De Vlaamse Gids. Jaargang 37
(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
De moderne Amerikaanse roman van 1940 tot nuHET pleit voor de vitaliteit van hun werk, dat men bij ons de grote Amerikaanse romanciers als jongeren beschouwt, maar het is een onloochenbaar feit, dat zij tot de seniores van de Amerikaanse letteren mogen gerekend worden: Hemingway, Dos Passos en F. Scott Fitzgerald behoren tot het verloren geslacht, dat na de Eerste Wereldoorlog begon te schrijven - ook Faulkner is van hun tijd - terwijl Steinbeck, Caldwell, Farrell en Wright de vertegenwoordigers van de crisisliteratuur uit de jaren '30 zijn. Tussen hun geslacht en het huidige bestaat echter nog een tussengeneratie, van die schrijvers namelijk, die rond het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog publiceerden, en die, ten gevolge van onze isolatie tijdens de oorlogsjaren slechts langzaam tot ‘over here’ doordringen, hoewel hun werk ten zeerste de aandacht verdient. Hun aantal is vrij klein, maar toch vertonen zij als geslacht zulke specifieke kenmerken, dat ze radicaal van het vorige verschillen. In hun werk is zo weinig weerklank van de woelige en tragische vooroorlogse en oorlogse jaren te vinden, dat het de schijn wekt, of deze schrijvers in de literatuur een schuilplaats tegen de dreigende storm zochten, en, hoe paradoxaal ook, literair gezien is het tijdvak waarin ze schreven het enige rustige, dat men in de moderne Amerikaanse letteren kan aanwijzen. Terwijl de literatuur van de andere periodes een eruptief karakter vertoont, alsof ze meer veroorzaakt dan wel beïnvloed werd door de geweldige maatschappelijke rampen van oorlog en economische crisis, getuigt de roman uit de jaren '40 van een geestelijke sereniteit. In het werk van Robert Penn Warren, James Gould Cozzens, John P. Marquand, Walter Van Tilburg Clark, Jean Stafford en EudoraWelty, zelfs niet in dit van Nelson Algren, die evenals James T. Farrell de ellende van het menselijk schuim van Chicago schildert, zoekt men vruchteloos naar de blinde wanhoop en het aangrijpende defaitisme van de ontgoochelde oud-strijders of naar de pakkende aanklacht van de crisisroman, zelfs niet naar het traditionele naturalisme van de Amerikaanse literatuur, en het is volkomen vrij van de brutaliteit en de ongebreidelde sexualiteit, die tot de wezenskenmerken van de Amerikaanse roman schijnen te behoren. Stylistisch en constructief is de roman uit de jaren '40 echter minder origineel dan die uit de vorige literaire periode: de invloed van Hemingway is nog duidelijk te merken - zijn stijl behoort, zoals hij zelf zei, tot het publiek domein - maar de kernachtigheid is minder scherp uitgesproken en werd geassimileerd in een vloeiender en breder rhythme. Men merkt tevens in het werk van deze romanciers een afgetekende tendenz naar poëtiek op, wat niet zo verwonderlijk is, daar verschillende onder hen als dichter debuteerden, en het is geen toeval, dat dit geslacht twee merkwaardige | |
[pagina 210]
| |
symbolische romans produceerde: ‘The Mountain Lion’ van Jean Stafford en ‘The Track of the Cat’ van Walter Van Tilburg Clark. De meest bekende auteur van deze schrijversgeneratie is John P. Marquand (geb. 1893), de gentleman van Boston, die wat zijn ouderdom betreft eer bij het verloren geslacht thuishoort, doch die vrij laat tot de literatuur kwam. ‘The Late George Apley’ verscheen reeds in 1937, maar de meeste van zijn werken werden tijdens de oorlog geschreven. Het zijn evenveel delicate en fijnzinnige schilderijen van de Amerikaanse burger op middelbare leeftijd, en de conflicten die er in behandeld worden, blijven beperkt tot die van een enigszins doodgelopen huwelijk, van beroep of zakenGa naar voetnoot(1) Robert Penn Warren (geb. 1905), die ook naam verwierf