De Vlaamse Gids. Jaargang 37
(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Ossip Zadkine, beeldhouwer en tekenaarIK vraag mij af in hoeverre het nog nuttig is Ossip Zadkine aan mijn stadsgenoten voor te stellenGa naar eind(1). Deze, na den eersten wereldoorlog, gedurende denwelke hij onverpoosd in het vreemdelingenlegioen streed, tot Fransman genaturaliseerde Rus is sedert vele jaren in ons land bekend. 't Is in 1920 dat we te Brussel, in Selection, zijn eerste werken mochten ten toon stellen; sedertdien heeft hij regelmatig deel genomen aan allerlei kunstmanifestaties, o.m. verschillende salons van Kunst van Heden, te Antwerpen, voor 't eerst in 1925, terwijl in onze Musea en in talrijke particuliere verzamelingen verschillende zijner werken zijn opgenomen. Onder de vreemde beeldhouwers is geen enkele in ons land even beroemd en bemind als hijGa naar eind(2). Indien onze landgenoten hem gul hebben onthaald, mag ik er aan toevoegen, dat hij niet minder van hen houdt; te Antwerpen en te Brussel gevoelt hij zich even goed tehuis als in Montparnasse. Zulks is niet minder het geval wanneer hij te Amsterdam of te Rotterdam vertoeft; waar mij de naam van de grote, gedurende de krijgsgebeurtenissen deerlijk gehavende Rijnhaven te binnen schiet, wil ik de gelegenheid niet laten voorbijgaan om er aan te herinneren, dat Rotterdam hem de aanzienlijke eer heeft bewezen, en de zware verantwoordelijkheid opgelegd, in een groots monument het lijden der stad te vereeuwigen, zodat over enkele maanden aan den rand van haven en binnenstad zijn monumentaal oorlogsgedenkteken zal worden ingehuldigd, wellicht het eerste van dien omvang op den openbaren weg, dat even beslist van een vooruitstrevende, dóór en dóór modernistische strekking blijk zal geven. Ten slotte telt Zadkine in de Nederlanden niet minder vrienden en bewonderaars dan in Frankrijk, zijn nieuw vaderland, of in de V.S.A., waar hij gedurende den wereldoorlog II onderdak vond. Immers bezit deze spontaan hartelijke en gulle, geestige en gevoelige, heel ontwikkelde man de kunst vrienden voor zich te winnen en te bewaren. Toen hem, in 1950, door de 25ste Biennale te Venetië de Internationale Prijs voor Beeldhouwkunst werd toegekend, heerste er vreugde hier en elders. In de ruim gediversifieerde schaal van de hedendaagse beeldhouwkunst neemt Zadkine een zeer oorspronkelijke en vooraanstaande plaats in; hij openbaart ons enkele van de meest typische aspecten van die kunst- en levensopvatting, dien gedachten- en gevoelsinslag, welke we eenvoudigheidshalve als expressionnistisch bestempelen, zonder daarom aan het woord enige dogmatische betekenis te hechten. Zijn kunst- en wereldbeschouwing is immers van dien aard, dat ze, ofschoon bij de natuur aanleunend, de realiteit steeds van het dagelijkse abstraheert, om er iets eenvoudigers, diepers en pakkenders van te maken dan wat ons door de uitbeelders enkel van de losse bestanddelen der louter visueel waargenomen en zinnelijk aangevoelde ‘werkelijkheid’, de werkelijkheid naar buiten wordt voorgehouden, met de versnippering en onsamen- | |
[pagina 337]
| |
hangendheid, vooral de stijlloosheid, eigen aan de slaafse detaillering van de natuurlijke vormen. In de plaats daarvan biedt Zadkine ons de synthese, zowel van de psychische als van de physische wereld welke de zijne is, in een hoogst persoonlijke, tot stijl gedegen, essentieel plastische beelding, welke, evenals zijn visie, grondig van zijn individuele kenmerken is doordrongen, maar niet minder van den tijdgeest. Wat zijn gevoeiligheid betreft, zoals deze zonder schroom in zijn beeldhouwwerk tot uiting komt, is Zadkine een uiterst reagibel, tot in het ragfijnste van zijn ziel ontroerbaar wezen en terzelfder tijd een uiterst zelfbeheerst kunstenaar, nu eens zeer uitbundig, zoals hij dat ook in den dagelijksen wandel doorgaans is, dan weer zeer bedachtzaam en ingetogen, wanneer hij zich met gestaalde spieren en trillende zenuwen vóór het blok hout of steen bevindt, waaraan hij gestalte dient te verlenen. Naar de vormgeving, is hij een dergenen die - na de verweking en de verbrokkeling waaraan de impressionnistische modeleerders zijn bezweken - ons terug hebben gebracht tot het fundamentele, het eeuwige en het universele van de beeldhouwkunst, tot een bij uitstek normatief plastische beelding, beantwoordend aan de