De Vlaamse Gids. Jaargang 37
(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| ||||
De mythe in de hedendaagse literatuurHET woord ‘mythe’ wordt zo vaak misbruikt, er worden zoveel uiteenlopende betekenissen aan gehecht, dat het eerst en vooral nauwkeurig bepaald dient te worden. Onder de kenmerkende eigenschappen, die de moderne wetenschap aan de mythe toekent, treden er drie op de voorgrond: de plasticiteit van de mythe, haar eeuwig karakter en haar collectief karakter. Laten wij dadelijk een zeer verspreide dwaling uit de weg ruimen: bij de primitieve volken is de mythe evenmin een fabel als een allegorie. Ten onrechte heeft men hun mythische helden en verhalen voor symbolen van natuurverschijnselen of van abstracte begrippen gehouden. Symbolen zijn producten van een logisch proces dat aan het mythisch denken totaal vreemd is. De goden belichamen geen abstracties: zij zijn levende wezens en hun handelingen worden door de primitieve mens letterlijk opgevat. Daar waar wij abstraheren, bedient hij zich van beelden. Hij beschouwt het mythisch verhaal geenszins als een fantastisch sprookje, maar als een doorleefde realiteit. In de mythe zijn vorm en inhoud, beeld en betekenis van elkaar niet te scheiden. Hieruit blijkt reeds het plastisch karakter van de mythe. Bovendien, van het mythisch verhaal blijft een geheimzinnige macht uitstralen. Al heeft het zich in lang vervlogen tijden afgespeeld, toch blijft het invloed op het heden uitoefenen. De mythische held is een oertype, de mythische handeling het voorbeeld van alle latere handelingen. Wat in de oertijd gebeurd is, wordt voortdurend herhaald. Het heden beroept zich op het verleden of, beter gezegd, alle menselijke handelingen reproduceren een reeks modelhandelingen, die één enkele maal gebeurd zijn. Hij die Gods geboden niet naleeft, vervult onbewust de rol van Adam en Eva. Andere verhalen, de zgn. eschatologische mythen, hebben betrekking op de toekomst: het laatste oordeel, de ondergang van de wereld, enz. Ook in dit geval is de mythische tijd onbepaald, onafhankelijk van de historische tijd. Met ‘collectief’ karakter wordt bedoeld dat de mythe uit de gemeenschap isontstaan en aan collectieve gedachten en gevoelens uiting geeft. Op die drie kenmerken van de mythe zullen wij later nog terugkomenGa naar eind(1). Tussen het mythisch denken en ons logisch denken schijnt er een onoverbrugbare kloof te liggen. Wij kunnen ons moeilijk in die primitieve geestesgesteldheid invoelen. Voor de primitieve mens is denken niets anders dan in beelden zien, terwijl wij natuurlijk geneigd zijn te abstraheren, te rationaliseren. Achter het beeld zoeken wij voortdurend het begrip. Op het eerste gezicht lijkt het dus wel alsof de mythen niet levensvatbaar zouden zijn in onze beschaving. En toch, bij nadere overweging ontdekken wij dat zij bij de moderne mens schering en inslag zijn, dat de mythische denkvormen op vele gebieden van onze geestelijke activiteit tot hun recht komen. | ||||
[pagina 198]
| ||||
Ons leven is met mythen doorweven. De politiek is er bijzonder rijk aan. Onze staatsmannen hebben wel ingezien dat theorieën zonder werking blijven zolang zij de verbeelding van de massa niet treffen. Zij hebben ze dan ook op het mythisch plan getransponeerd. Wij kennen tegenwoordig de mythe van de revolutie en van het millennium en die van de ideale democratie. En wij herinneren ons nog duidelijk de Mythus des 20. Jahrhunderts, die van de noordse mens, wiens rechte neus, blond haar en blauwe ogen gedurende een tiental jaar tot de kentekens van het uitverkoren ras werden verheven. Al die politieke ideologieën zijn zoveel moderne varianten van de mythe. Aan de andere kant heeft de psychologie bij gebrek aan nauwkeuriger benamingen heidense goden en helden doen herleven om onze instincten aan te duiden. Hoe dieper de psychanalyse de geheimen van de psyche doorgrondt, hoe dichter zij bij de mythische wereld, de wereld van Eros en Ocdipus komt. Ook aan de sport en de filmkunst hebben wij mythen te danken. Voor hoeveel meisjes en jongens geldt het leven van een Ingrid Bergmann of een Fausto Coppi niet als een oertype, een voorbeeld, waar zij zich bewust naar willen richten. Maar op geen enkel gebied komt die voorliefde van onze tijdgenoten voor de mythologie zo duidelijk tot uiting als in de