als dichter en criticus, schijnt slechts een enkel thema in zijn vier romans uit te werken, namelijk dit van de noodzaak aan zelfkennis. Zijn helden, zowel in ‘Night Rider’ (1939) en ‘At Heaven's Gate’ (1943) als in ‘All the King's Men’ (1946) en ‘World Enoughand Time’ (1950) zijn, wat T.S. Eliot ‘hollow men’ noemde, die trachten zichzelf te vinden in politieke ambities en in de liefde voor een vrouw. ‘All the King's Men’, dat helaas! zeer weinig bijval vond in Nederlandse vertaling, is zijn voornaamste werk en een van de belangrijkste romans uit de Amerikaanse literatuur. In zijn held heeft Warren het prototype van de Amerikaanse vrijzinnige intellectueel getekend, die wereldmoe en cynisch nog slechts oog heeft voor de werkelijkheid die hem bevalt, en dit portret is zo meesterlijk, dat het slechts met dit van Robert Jordan uit ‘For Whom the Bell Tolls’ te vergelijken is. ‘All the King's Men’ is een hoogstaande roman, die men niet ongelezen mag laten en die als geen de dubbele persoonlijkheid van Robert Penn Warren openbaart: de romantische verteller en de zoekende denker. Walter Van Tilburg Clark (geb. 1909) heeft van het Verre Westen een literair thema gemaakt. ‘The Ox-Bow Incident’ (1940) het klassieke epos van de Far-West - en naar vorm en inhoud een meesterwerk - verhaalt een aangrijpende historische lynching, terwijl in ‘The Track of the Cat’ (1949) een adembenemende jacht op een demonische poema de strijd van de mens tegen de Boze symboliseert. In deze roman en in de novellenbundel ‘The Watchful Gods’ (1950) blijft de barre Westerse natuur geen achtergrond of decor voor zijn verhaal, maar ze vervult er een eerste-rangsrol in, even actief en even levend als die van mensen en dieren. James Gould Cozzens (1903), wiens ‘S.S. San Pedro’ (1931), vóór de oorlog in het Nederlands vertaald werd, is een van die stille naturen, wiens sensatieloos oeuvre nooit populair succes zal verkrijgen, maar die waarschijnlijk na vele jaren zal ontdekt worden en als een revelatie beschouwd. | |
[pagina 211]
| |
Zijn laatste werk ‘Guard of Honor’ (1948) is waarschijnlijk zijn beste, maar deze fijne roman, waarin de legerinrichting op meesterlijke wijze getekend wordt met de conflicten en de stormen die ze beroeren, had het ongeluk te verschijnen in een periode, waarin oorlogsromans vol bloed en zweet furore maakten en zelfs een Pulitzerprijs volstond niet om hem te doen inslaan. Van de schrijvers uit de veertiger jaren is Nelson Algren (geb. 1909) de enige, die men naturalist kan noemen met zijn romans ‘Never Come Morning’ (1942), ‘The Man withthe Golden Arm’ (1949) en de novellenbundel ‘The Neon Wilderness’ (1947), maar een warme naastenlefde omgeeft er de prostitué's, de spelers, de dieven en de ganse staalkaart misdadigers uit de sloppen van Chicago met een teder licht. Zij zijn mensen en geen monsters en niettegenstaande Algren de gruwelijkste grootstadsellende schildert, sterkt hij de lezer in zijn geloof aan de fundamentele goedheid van het mensenhart. Tot dit schrijversgeslacht behoren ook de twee grootste vrouwelijke auteurs van de hedendaagse Amerikaanse letterkunde: Eudora Welty (geb. 1909) en Jean Stafford (geb. 1915). De eerste, ongetwijfeld een van de grootste kunstenaars van onze tijd, heeft echter weinig kans om bij ons bekend te worden, daar haar werk hoofdzakelijk uit novellen bestaat, een genre, dat hier weinig aftrek vindt. Haar eerste roman ‘The Robber Bridegroom’ (1942) was een tegenvaller, met haar tweede ‘Delta Wedding’ (1946) had ze meer succes, misschien wel, omdat hij in taferelen geschreven werd. Het is echter in haar novellenbundels ‘A Curtain of Green’ (1941), ‘The Wide Net’ (1943) en ‘The Golden Apples’ (1949), dat men de grootheid van deze Zuiderse schrijfster moet zoeken. ‘Ik was haast tot