grondeisen van den opbouw der volumes in de ruimte, planmatig opgetorend in het licht, in de afwisseling van klaarte en schaduw. Even verwijderd van de realistische weergave als van de abstracte interpretatie, noch overdadig, noch schraal, is Zadkine's oeuvre steeds streng constructief van opzet. Niet weinig heeft hij er toe bijgedragen om het beeldhouwwerk weer een zelfstandig bestaan te verzekeren, als een vakkundig volkomen homogeen voorwerp, een organisch geordend geheel. Daar alle schoolsheid hem echter vreemd blijft en hij van den huize uit een hartstochtelijk mens is, met een diepen gedachtelijken inslag, is zijn werk voor hem meer dan een technisch probleem: in de eerste plaats, de belijdenis rijk aan zin en emotie van een denkend en voelend mens. In hoge mate op de strenge gebondenheid van den vorm ingesteld, is zijn kunst niettemin de ontroerde en ontroerende, innerlijk en uiterlijk bewogen vertolking van zijn innigste geaardheid, zodat ze uiterst humaan aandoet, ons door haar expressiviteit treft. Onmiddellijk na den eersten wereldoorlog door het cubisme voorgelicht en door de exotische kunsten op het spoor gebracht van een uiterst eenvoudige, bijna primitieve, maar pakkende beelding, heeft bij Zadkine, aanvankelijk het streven naar sobere en gevatte vormen en naar dichte en gesloten volumes zich baan gebroken, in hoofdzaak op evenwicht gericht. Van meet af aan onderscheidde zijn kunst zich door haar verreikenden eerbied voor de gebruikte materie; gedurende dit tijdperk legt hij zich uitsluitend op taille directe toe; 't is rechtstreeks uit het hout of den steen dat hij zijn silhouetten ontbolstert, logisch van constructie, stil van gebaar, rustig van gevoel. Rond de dertiger jaren wordt daarna de nieuwe periode ingeluid, de baroquistische, gedurende | |
[pagina 338]
| |
dewelke hij zijn kunst verlevendigt en verruimt, haar meer bewogenheid bijzet, naar binnen, dwz. naar de bezieling, en naar buiten, m.a.w. door de plastische uitvoering. Technisch is hij toen onder de moderne beeldhouwers een der eersten geweest, misschen wel de eerste, om voor hetzelfde beeld gebruik te maken van hoog- en laagrelief, met het doel licht en schaduw juister te verdelen. Niet langer vloeit het licht rond zijn figuren, door de gaten heen, maar dringt het er trapsgewijs in door, langs verschillende kanten ineens, straalt het er weer uit, in een verscheiden rhythmische afwisseling van klaarte en duister. Door middel van een samenstel van hoogten en laagten, van rechten en krommen, van bolle en holle vlakken, wordt gans het beeld doordrongen met licht en schaduw, alsof beide rechtstreeks de poriën van den steen of de vezels van het hout waren ontstegen. Doch tot het zuiver luministisch effect blijft dit opzet niet beperkt. Dank zij deze sterk het accent op de tegenstellingen der stof leggende techniek, wordt het beeld door een dynamische vaart opgezweept, zoals zelden even machtig in de beeldhouwkunst tot uitdrukking gekomen.
Daardoor ontstaat een gebalde dramatische spanning, zoals deze slechts bij weinige hedendaagse kunstenaars even sterk op den voorgrond treedt. Zelfs naar het onderwerp en naar den gedachten- en gevoelsinhoud wordt Zadkine's oeuvre rijker, verscheidener en boeiender. Een beeld als ‘Het Menselijke Woud’ (1937) is in dit opzicht het uitgangspunt geweest van de zich later verder voltrekkende evolutie naar hogere geestelijke waarden, steeds in een plastisch verantwoorden trant belichaamd. Op den duur deinst de kunstenaar niet eens voor de complexiteit van wijsgerige thema's als ‘Groeikracht’ en ‘Geboorte der vormen’ (beide van 1948) terug. Onverwachts is deze evolutie door den tweeden wereldoorlog bevorderd geworden, waarvan hij een der overtuigendste vertolkers is. Hoe ver verwijderen we ons in zijn jongste, fel dramatische werken van de louter decoratieve. sentimentele en zinledige voorstellingen waaraan niet eens door de wereldramp uit hun onverschilligheid en laksheid opgeschudde fabrikanten van figuurstukken hun behagen scheppen. Het hoogtepunt van Zadkine's lyrisch combatief werk zal worden bereikt in de reeks gedenktekens ter eere van de hem lief zijnde dichters, o.m. zijn ontwerp-gedenkteken voor Guillaume Apollinaire, in den majestischen Vogel Feniks (1944), in den nieuwen Orpheus (1948) en het Gedenkteken voor een verwoeste stad.Ga naar eind(3).