literatuur. Hoe diep zij de behoefte aan dit uitdrukkingsmiddel gevoelen, blijkt uit het feit dat zij zich niet altijd met de bestaande mythen tevredenstellen. Daar waar deze hem niet in staat stellen om moderne toestanden uit te beelden, daar waar deze te kort schieten, schept de schrijver er nieuwe, die, in tegenstelling met de primitieve mythen, individueel zijn. Deze nieuwe mythen geven inderdaad uiting aan de gedachten en gevoelens van de kunstenaar eerder dan aan die van de collectiviteit. Een dergelijke mythe heeft Kafka in Das Schloss gebouwd. In grote trekken weerspiegelt het verhaal van de vergeefse pogingen van de landmeter K. om in contact te komen met de inwoners van het slot Kafka's levenslang streven naar God. Vele romans van Graham Greene zijn gebouwd rond de geschiedenis van een man. die zich aan het een of ander vergrijp schuldig voelt en die door zijn vijanden wordt achtervolgd. Dit is eveneens een mythisch schema, waarin de angst en de verlatenheid van de moderne mens tot uiting komen. In dit geval heeft de individuele mythe een concrete vorm gegeven aan de onbewuste gevoelens van de massa: vandaar het geweldig succes van Greene. Doek Kafka en Greene zijn uitzonderingen in vergelijking met de massa schrijvers, die een beroep hebben gedaan op de oude mythen. De bijbel en de verhalen van Homeros en Ovidius zijn voor de moderne kunstenaar een onuitputtelijke bron van beelden en thema's. Shaw en Roelants hebben Pygmalion weer het leven geschonken; Giraudoux en O'Neill werden door de klachten van Electra aangegrepen; Verwey en Gide door de lotgevallen van Persephone; Cocteau door de zang van Orpheus. Joachim van Babylon van M. Gijsen is de bittere biecht van de echtgenoot van de kuise Suzanna. Van de Woestijne heeft een Geboorte van Eva geschreven en D.H. | ||||
[pagina 199]
| ||||
Lawrence een Christusverhaal: The Man Who Died. Valéry, Anouilh, George, Trakl, Graves, Dylan Thomas, A. Roland Holst, - zij hebben allemaal de aantrekkingskracht gevoeld die van de oude mythen, hoe versleten ook, uitstraalt. Doch in de meeste gevallen is hun zedelijk en sociaal gehalte, hun collectief karakter, verloren gegaan. Bovenvermelde schrijvers hebben de oude mythen enkel als een stramien voor eigen ervaringen, als een kader voor individuele gevoelens gebruikt. Was zulks de enige opvatting van de mythe, onze mythologische literatuur zou zich niet van de traditie onderscheiden. Karakteristiek voor onze tijd is het feit dat zekere vooraanstaande schrijvers zich een duidelijk begrip van de aard van de primitieve mythe hebben gevormd en dat zij er een geschikt middel in gezien hebben om een algemene levensopvatting, een collectieve boodschap tot uiting te brengen. M.a.w. wij kunnen op een groep schrijvers wijzen, die de primitieve mythe als mythe behandelen en niet enkel als het uitdrukkingsmiddel van een individuele ervaring.
***
Om hun oorspronkelijkheid beter te doen uitkomen, willen wij thans vluchtig nagaan welke houding het classicisme en de romantiek tegenover de mythologie hebben aangenomen. Reeds in de 17de eeuw is de geestdrift van de Renaissance voor de klassieke mythen in literaire conventie ontaard. Het genie van een Racine is nodig om die stijve goden en helden de levensadem in te blazen. Het classicisme gebruikt de mythologie als een bron van thema's en vergelijkingen. Haar plastisch karakter komt in de opera te pas van Lulli tot Gluck, haar erotiek in galante vertellingen, haar zielsconflicten in het schilderen van de menselijke hartstochten. Van de mythische inhoud der verhalen is er natuurlijk geen sprake. ‘Nous sommes en un siècle’, schrijft La Fontaine, ‘où on écouteassezfavorablement toutcequiregardecette familie (hiermee bedoelt hij Venus en Adonis). Pour moi, qui luidois les plus doux moments que j'aie passés jusqu'ici, j'ai cru ne pouvoir moins faire que de raconter ses aventures de la façon la plus agréable qu'ilm'est possible’.Ga naar eind(2) In welke gedaante zullen de goden en helden niet optreden in de anacreontische lyriek! Orpheus' tocht naar de onderwereld wordt een voorwerp van spot: hoe kan een weduwnaar zo dom zijn, roepen de dichters uit, om zijn vrouw bij zich terug te wensen. En luister hoe Poot de mythe van Endymion en Selene heeft bemerkt: De zuster van de zon
Liet op Endymion
Haer minnende oogen dalen.