een dubbel leven gekomen, waarnemer en dromer’, schrijft ze in de autobiografische novelle ‘A Memory’, en deze zin karakteriseert haar kunst volkomen. Zij verbindt een scherp appercipiërend realisme met een fijngevoelige karakteranalyse en haar talent bereikt zijn hoogtepunt op ‘de mysterieuse drempel van droom en wake’, wanneer de uitwendige realiteit haast onzichtbaar overgaat in de innerlijke werkelijkheid van gevoel en fantasie. Het oeuvre van Jean Stafford verplaatst de lezer van de broeiende, doch fascinerende atmosfeer van Mississippi naar het stijve, aristocratische Bosten, in New England. Haar romans ‘Boston Adventure’ (1944) - ‘The Mountain Lion’ (1947) is in haar geboortestaat Colorado gesitueerd - en ‘The Catherine Wheel’ (1952) spelen zich in het oude semi-Engelse deel van de V.S. af en naast de romanstof schijnt ook de stijl van Jean Stafford eerder aan te knopen bij de traditie van de Engelse roman: men kan zich geen groter verschil indenken dan tussen haar rustig en zacht ontwikkelend oeuvre en de spannende, actierijke en tempovolle roman van de Amerikaanse hard boiled school. Haar werk, dat kristalhelder van stijl en klassiek van bouw is, diep-emotioneel en zeer vrouwelijk van karakter, vertoont een voorliefde voor een tragisch slot onder zeer normale omstandigheden en het getuigt van een buitengewoon talent in de creatie van kinderen en pubers. | |
[pagina 212]
| |
De Tweede Wereldoorlog brak alle banden met dit tussengeslacht en de oorlogsromans, die meestal het eerste werk van jonge schrijvers waren, brachten een nieuwe naturalistische periode in de Amerikaanse letterkunde. Uit de vergelijking van ‘The Nakedandthe Dead’, van Norman Mailer, met ‘A Farewell to Arms’, blijkt, dat er een fundamenteel verschil bestaat tussen de hedendaagse oorlogsroman en die uit de twintiger jaren. Terwijl bij het geslacht van Hemingway - men vergete niet, dat toen alle schrijvers, zonder uitzondering, vrijwilligers waren - de oorlog en de naoorlogse jaren een langzame, maar tragische verbrokkeling van hun idealen betekenden die hen tot een schokkende wanhoop bracht, trokken de schrijvers van onze tijd hun uniform aan zonder idealen en zonder illusies, en reeds vóór het einde van de vijandelijkheden beseften zij, dat deze oorlog slechts diende om de beslissende tweekamp voor te bereiden. Hun leven werd niet, zoals dit bij het verloren geslacht het geval was, op het slagveld gevormd - de oorlogsromans van Hemingway, Dos Passos en Cummings waren geen slagveldschilderijen, maar diagnosen van de geestelijke groei van hun schepper - en voor de huidige generatie betekende de oorlog alleen een nare beleving, die ze zo spoedig mogelijk moesten kwijt geraken: hun romans waren voor hen geen innerlijke catharsis, maar slechts een reinigend bad. Dit verschil in geesteshouding blijkt duidelijk uit de conceptie van de hedendaagse oorlogsromans, die een onpersoonlijk karakter vertonen in vergelijking met die van het verloren geslacht. Men kan zich goed inbeelden, dat ‘The Nakedandthe Dead’ door Irwin Shaw zou geschreven zijn, of omgekeerd ‘The Young Lions’ door Mailer, maar ‘A Farewellto Arms’ is van Hemingway, en niet van Cummings of Dos Passos, en Frederick Henry, die in de liefde voor Catherine Barkley de enige uitweg ziet uit een verloren maatschappij, is de schrijver zelf. In de moderne oorlogsroman ontbreekt deze innige geestelijke band tussen schepping en schepper geheel: de moderne romancier stelt zich tevreden met een journalistieke weergave van de uiterlijke gruwel: hij tracht naar een accurate reportage met een breed panorama, waarin het ganse krijgsgebeuren kan geschilderd worden, of de vele facetten van het soldatenleven, als bij John Horne Burns, maar het innerlijk conflict, het beleven van de oorlog