De Vlaamse Gids. Jaargang 37
(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 246]
| |
Vlaamse steun aan geteisterd Nederland in 1855BIJ de vreselijke ramp, die Nederland heeft getroffen, werd onmiddellijk uit zowat overal ter wereld hulp geboden. De nood was dringend, de steun moest omvangrijk zijn. Dat de actie tot bijstand aan de geteisterden een internationaal karakter heeft aangenomen, vloeit vanzelfsprekend voort uit de evolutie van het wereldverkeer in de laatste decennia, waardoor de volken zoveel gemakkelijker met elkaar in verbinding werden gebracht. Zowat honderd jaar geleden, toen Nederland, in Maart 1855, voor de zoveelste maal door watersnood werd getroffen, was de toestand nog heel anders. Alle verhoudingen in acht genomen, mocht ook toen met reden van een ramp gesproken worden. Het Rode Kruis en andere internationale organisaties bestonden echter nog niet en de landen lagen, indien ik het zo mag uitdrukken, veel verder van elkaar dan in onze tijd. Nederland moest dan ook vooral op zichzelf rekenen, al kon het van zijn naburen steun te gemoet zien. Welnu, in België is men bij die gelegenheid niet onverschillig gebleven. Maar heel natuurlijk, zal men zeggen? Inderdaad, wanneer men bedenkt dat Nederland toen alléén getroffen werd en dat in 1953 België zijn Noorderbuur spontaan een helpende hand toesteekt, hoewel het nu zelf zwaar geteisterd is. Laat men het zuiver menselijke solidariteitsgevoel nog buiten beschouwing, op dit ogenblik is de verhouding tussen beide landen bovendien van zulke aard, dat zij een hulpverlening, in de mate van het mogelijke, niet belemmert doch wenselijk maakt. Die betrekkingen zijn evenwel niet altijd vriendschappelijk geweest. De gezindheid van 1830 heeft in Noord en Zuid zeer lang nagewerkt. In 1855 liet zij zich nog gevoelen. Welnu, toch werd toen in België een actie tot steun aan de Nederlandse geteisterden gevoerd en, wat meer is, die actie werd aangegrepen als een middel om de toenadering te bevorderen tussen de twee delen van het uiteen gesprongen Verenigd Koninkrijk. Het initiatief ging eerst uit van Nederlandse zijde. De gezant te Brussel en de consuls te Gent, Antwerpen, Oostende en Luik richtten aldaar comité's op, die bij de in België verblijvende Nederlanders geld inzamelden. Al vrij spoedig kon de gezant aan zijn minister melden, dat enige Belgen geheel uit eigen beweging bijdragen hadden geleverd, hetgeen misschien niet eens verwacht werdGa naar eind(1). Des te aangenamer zal het geweest zijn, dat in de Belgische pers, de Franstalige zo goed als de Vlaamse, warme woorden gesproken werden om de hulpactie aan te wakkeren. In dit verband mag er wellicht op gewezen worden, dat daarbij van Vlaamse zijde zelfstandige initiatieven werden genomen, en wel in een zeer eigen, groot-Nederlandse geest. Bij het aanmoedigen der steunactie, kon zelfs De Vlaemsche School, naar eigen verklaring, niet nalaten de stem te verheffen, al hield dit tijdschrift | |
[pagina 247]
| |
zich ‘uitsluitelyk met kunsten en wetenschappen’ bezig. Het ging uit van de Antwerpse Sint-Lukasgilde. De redactie bestond toen uit J. De Geyter, P. Génard, J.F.J. Heremans, J.F. Matthijssens, Cl. Ommeganck, J. Van Rotterdam, F.J. Weyermans en Eug. Zetternam. Zij deden beroep op de liefdadigheid van hun landgenoten, ten voordele van hun ongelukkige ‘tael- en stambroeders’Ga naar eind(2). In het toenmaals leidinggevende Handelsblad plaatste Aug. Snieders, achteraf, een brief van XXX, ‘rondborstig en regtgeaard Vlaming’, waarin de steun, die België had verleend, werd toegejuicht en op typische wijze gecommentarieerd. Waarom had men geholpen? Wel, ook om te bewijzen dat de haat tussen de twee landen, tussen de twee broederstammen als geheel uitgedoofd mocht worden beschouwd. Al was de scheiding reeds vijf-en-twintig jaar voltrokken, ongetwijfeld drukten de woorden ‘Wat God vereenigt, dat kan de mensch niet scheiden’Ga naar eind(3) de waarheid uit. Pogingen tot