't Was nacht toen zy hem zagh;
Maer heur gezicht schoot stralen
Trots Febus over dagh.
| ||||
[pagina 200]
| ||||
Men hoorde mensch noch dier,
Geloei van koe noch stier,
Gerucht in velt noch kolken.
Het weer was zonder wint,
De hemel zonder wolken,
Diane mingezint. (...)
De zoete minnares
En wakkrejagtgodes
Verloor zich met verblyen
In minsliefkozery.
Laetmaegden ook eens vryen.
De vryery is vry.Ga naar eind(3)
Kortom, in de pseudo-klassieke poëzie is de mythe hoogstens een voorwendsel om heldendaden of ondeugende anekdootjes te vertellen, terwijl de rationalistische wijsbegeerte ze als verzinsel of overdrijving afwijst. Eerst in het midden van de 18de eeuw tekent een reactie zich af tegen die houding. De studie van de Griekse kunst, die Winckelmann weer in zwang brengt, gaat in Duitsland gepaard met een hernieuwde belangstelling voor de klassieke mythenwereld. Goethe gebruikt het mythisch verhaal doorgaans als een uitdrukkingsmiddel van zijn persoonlijke gevoelens. Prometheus belichaamt de scheppingsdrang en de opstand van de Sturm und Drang en Iphigenie auf Tauris voert de verhouding van de Geheimrat tot Frau von Stein ten tonele. Een enkele maal, in Faust, heeft hij een echt mythisch oertype geschapen, dat niet alleen dient om psychologische of zedelijke waarheden tot uiting te brengen, maar dat een Gesamtbild is van het leven. Deze reactie tegen het 18de-eeuwse rationalisme wordt nog versterkt door de romantiek. Keats en Hölderlin worden niet alleen bekoord door de plasticiteit van de klassieke mythen: zonder dat houvast is hun bestaan als dichter eenvoudig ondenkbaar. Uit afkeer van hun tijd nemen zij hun toevlucht tot het mythisch verleden en het beeld, dat zij van de heidense goden hebben opgehangen, is doordrongen van een nooit bevredigde hunkering naar Helleense pracht. De bloei van de mythe in de romantische literatuur staat in nauw verband met de aard van de romantische verbeelding. Deze is uiteraard mythisch. Door zijn mythen zoekt de romanticus voeling met het heelal, het oneindige en met die ‘aurea aetas’, die kindertijd van het mensdom, die voorgoed vervlogen is. Er zijn zelfs schrijvers, die de mythe van hun eigen leven opbouwen: Multatuli b.v. Om dit historisch overzicht te besluiten stellen wij vast 1) dat het aantal behandelde mythen vrij beperkt is. Op enkele uitzonderingen na hebben al de schrijvers uit dezelfde bronnen geput: de bijbel en de Griekse mythologie; 2) | ||||
[pagina 201]
| ||||
dat de mythe dienstbaar werd gemaakt aan bedoelingen die er volkomen vreemd aan waren. De enen bedienen er zich van om er aspecten van hun eigen persoonlijkheid in te projecteren; de anderen gebruiken ze als allegorie of stijlmiddel. Haast niemand schijnt een duidelijk besef te hebben gehad van de natuur van de primitieve mythe, haast niemand heeft de mythe als mythe gebruikt. Zoals gezegd komt eerst in de 20ste eeuw een nieuwe opvatting van de mythe in de literatuur voor de dagGa naar eind(4). Dit feit is in allereerste plaats te danken aan de ontwikkeling van zekere wetenschappen als daar zijn de wijsbegeerte, de anthropologie en de psychanalyse. De wijsbegeerte eerst en vooral. Ongetwijfeld heeft de reactie tegen het positivisme en het determinisme, die zich in het laatst der 19de eeuw op alle gebieden van het geestesleven voltrekt, tot de ontdekking van de mythische waarden bijgedragen. In Die Geburt der Tragödie legt Nietzsche er nadruk op dat de mythe ‘das Wunder nicht entbehren kan’Ga naar eind(5) en dat de cultuur en