door het medium van een held, waarin de lezer zich met de schrijver vereenzelvigen kan, komt zelden voor. De moderne oorlogsroman vertoont een technisch meesterschap, dat slechts een enkele van de oorlogsboeken uit de jaren '20 bereikte, maar hij mist het vuur van een waarachtige, persoonlijke beleving, ja, dikwijls zelfs dit van een oprechte aesthetische ontroering. Bovendien wisten alleen de grootste onder de moderne oorlogsromanciers zich aan de invloed van Hemingway te onttrekken en de buitenstaander staat verbaasd over de omvang van die Hemingwaysupprematie: de openingsregels van ‘The Girl on the Via Flaminia’, van Alfred Hayes, zijn haast dezelfde als die van ‘A Farewell tot Arms’; ‘That Winter’, van Merle Miller, tracht de huidige naoorlogse stemming weer te geven in de | |
[pagina 213]
| |
25 jaar-oude termen van ‘The Sun also Rises’, terwijl het werk van anderen, als dit van Robert Lowry, slechts een paraphrase is van dit van Hemingway. Zeer merkwaardig is, dat de latere romans van deze oorlogsschrijvers, wanneer ze onderwerpen uit het normale leven behandelen, alle zonder uitzondering mislukkingen waren. Dat is geen ongewoon verschijnsel, want in zekere zin kan men de hedendaagse oorlogsroman geen zuivere schepping noemen. Zoals John W. Aldridge in ‘After the Lost Generation’ deed opmerken, is het inderdaad niet nodig om dramatische situaties te gaan zoeken voor een oorlogsboek - het feit alleen, dat men over de oorlog schrijft geeft voldoende actie en tempo - en verder hoeven de gevoelens en de daden van de helden niet gemotiveerd, noch ontwikkeld of voorbereid te worden als in een gewone roman, want een oorlogsroman voldoet reeds als de feiten waar zijn en getrouw werden weergegeven. De oorzaken van de mislukking van de oorlogsromanciers en van het onbevredigende van de meeste andere moderne Amerikaanse werken zijn, mijns inziens, minder op aesthetisch plan te zoeken, dan wel in het ontbreken van een positieve godsdienstige of wijsgerige, ja zelfs van een louter politieke levensbeschouwing van de jonge Amerikaanse kunstenaar. In tijden als deze, wanneer de onzekerheid op ieder mens drukt en de relativiteit en de ontoereikendheid van vele waarden duidelijk wordt, kan het niet anders dan dat de kunstenaar door twijfels bevangen wordt. Absolute twijfel is echter een negatie van het leven en verbloemd of niet, hij blijft een panische vlucht. Zeker, onder de schaduw van de atoombom valt het moeilijk om het leven te ‘bejahen’, en het is thans onmogelijk om even rustig en onverstoorbaar als een romancier uit de Victoriaanse periode over smachtende maagden en besnorde schurken te schrijven, maar toch mag een kunstenaar niet blind blijven voor de waarheid, de schoonheid en de goedheid van het leven, die het het leven waard maken. Vele Amerikaanse kunstenaars ontvluchten de werkelijkheid en hun twijfel aan de zedelijkheid en de schoonheid is zo groot, dat ze het leven van alle dag ongeschikt achten voor artistiek materiaal: ze zoeken koortsachtig naar nieuwe terreinen en homosexualiteit is voor hen in de jongste tijd een vruchtbare bron van inspiratie geweest. Het hartstochtelijk grijpen naar nieuwe thema's, dat reeds vroeger in de Amerikaanse letterkunde te constateren viel - men denke slechts aan de trits romans over zwakzinnigheid, alcoholisme, China en rassenhaat - mag niet alleen uitgelegd worden als louter modezucht vanwege uitgevers, publiek en auteurs, maar de dieper liggende oorzaak is ongetwijfeld te zoeken in de levensmoeheid en in het negativisme van de Amerikaanse kunstenaar. Natuurlijk begaan romanciers die zich laten verleiden tot het exploreren van het abnormaal gedrag van de mens, litteraire zelfmoord: uitzonderlijke thema's bieden uiteraard weinig mogelijkheid en variatie, en het is alleen een | |