toenadering waren het eerst door de Vlamingen ondernomen. De Nederlandse Congressen hadden de verbroedering bevorderd. Verlichte Nederlandse ministeries verkortten de afstand tussen de twee landen, door telegraaf, kanalen en spoorwegen. Bij zijn troonsbeklimming had Willem III Leopold de hand gereikt. In Noord en Zuid zag men de noodzakelijkheid van de verbroedering in en streefde men ze oprecht na. Ja, een nauwere vereniging zelfs dan die vóór 1830 had bestaan, mocht men thans te gemoet zien, dank zij handel en scheepvaart, verdragen die zouden gesloten worden, het gebruik van dezelfde taal en de overeenkomst van belangen. Die hoop koesterden alle ware vaderlandersGa naar eind(4). Deze laatste bewering strookte wel niet helemaal met de waarheid, maar mocht alleszins op het grootste gedeelte der Vlaamsgezinden worden toegepast. Die verbroederingszucht bleek overigens uit nog enkele andere feiten. Toen, ten bate van de geteisterden, te Utrecht een tombola werd ingericht, met boeken en platen als prijzen, spoorde de Gazette van Gent, in een ‘Oproep tot liefdadigheid’, tot het indienen van boeken aan. De inzenders konden aldus aantonen ‘dat ofschoon politieke grenzen Noord van Zuid scheiden, de hand der broederlykheid ons nog als een volksstam aen elkander gehecht houdt’Ga naar eind(5). Ook De Eendragt, steeds door Rens bestuurd, zette, een goede week later, hiertoe aan en wist tevens te berichten dat verscheidene Gentse letterkundigen reeds prijzen hadden ingezondenGa naar eind(6). Op Zondag 6 Mei gaf de Gentse toneelmaatschappij Broedermin en Taelyver, in de Minard-schouwburg, een vertoning ten voordele der slachtoffers van de watersnood. H. Van Peene, ‘geheimschryver’ van het genootschap, liet er de première doorgaan van zijn Vader Cats, of een uertje van het buitenleven, blyspel met zang in één bedryf, een stukje op het thema der liefdadigheid van Cats, die het een paartje mogelijk maakt in het huwelijk te tredenGa naar eind(7). In haar waarderend verslag drukte de Gazette van Gent de hoop uit, dat aldus de band tussen Noord en Zuid | |
[pagina 248]
| |
nauwer zou aangehaald worden en zij besloot met een gedicht, waarvan de zevende strofe luidde: Batten, Belgen, lettertelgen
Van hetzelfde vaderland,
Blijven broeders, vrijheidshoeders
Onverbreekbaar is hun band.Ga naar eind(8)
De grootste weerslag blijkt dan ten slotte het optreden te hebben gehad van de Mechelse zangvereniging Sinte-Cecilia, die toen een senator, Dutrieux de ter Donck, als voorzitter had en waarvan het initiatief genomen heette om te bewijzen ‘dat de oude broederband niet verbroken was en dat de stem van tael- en stamgenooten vooral weêrklank vond in haer hert’Ga naar eind(9). Met honderdtachtig leden trok de Sinte-Cecilia naar het Noorden en gaf er op 4 Juni te Rotterdam een eerste concert. Zij werd er ‘op de schitterendste, op de broederlykstewyze’ ontvangenGa naar eind(10). 's Anderendaags groeide haar optreden in Den Haag uit tot een Belgisch-Nederlands verbroederingsfeest. De koningin en prins Hendrik waren aanwezig. Op voorstel van Thorbecke, had de Tweede Kamer haar werkzaamheden geschorst, om de zangers te gaan beluisteren. In de zaal hingen Belgische en Nederlandse vlaggen door elkaar. De Mechelaars zongen het Wilhelmus, Haagse zangers de BrabanconneGa naar eind(11). Het succes en het gunstig onthaal, dat de Sinte-Cecilia waren te beurt gevallen, werden in Vlaanderen warm toegejuicht. Als blijk van erkentelijkheid, ging het genootschap zelf, te Brussel, aan de Nederlandse gezant een serenade brengenGa naar eind(12). Prudens Van Duyse, die immer gereed stond om een gelegenheidsvers te dichten, zong een loflied Aen de KoninklykeMaetschappy van Ste Cecilia, van Mechelen, by hare terugkomst in België van hare kunstreis in Holland, ten behoeve der overstroomden ondernomenGa naar eind(13), waarin hij o.m. betuigde: Ons Nederland blyft door den band omstrengeld,
Dien de Eeuwige voor eeuwig heeft geknoopt.