Nog een kwaliteit waarop ik, om te eindigen, de aandacht wens te vestigen is de monumentaliteit van Zadkine's werken. Dit een indruk van grootheid en volheid verwekkend, in zekeren zin statig voorkomen is functie van de overwegend plastische oplossing van het vormprobleem, waar Zadkine gans zijn aandacht en al zijn krachten aan wijdt, dan zelfs wanneer hij met de strengere, meer klassieke traditie der plasticiteit brekend zijn geboetseerde | |
[pagina 339]
| |
of gebeitelde vormen meer lyrischen drang of meer dramatische kracht bijzet dan we gewoon zijn bij matiger en zuiniger kunstenaars aan te treffen. Zodoende verleent hij, zelfs aan zijn van afmeting geringere werken, bv. een eenvoudig torso, een even monumentaal uitzicht als aan zijn meterhoge, inhoudsrijkere prestaties. Wat er eens te meer op wijst, dat het steeds zijn doel is zijn voorstelling zo intens en zo expressief mogelijk te maken, mits het evenwicht tussen de massa en de volumes verzekerd weze, al ware 't op het nippertje, en het rhythme tot in het geringste van de samenstellende delen bereikt worde en ten opzichte van het geheel feilloos gehandhaafd. Misschien zullen sommigen zich afvragen waarom ik hier over den beeldhouwer Zadkine uitweid dan wanneer er van hem in deze zaal geen plastische scheppingen bijeengebracht zijn geworden, enkel gouaches en grafische werken. Het antwoord ligt voor de hand. Waar voor de meeste beeldhouwers de tekeningen, die ze bij gelegenheid maken, niet veel meer zijn dan voorbereidende studies voor hun beelden, een in marge van hun levenswerk geschapen aanvulling of verklaring, zit de scheppingsdrang Zadkine zodanig in het bloed, dat hij, van jongs af, den weg van de grafische kunst is op gegaan: een baan, niet een zijpad. Hij zou schilder kunnen zijn geworden, wellicht een groot schilder, indien het hem had behaagd, zo verfijnd is zijn kleurgevoel, zo raak zijn instinct van de lijn, zo levendig zijn zin voor compositie, Grif kom ik er voor uit, dat ik heel veel prijs stel op de grafiek der beeldhouwers, in vele gevallen wezenlijker dan deze van de schilders, terzelfdertijd losser en scherper, zwieriger en precieser: zodanig zijn ze gewoon in het harde materiaal den vorm concreet vast te leggen en af te wegen, hem binnen de gestelde grenzen (hun grotendeels door de stof opgelegd) te houden, dat ze er vaak in slagen ook op het papier de kontoeren van personnages en voorwerpen duidelijk te omsluiten, er de waarden van juist af te wegen, met een nauwgezetheid en een levendigheid, welke we niet bij alle schilders terugvinden. Maar inzonderheid ken ik aan Zadkine's grafische werken - zijn tekeningen, zijn etsen, zijn gouaches - veel waarde en belang toe. Voor hem zijn deze uitingen van zijn scheppend vernuft niet slechts gelegenheidswerk, een bijkomstige prestatie voor ledige uren. noch zelfs voorbereiding, oefening, voorstudie ten opzichte van zijn beeldhouwwerk. Van den aanvang af, ontwikkelt zijn grafisch werk zich parallel met zijn sculpturaal bedrijf. Altijd heeft hij veel van tekenen, etsen en gouacheren gehouden, verliefd op het spel der lijnarabesken, op de spreiding van de vlakarchitectuur, op de kostbare associaties van tonen en tinten. In dit onderdeel van zijn oeuvre heeft hij derhalve niet minder creatief vermogen, niet minder kunstzin, begaafdheid, kennis aan den dag gelegd als in het hoofddeel. Steeds gaf hij blijk, naast de plastische eigenschappen welke hem eigen zijn, van schilderkunstige gaven, welke niet minder aantrekkelijk zijn. Op de kenmerken van den beeldhouwer Zadkine gewezen hebbend, heb ik terzelfder tijd de verdiensten van den schilder en den graficus Zadkine in het | |
[pagina 340]
| |