[pagina 214]
| |
genie gegeven ze algemeen menselijke waarde te schenken. De abnormaliteit van de held overwoekert zijn normale karaktereigenschappen, en het resultaat is een vrij onpersoonlijk type, dat bij voortdurende exploitatie gestandardiseerd dreigt te worden. Zo leiden, evenals in de beeldende kunsten een individualistische fantasie en een opzettelijk negeren van gevoelens die aan alle mensen eigen zijn, ook in de moderne Amerikaanse literatuur tot een groteske en neurotische zinloosheid. Het is een algemeen verschijnsel, in alle literaturen vast te stellen, dat de vlucht uit de werkelijkheid steeds gepaard gaat met een extreme bekommernis om de vorm. ‘Ihr Wesensausdruck ist Chaos bei äusserem Können’, zegt Jaspers over de kunst van onze tijd, en ook in Amerika heeft de decadentie zich in een schitterend kleed gehuld: zo munt het werk van Truman Capote en van Tennessee Williams uit door een enig-prachtige stijl, die echter soms alleen schijnt te dienen om de poverheid van het romangegeven te verbergen. Bij de jonge Amerikaanse romanciers is er een duidelijke aftekening tussen een groep die het leven ‘verneint’ en een andere, die een positieve levenshouding aanneemt. De eersten doen het meest van zich spreken - hun werk is nieuw en sensationeel - terwijl de groep die voor hun geloof in het leven uitkomt, niets anders doet dan de traditie voortzetten. De school van de moderne Amerikaanse decadentie gaat wel eens door onder de naam van ‘ontaarding en magnolia's’, omdat ze meest voorkomt bij schrijvers uit het Zuiden en omdat ze schoonheid aan degeneratie paart. Haar voornaamste vertegenwoordiger is Truman Capote (geb. 1925), het wonderkind van de Amerikaanse letteren. Zijn eerste roman, ‘Other Voices, Other Rooms’ (1948), waarin droom en daad op fascinerende wijze vervlochten zijn, maakte ook in het buitenland geweldig ophef, niet het minst door de handigheid van zijn uitgever, die door enkele excentrieke foto's van de auteur een Capotelegende wist te scheppen. Geen enkel werk is typischer voor de Amerikaanse decadentie door de exceptionaliteit van de beschreven toestanden, de excentriciteit van de helden en de wondermooie vormgeving. Zijn novellenbundel ‘A Tree of Night’ (1950), is een verzameling van geniaal geschreven, griezelige en soms morbiede verhalen - sommige laten een onvergetelijke indruk na als ‘Miriam’, waarin een oude jongejuffer voorkomt, die geterroriseerd wordt door een wildvreemd opdringerig kind. ‘The Grass Harp’ (1951) was een verrassing, want het gothische en het decadente van het vorige werk van Capote had er plaats moeten maken voor een luchthartige burleske. In dit verhaal van enkele zeer verscheiden karakters, die in een boom gaan wonen om de wereld te ontvluchten, paart zich een gulle humor aan een speelse fantasie, en het boek is niet gespeend van warme menselijkheid. De pracht van de stijl van Capote wordt slechts geëvenaard door die van Tennessee Williams (1914): in 1950 waagde de wereldberoemde toneelschrijver zich aan de romankunst met ‘The Roman Spring of Mrs. Stone’ en in deze huiveringwekkende korte roman tekent hij de degeneratie van een rijke, | |
[pagina 215]
| |
eenzame Amerikaanse weduwe, die zich te Rome aan een jonge bedelaar geeft. Met ‘Other Voices, Other Rooms’ is hij het meest representatieve werk van de Amerikaanse decadentie, om de neerdrukkendheid van de atmosfeer, de armoedigheid van het thema en ook om de pracht van de prinselijke stijl. Hoewel slechts even oud, of juister gezegd, even jong als Truman Capote, heeft Gore Vidal (geb. 1925), reeds een zevental romans op zijn actief, waarvan ‘The City and the Pillar’ (1948) de voornaamste is. Hij mist het precieuse aestheticisme van Capote, al is zijn stijl zeer verzorgd. De