontdekkingstocht bijna volledig naar de emotionele eigenschappen van het bewustzijn. Het tafereel, waarin Will en Anna op een nazomernacht de witte tarweschoven inzamelen in het bleke maanlicht en daar in volle intensiteit het liefdegevoel ervaren als een soort primitief-religieuze beleving, herinnert dadelijk aan Maeterlinck. ‘The Rainbow’ breekt inderdaad met de lijn van de traditionele roman en assimileert talrijke eigenschappen van de poëzie. Vele taferelen zijn volledig emotioneel en muzikaal uitgewerkt, veel eerder dan in termen van verhalende of dramatiserende logica. De verwantschap met de stijl van de Franse Symbolisten is hier overduidelijk. De kern van deze lange generatieroman ligt in het tweede deel, dat het liefdesconflict tussen Ursula en Anton Skrebensky uitbeeldt. De karakters in
dit deel zijn geen gehuisvesten meer in het Nottinghamshire gebied, maar ontwortelde typen die rusteloos over de wereld zwerven. Hun zielestaat is bestendig dramatisch en de landschappen magnetiseren hen. Deze wijziging van werkplan is trouwens opnieuw een autobiografische noot van de schrijver die, zelf nomaad geworden, aanhoudend de landen van West- en Zuid-Europa doortrok en nooit langer dan een paar maand in dezelfde villa verbleef. Op een glimmende maannacht wandelt Skrebensky met Ursula door een korenveld en opeens overvalt hem een gevoel van instinctieve angst: ‘He was afraid of the great moonconflagration of the cornstacks rising above him. His heart grew smaller, it began to fuse like a bead. He knew he would die’. Het is echter geen onmiddellijke fysische dood die Skrebensky vreest in deze momenten van vreemde extase. Wat hij gevoelt is, zoals bij de voorgaande helden van Lawrence, de nakende vernietiging van zijn persoonlijkheid, van zijn mannelijkheid. Het is moeilijk om in deze talrijke bladzijden van symbolistisch en dikwijls rhapsodisch gestileerd proza vol duistere muzikale
| |
| |
constructies een klare motivering voor Skrebensky's gevoelontwikkeling te vinden. De mislukking van zijn liefdesbetrekkingen met Ursula ligt in elk geval in zijn onbekwaamheid tot de ultra-sexuele noodzaak die Ursula gevoelt. Zij zoekt bestendig naar iets meer dan hij kan geven, iets meer dan de alledaagse conceptie van de liefde die zij zozeer als zelfbevrediging bij de man aanvoelt. Een onmiddellijke verwantschap met deze thematiek ligt in de roman ‘The Fountain’ van Charles Morgan, waar Julia intuïtief weet, dat in de felste ogenblikken van de erotische extase, von Narwitz onmachtig is zijn passie te transcenderen, maar onverbiddelijk in een geïsoleerde wereld van zelfgevoel terugzinkt. Aldus is Skrebensky een nieuwe variante van de reeks Lawrenceaanse helden die naar de ondergang gedreven worden door hun falen in de transcenderende sexuele liefdesact. Later, ter gelegenheid van het verschijnen van de roman ‘Lady Chatterley's Lover’, heeft Lawrence in twee essays: ‘Pornography and Obscenity’ en ‘A Propos of Lady Chatterley's Lover’ zijn opvattingen over de centrale en transcenderende betekenis van de sexuele daad duidelijk uiteengezet. Deze opvattingen druisen regelrecht in, enerzijds tegen de puriteinse ‘Victorian mind’ die de lichaamsfuncties met een hypocritische afkeer verdoezelt, en anderzijds tegen de ‘sophisticated’ mentaliteit van de na-oorlogse jeugd, die het sexuele leven geblaseerd beoefent als een pikant en pervers spel zonder diepere betekenis. Voor Lawrence is de normale sexuele act de oerdaad van het leven, de vitalistische bron van levenscheppende activiteit, die de mens optilt in een pseudo-religieuze sfeer van bijna dronken aardse en cosmische verbondenheid. Nergens heeft hij aan deze opvattingen een intenser symbolische expressie gegeven dan in zijn novelle ‘Sun’. Het is het verhaal van een verveelde Amerikaanse vrouw
die de zon leert liefhebben door naakt te gaan liggen op het rotsachtig strand van een eilandje in de Middellandse Zee. Zoals zoveel Amerikaanse vrouwen vindt zij het leven in de city-flat dodend; de dokters raden haar een buitenkuur aan en zo leert zij de zon kennen. Op het warme eiland, midden roos-bloesemende bomen, begint voor haar een nieuw leven. Zij voelt hoe de zon in haar binnendringt en haar vult met warmte. Maar haar leven kan niet idyllisch blijven. Op zekere dag komt haar man haar bezoeken. Hij ruikt naar de stad en is verlegen om haar goudbruine naaktheid. Zij bekent hem, dat zij niet terug met hem mee kan naar New York en heimelijk contrasteert zij hem in zijn steedse decadentie met een jonge landbouwer, die zij op het eiland heeft ontmoet: ‘Ripe now, and brown-rosy all over with the sun, and with a heart like a fallen rose, she had wanted to go down to the hot, shy peasant and bear his child. Her sentiments had fallen like petals. She had seen the flushed blood in the burnt face and the flame in the southern blue eyes and the answer in her had been a gush of fire. He would have been a procreative sunbath to her, and she wanted it.’