Waer 't leed ook gal haer in den beker mengelt,
Naekt broedermin, en de arme lydster hoopt.
In de pers klonk vanzelfsprekend enthousiaste commentaar, in dezelfde toon als bij hoger vermelde gelegenheden werd aangeslagen. ‘Wy mogen het herhalen - aldus Het Handelsblad - dit zyn goede voorteekens; want in die broederlykefeestelykheid is voor ons allen een groot belang gelegen: het bewyst dat de betrekking tusschen België en Holland op de nauwste manier is toegehaeld, en dat men van weêrskanten reeds volkomen begrepen heeft, dat het meer dan tyd is, het laetste overschot van broederhaet te vergeten. De twee gouvernementen mogen die gunstige voorteekens niet uit het oog verliezen’ | |
[pagina 249]
| |
Ga naar eind(14). ‘Al zou de genegenheid van tael- en stamgenooten - want wyzyn en blyven kinderen uit hetzelfde bloed - ons niet by een brengen, dan zou het stoffelyk voordeel ons nog aenraden, van weerskanten, ons weêr zoo nauw mogelykby een te voegen’. De regeringen en de particuliere ondernemingen hadden dat overigens reeds ingezien. Zoals het succes van de Sinte-Cecilia nu had bewezen, werd die toenadering ook door het volk verlangdGa naar eind(15).
Had de watersnood in Nederland de Franstalige zomin als de Nederlandstalige Belgen onverschillig gelaten, de Vlaamsgezinden hebben dus de hulpverlening opgevat en aangemoedigd als een middel om de Belgisch-Nederlandse verbroedering te bevorderen. Na 1830 waren zij overigens de eersten geweest ‘welke krachtdadig hebben bygedragen, om de eerste hinderpalen, tusschen de twee volken, uit den weg te ruimen en het vooroordeel tegen Holland, in den geest van ons volk te bestryden’Ga naar eind(16). Snieders stipte het ‘niet zonder voldoening’ aan, nu hij immers in dit opzicht verblijdende gebeurtenissen mocht waarnemen. Dit Vlaamse streven naar toenadering tot Nederland ontstond uit een groot-Nederlands stamgevoel, dat 1830 niet vernietigd had. Er lag tevens een practische bedoeling aan ten grondslag: in het Noorden zocht men een steun in het verzet tegen de verfransing in België. Bij gelegenheid van de concerten der Sinte Cecilia werd dit nog verklaard door De Klauwaert, het wel zeer scherp tegen Frankrijk ingestelde orgaan van het Brusselse Klauwaerts-VerbondGa naar eind(17). De Vlaams-Nederlandse betrekkingen waren evenwel hoofd zakelijk tot het taal- en letterkundige beperkt gebleven. Het is niettemin duidelijk, dat toenadering tussen België en Nederland werd voorgestaan op het algemene, politieke en economische plan. Vandaar het beroep, dat op regeringsoverleg en verzoeningsgezindheid in de brede volkslagen werd gedaan. Afgezien van het eigen Vlaamse belang, kon, naar de overtuiging van de meeste Vlaamsgezinden, samenwerking voor beide landen alleen maar goede resultaten opleveren. M. DE VROEDE |
|