homosexualiteit, die bij de andere schrijvers van de decadente school regelmatig, doch terloops voorkomt, vormt bij Gore Vidal het hoofdmotief van zijn werk. Hij schrijft een realistisch verhaal, maar daar zijn helden slechts geschapen zijn om het argument, dat homosexualiteit de meest bevredigende liefde voor een denkend mens is, kracht bij te zetten, en door het ontbreken van alle passie in zijn hypersexuele werk, blijft dit zeer onbevredigend. Oppressiever nog dan Gore Vidal is Paul Bowles, de auteur van ‘The Sheltering Sky’ (1949), ‘Let It Come Down’ (1952) en de novellenbundel ‘The Delicate Prey’ (1950). Bowles heeft het grootste gedeelte van zijn werk in Noord-Afrika gesitueerd, waar hij lang gewoond heeft. Zijn eerste roman, waarin hij de ondergang van een Amerikaans paar op reis in Afrika beschrijft, walgt nog meer door de morbiede passiviteit van zijn heldin, die in een harem terechtkomt, dan door de verkrachtingen en de haremscènes die Bowles beschrijft: het is een nachtmerrie onder een exotische hemel, een mengsel van symboliek en pornographische sensatiezucht. Ook zijn ander werk, hoewel niet in dezelfde mate als ‘The Sheltering Sky’, enerveert meer door zijn amoraliteit dan door zijn immoraliteit, oppresseert meer door de gevoelloosheid van zijn helden dan door de goedkope prikkeling. ‘The Gallery’ (1947), van John Horne Burns (1916), was voorzeker de meest menselijke van alle oorlogsromans. De schrijver had vooral oog voor de mensen en wat de oorlog in hen uitwerkte, en niet zo zeer voor het oorlogsgeweld op zichzelf, en zijn boek, dat geen roman is, maar een verzameling novellen die eenheid verkrijgen door hun situering in de Galleria Umberto te Napels, is ook om zijn vormgeving een geniaal werk. ‘Lucifer with a Book’ (1949), was een tegenvaller, want hoewel technisch en formeel even goed als ‘The Gallery’, ging Burns er de weg der decadentie mee op, door het weinig belangrijke gegeven en de verwrongen karakters. Zoals Mailer, had ook Burns alles in het werk gesteld om alledaagsheid en oppervlakkigheid te vermijden, maar het resultaat van zijn opzettelijke en veel te onnatuurlijke pogingen was een misvormd en zonderling boek. Toch bestaat voor hem de meeste hoop om de decadentie te ontsnappen, daar blijft de gevoeligheid en het scherpe psychologische inzicht van ‘The Gallery’ borg voor. Op zijn passief heeft Burns echter een vrij idiote chauvinistische uitspraak staan; hij schreef, dat hij voor thema koos: ‘het breedste en meest bedrieglijke ervaringsbereik: het Amerikaanse leven. Buiten Amerika is er niets de moeite waard om beschreven te worden, omdat wij de | |
[pagina 216]
| |
kracht hebben om de toekomst te zijn; terwijl alles in de wereld stilstaat of naar het verleden kijkt... De priesters zijn verouderd en de wetenschapsmensen kunnen slechts meer materiële goederen (of de dood) aan het volk schenken.’ Met Burns vertoeft ook Carson McCullers (geb. 1917) op de periferie van de decadentie. Als litterair wonderkind is zij de tegenhanger van Truman Capote, want ze publiceerde ‘The Heart is a Lonely Hunter’ (1940), toen ze pas drie en twintig was. Het was een vreemd verhaal, dat van een ongelooflijke rijpheid getuigde, en haar oorspronkelijk thema van de menselijke eenzaamheid is zij doorheen haar ganse oeuvre trouw gebleven. Bleef het een open vraag of haar eerste werk decadent was of niet, dan miste het groteske ‘Reflexions in a Golden Eye’ (1941), niet alleen de diepte en de emotionele kracht van haar eerste boek, maar zoals een Amerikaans criticus schreef, was zelfs het paard, dat er in voorkomt, niet eens normaal. ‘The Member of the Wedding’ (1946), dat de groei van twee kinderen beschrijft, vooral de praepuberteit van het meisje, was een zeer fijnzinnige roman, waarin de geestelijke isolatie