licht gesteld. Mij wil het voorkomen, dat in zijn tekeningen, etsen en gouaches heel veel van zijn geestelijk leven naar voren treedt, daar het uiteraard den kunstenaar mogelijk is daarin veel directer, vrijer, in zekeren zin speelser dan in zijn beelden uiting te geven aan enkele kwaliteiten welke in zijn plastisch werk ook wel tot hun recht komen, maar er vaak teruggedrongen worden, zodat ze niet even spontaan en volledig naar voren treden, ingetoomd als ze zijn door de regels van het spel, waaraan er weinig of niet te tornen valt. Hierbij denk ik o.m. aan zijn erotischen aanleg, zijn dichterlijken zin, zijn behoefte aan innerlijke en uiterlijke bewogenheid, zijn voorliefde voor sierlijkheid. Maar in hoofdzaak is 't hem in dat grafisch werk mogelijk kwistiger uit zijn verbeelding te putten, en deze is bij een ook in den dagelijksen handel en wandel op fantasie gestelden man van zijn slag, bijna grenzeloos en aan verrassingen rijk. Wat ik weleer, in een uitvoeriger studie, als Zadkine's baroquistischen zwier mocht omschrijven, vinden we in de eerste plaats in zijn beelden terug. Niet minder ontdekken wij daarin zijn zucht naar avontuur, geboren terzelfder tijd uit zijn menselijke ervaring en uit zijn experimenteerlust als kunstenaar. Vaak bekruipt den beeldhouwer Zadkine - ongeacht de perikelen waaraan hij zich vrijwillig bloot stelt - de verzoeking zich te wagen aan het vernuftigste en stoutste samenstel van lijnen en volumes. Maar deze lust viert hij in nog grotere mate in zijn gouaches bot, waar het hem vrij staat in een droomwereld de werkelijkheid te ontvluchten. Zo wisselen zijn taferelen van het speelse tot het geheimzinnige af, van het guitige tot het angstwekkende, van het erotische tot het tragische; zijn helden, van het naakte tot het opgesmukte; van het schrale tot het weelderige. Technisch mogen deze gouaches niet minder geslaagd heten. Naar den vorm vertonen zijn engelachtige of duivelachtige gestalten, meestal in wapperende gewaden gedrapeerd, soms naakt oprijzend, een bijna even sculpturaal uitzicht als zijn beelden. Ze zijn niet minder dynamisch dan deze, voortgedreven door hun vaart, de stuwkracht van hun luidere of stillere drift. In den levendigsten maar naturlijksten trant, steeds binnen de palen en perken van hun wezenlijkheid, zonder overspanning of overdaad, niettemin in een rijke afwisseling van houding en gebaar, lopen, springen, dansen, omknellen ze elkaar. Het schouwspel grijpt plaats in een vreemd midden van zee en land, rotsen en zuilen, niet van geheimzinnigheid ontbloot. De wereld waarin de kunstenaar ons medetroont is ergens in de mythologie of de legende gelegen, dan zelfs wanneer ze met vrij reëele verhoudingen voor onzen blik opduikt. Daar gaan zijn personnages geheel en al in hun omgeving op, zodanig één ermede, dat ze, man of vrouw, een stuk rots of boom of wolk zijn geworden. En het tafereel, dat door Zadkine in deze toneelwereld voor onze ogen en onzen geest wordt opgeroepen, neemt ons terzelfder tijd door zijn onstuimige zinnelijkheid en zijn bezonken vergeestelijking in beslag. Vaak heb ik het betreurd, dat Zadkine nooit in de gelegenheid werd gesteld decors te schilderen en costumes te tekenen, liefst voor een ballet. | |
[pagina 341]
| |
Het frisse, felle, sonore maar ingehouden koloriet draagt niet weinig tot de aantrekkelijkheid dezer schouwspelen bij. Met overleg, maar zonder zichtbare inspanning, bereikt Zadkine meestal een wonderbare harmonie tussen het uitgedrukte - ervaring of droom, belevenis of verbeelding - en de grafische en koloristische middelen, waarnaar hij in deze spectaculaire ensceneringen grijpt, in een bonte verscheidenheid van voorstelling. Aldus gaat deze grijzende, wijze, maar zinnelijk en geestelijk ongerept gebleven man voort, zoals 't past, in jeugdigen en vreugdigen overmoed ons nog steeds het beste van zijn weten en kunnen voor te houden. ANDRE DE RIDDER |
|