Deze primitieve, onbedorven natuurmens van een Zuidelijk eiland vertegenwoordigt voor Lawrence het symbool van de eeuwige mannelijke scheppingskracht, van de eeuwige vitalistische oerkracht, die in de ‘beschaafde’
| |
| |
maatschappij verloren is gegaan. Aldus bezet Lawrence een vooraanstaande plaats in de rij van literaire en wijsgerige ‘primitivisten’ die sinds J.J. Rousseau en William Blake over zoveel schrijvers als de Franse naturalisten, de Amerikanen Sherwood Anderson, Whitman, Jack London, Hemingway, Steinbeck, Caldwell en talrijke anderen, tot op onze dag de letterkundige wereld bevolken.
Nog eenmaal daarna heeft Lawrence op overtuigde wijze het symbool van de onbedorven natuurmens gebruikt in zijn laatste grote roman ‘Lady Chatterley's Lover’. Daar is het de jachtwaker Parkin (of Mellor zoals hij heet in de derde revisie van het boek), die de wederopwekker is van het sexe-impuls en de verdediger van het ongerepte ‘wilde’ leven.
Toch is het nodig er de nadruk op te leggen dat Lawrence nooit een louter animalisme verdedigd heeft of een vernietiging van de geest. Daarin staat hij o.m. mijlen verwijderd van en verheven boven de Amerikaan Erskine Caldwell als compleet amorele prediker van de ongebonden uitviering der animale instincten. Maar Lawrence voelde dat het intuïtieve en het intellectuele uit elkaar gevallen waren langs de kant van het intellectuele; hij verklaarde herhaaldelijk dat hij met het benadrukken van onze nood aan herleefde emotionele waarden een poginig deed om het oude evenwicht te herstellen. In zijn roman ‘The Plumed Serpent’ blikte D.H. Lawrence in zichzelf en zag de mens van zijn tijd wiens primitieve ik-heid verminkt was door een super-geïntellectualiseerde maatschappij en die herstel vond in een overgave aan een nieuwe religie, poëtisch in ritus, onder de controle van een leider, die de verloren potentie van een ras symboliseert. De analogie met Stefan George is hier duidelijk en levert een nieuw bewijs van D.H. Lawrence's Europese betekenis. Het is trouwens opmerkelijk dat zowel George als Lawrence, als ontegensprekelijke voortzetters van de lijn Carlyle-Nietzsche beiden van fascistische sympathieën werden verdacht. In zijn twee andere ‘leadership-novels’ nl. ‘Aaron's Rod’ en ‘Kangoroo’ bleek D.H. Lawrence inderdaad oog te hebben voor de mythische en mysticiserende mogelijkheden van het beginnend Fascisme. Kangaroo, de magnetische en inspirerende volksleider, wil ‘generous, passionate men to be all working together in the one fire of love’. Ook deze utopistische maatschappelijke hervormingsdromen vormen een aspect van Lawrence's primitivisme en zijn drang naar een gepassioneerde en religieus-beleefde ‘brotherhood’. Hier beweegt hij zich in de sfeer waarin op onderscheiden gebieden de visies van André Malraux, Jules Romains, de
Saint-Exupéry thuishoren.
Aldus moeten we D.H. Lawrence zien als een gewortelde in de hedendaagse West-Europese problematiek, een ietwat naïeve utopist, een mystisch dromer, een vitalistische natuurmens en een profeet. Bij de toppunten van de hedendaagse avondlandse romanliteratuur als Marcel Proust, James Joyce en Thomas Mann, kan hij zeker niet gerekend worden. Maar hij neemt een eervolle plaats is naast romanciers als Kafka, Gide, Conrad, Stein, Woolf, Faulkner, Hemingway en anderen nog.
Paul DE WISPELAERE
|
|