van de mens prachtig uitgedrukt werd. De meeste auteurs, die zich niet van het leven afkeerden en die de strijd tegen de geestelijke depressie van onze tijd durfden opnemen, werden hierdoor gedreven en geholpen door hun politieke overtuiging en het is geen toeval. dat ze de meest linksgerichte Amerikaanse auteurs zijn. Politiek is echter slechts een van de levensvormen van de mens en politiek gekleurde kunst kan zelden bevredigen, omdat ze onvolledig is en de veelzijdigheid van het leven verwaarloost. Hoe enger het politieke gezichtspunt en hoe meer de kunstenaar in politieke in plaats van in humane termen denkt, hoe dorrer het product wordt, dat hij voortbrengt. Een typisch voorbeeld hiervan is ‘Barbary Shore’ (1951), van Norman Mailer (geb. 1923), de jonge kunstenaar, die zich met ‘The Naked and the Dead’ wereldfaam verwierf. Reeds in zijn oorlogsroman had zich zijn bekommernis met de politiek laten gevoelen, maar hoe verkeerd men kan lezen, bewees de Vlaamse dagbladrecensent, die Mailer van fascisme verdacht en generaal Cummings voor zijn persoonlijke spreekbuis aanzag. ‘The Naked and the Dead’ is zonder twijfel een van de meest aangrijpende oorlogsboeken die ooit geschreven werden: het ontleent zijn kracht niet aan de schildering van de oorlogswreedheden à la Latzko, maar aan het beeld van het kwaad en het dierlijke, dat de oorlog in de mens doet bovenkomen. Mailer overtuigt echter niet volledig, omdat hij zijn helden te onbeduidend gekozen heeft, zodat hun ontaarding de lezer onbewogen laat. Zijn werk blijft ook te negatief, maar dat belet niet, dat het met ‘Oorlog en Vrede’ tot de bijzonderste oorlogsromans van de wereldliteratuur behoort. Mailer is tot de normale roman willen komen langs een politiek thema om, het enige dat hij waarschijnlijk belangrijk genoeg achtte om naast het oorlogsthema te kunnen staan. ‘Barbary Shore’ (1951), is echter een verwarde 20-eeuwse moraliteit geworden | |
[pagina 217]
| |
met een collectie excentrieke helden: oud-communisten, F.B.I.-agenten, Trotzkisten, nymphomanen en dies meer, die slechts vlakke politieke en sexuele abstracties zijn. Men kan in het boek drie sferen onderscheiden: die van het eigenlijke verhaal, een ideologische en een symbolische. Van verhaal is in ‘Barbary Shore’ zomin spraak als in ‘Elkerlik’ en symbolisch bevredigt het niet, niettegenstaande Mailer enkele geslaagde vondsten had, als de titel en de hoofdpersoon die zijn identiteit in de oorlog verloor, een treffensepersonificatie van de hedendaagse, linksgerichte Amerikaan. Politiek brengt ‘Barbary Shore’ weinig aarde aan de dijk, want Mailpredikt er een zonderling en vaag, maar extreem socialisme in, dat aan Stalin verzaakt om het bij Lenin te houden.
De jonge geestesverwanten van Mailer zijn minder belangwekkend dan hij, die een gevoelig en eerlijk kunstenaar is, bij wie het onmogelijk is om aan zijn oprechtheid, zelfs aan die van zijn zonderlinge politieke overtuiging te twijfelen. Irwin Shaw (geb. 1912), had in 1948 samen met Mailer succes gekend met ‘The Young Lions’, doch reeds in deze oorlogsroman merkte men de berekendheid, de sensatiezucht en de invloed van het journalisme op. De handig gecoördineerde avonturen van zijn drie helden, die slechts typen waren, vermochten niet het boek die betekenis te geven, die Shaw wenste, daarvoor waren zijn gevoelens te onoprecht of te gemaakt, als bvb. in de naïeve verheerlijking van de Joodse soldaat. ‘The Troubled Air’ (1951) lijdt aan dezelfde gebreken: zoals bij Shaw te verwachten viel, was zijn politiek thema lang niet zo gedurfd als bij Mailer - hij behandelt de hysterische communistenjacht in het radiowezen - en bij zijn oppervlakkigheid en zijn goedkope sentimentaliteit valt het moeilijk om in zijn artistieke integriteit te geloven.
Merle Miller (geb. 1919) zocht in ‘That Winter’ (1948) de naoorlogse atmosfeer te schilderen zoals Hemingway dit in ‘The Sun also Rises’ voor zijn tijd gedaan had. In al hun passiviteit en hun nihilisme bleven de helden van Hemingway levende, echte mensen, maar die van Miller zijn onbeduidende personen, bij wie alle hartstocht ontbreekt. ‘The Sure Thing’ (1949) heeft eveneens de communistenjacht, hier in het Departement van Buitenlandse Zaken, tot onderwerp. Het is een eerlijk boek, maar Miller beschikt niet over voldoende talent om zijn helden statuur te geven: hij is evenals Alfred Hayes (geb. 1911) een tweederangsfiguur. Deze laatste is een andere discipel van Hemingway, maar vindt men bij de eerste meer een oproepen van de Hemingway-sfeer, dan treft men in het werk van Hayes een zorgvuldige imitatie aan én van de geest, én van de stijl van Hemingway. Zijn oorlogsromans ‘All Thy Conquests’ (1946) en ‘The Girl on the Via Flaminia’ (1949) bieden een interessant verhaal, maar zij zijn louter, hoewel goed gedocumenteerde oorlogsgeschiedenissen, die de diepere persoonlijke betekenis missen van ‘A Farewell to Arms’. Zijn civiele roman ‘Shadow of Heaven’ (1947) waarin | |
[pagina 218]
| |
hij het leven van een vakbondleider beschreef, is meer sociaal-getint dan politiek. De Amerikaanse letterkunde mag waarschijnlijk nog met de meeste hoop bouwen op twee jonge auteurs: Brendan Gill en J.D. Salinger, niettegenstaande ze beiden maar één enkele roman op hun actief hebben. Zij aanvaarden het leven, niet enthousiast en vurig als een Giono en niet geconditionneerd door een politieke overtuiging, maar hun werk is een kalme, doch wel doordachte belijdenis van hun geloof in de goedheid en de schoonheid van de mens. Hun romans zijn dan ook geen naïeve schildering in een ethisch zwart en wit, maar sterk realistisch werk, waaruit echter, nadat alles gezegd is, de overtuiging straalt, dat het leven waard is geleefd te worden. Affectief en geestelijk is het hoogstaande literatuur en zo origineel van conceptie, zo volmaakt van techniek en zo meesterlijk van opbouw en van stijl, dat het voor geen enkel van de romans uit de decadente school moet onderdoen. Brendan Gill behandelt in ‘The Trouble of One House’ (1950) de dood van een voorbeeldige doktersvrouw, doch zijn roman, die uit fragmenten en flash back's werd samengesteld, is meer het beeld van een situatie dan een doorlopend verhaal. Gill is op geniale wijze geslaagd in de weergave van de onderlinge relaties van de overblijvenden en de delicate spanningen werden op zulke fijnzinnige wijze geschilderd, dat het verhaal vol ondergrondse stromingen zit. ‘The Trouble of One House’ is zeer ontroerend en diepzinnig en door het nuchter beklemtonen van het schone en het goede in het leven, is het een noodzakelijke correctie van het nihilisme en het geestelijk verval van de Amerikaanse letteren. Ook ‘The Catcher in theRye’ (1951) van J.D. Salinger (geb. 1919) is een merkwaardige roman, die een groot en typisch Amerikaans talent verraadt. Er wordt een puberteitsconflict in verhaald: de groei van een collegestudent die van de kostschool weggejaagd wordt en niet meer naar huis durft keren, doch in die paar eenzame, kwellende dagen dat hij in New York rondzwerft, man wordt. Opvallend is de Amerikaanse nuchterheid, waarmee de puberteitscrisis voorgesteld wordt: de Europese clair-obscuur en het onheilspellend naderen van het onweer ontbreken geheel. ‘The Catcher in the Rye’ heeft meer het uiterlijk van een spannend, vlot verhaal dan van een diepe psychologische roman, vooral omdat het in de ik-vorm verteld werd en dit in een kleurige, geestige en rake adolescententaal, die zo bedrieglijk vlot en amusant is, dat de oppervlakkige lezer er het onderliggend zielsconflict bij vergeet. Litterair en ethisch is ‘The Catcher in de Rye’ een geniale prestatie en de gezonde natuurlijke wijze, waarop Gill het zielsconflict heeft voorgesteld, steekt gunstig af tegen de clinische methode en de pathologische uitzonderingsgevallen waaraan de moderne puberteitsliteratuur ons heeft gewoon gemaakt. Beide romans zouden de Amerikaanse kunstenaars moeten overtuigen van het feit, dat het normale leven genoeg dramatische stof voor een kunstwerk | |
[pagina 219]
| |
bezit en dat ook het alledaags leven zin en betekenis heeft. Gill en Salinger zijn zeldzame bakens in de stroom van decadentie en aestheticisme, die thans doorheen de Amerikaanse literatuur trekt; maar het zijn hechte, stevige bakens, wier soliede fundering door de geschiedenis gewaarborgd wordt: de enige kunst die de eeuwen getrotseerd heeft, is deze die ontsprong uit een warm kunstenaarshart en niet degene, die uit het neurotisch brein van een wereldvreemde kameraestheet ontsproot. Jos VAN DER STEEN |
|