de staat geen steviger fundament hebben dan de mythe die hen met de godsdienst verbonden houdt. Bovendien maakt hij een duidelijk onderscheid tussen het socratisch-logisch denken en de mythische denkvormen. Een vijftiental jaar later stelt Bergson in zijn Essai sur les données immédiates de la conscience de onafgebroken door tegenover de tijd, die deelbaar en, bijgevolg, meetbaar is. Zijn theorie is van belang omdat de primitieve mythe absoluut onafhankelijk is van de astronomische tijdGa naar eind(6): zij speelt zich af in de duur. In dezelfde tijd maken de oudheidkunde en de anthropologie aanzienlijke vorderingen. In Azië en in Afrika worden er opdelvingen ondernomen, die de Europeaan in aanraking brengen met de oudste beschavingen. Schliemann ontdekt de puinen van Mycenae en Troje, Evans die van Cnossus, Petrie de graven van de Oud-Egyptische koningen. De taalgeleerden houden zich bezig met het ontcijferen van Tochaarse en Hethitische teksten. Ethnologen gaan jaren lang onder de wilde stammen leven om hun taal, hun gewoonten en hun godsdienst te bestuderen. De moderne anthropologie ontstaat. In 1871 verschijnt Primitive Culture van Sir Edward Tylor; zijn vergelijkende methode wordt overgenomen door Sir James Frazer, die in The Golden Bough (1890) de aandacht vestigt op overeenstemmingen tussen de overleveringen, de gebruiken en de mythen van de cultuurvolken en van de primitieven. Uit dit laatste werk zullen de schrijvers ruimschoots putten. Dat zij Frazer met vrucht gelezen hebben, blijkt uit de werken van Shaw, Yeats, Lawrence en Eliot. Het zijn trouwens niet alleen geleerden die zich voor de primitieven interesseren; ook de schrijvers gaan ze ter plaatse bestuderen. De belangstelling van D.H. Lawrence voor de Indianen, de Australiërs en de Etruriërs is in dit opzicht een typisch verschijnsel. Opmerkenswaardig is het feit dat de psychanalysten met de anthropologen samenwerken om de primitieve geestesgesteldheid te onderzoeken. Als de psychanalyse de inhoud van ons onbewuste opspoort, klimt zij tevens op tot de | ||||
[pagina 202]
| ||||
oorsprongen van de psyche: haar belangstelling voor het primitieve en het mythische is haar van nature eigen. Freud heeft de mythen verklaard als ingeklede voorstellingen van onbewuste sexuele driften. Om de psychologische en sociale geschiedenis van de mens te reconstrueren gaat hij uit van de mythe van Oedipus, waaraan hij trouwens een zeer bijzondere betekenis gehecht heeft. C.G. Jung vergelijkt de oude mythen met onze dromen en komt tot de conclusie dat zij uit dezelfde oertypen bestaan. Droomt u b.v. van een stier, dan aarzelt hij niet hem te associëren met de stier die in de mythe van Mithras voorkomt. Een van de Engelse navolgers van de psychanalysten, de dichter Herbert Read, bepaalt de mythische geest als ‘the mind we allknow in our dreams’Ga naar eind(7); zelfs W.B. Yeats, die zich nochtans buiten de psychanalytische beweging om heeft ontwikkeld, gewaagt van een ‘ancestral memory’ als de bron van droom en mythe.Ga naar eind(8). Het is duidelijk dat sedert het einde van de vorige eeuw de wetenschap een grote belangstelling voor de primitieve mythe heeft vertoond en dat de navorsingen van de wijsbegeerte, de oudheidkunde, de anthropologie en de psychanalyse onze kennis daarvan totaal hebben gewijzigd. Mythen, die de vroegste stadia van de maatschappelijke ontwikkeling weerspiegelen, worden weer aan de dag gebracht. Het materiaal, waarover onze schrijvers beschikken, is bijgevolg aanzienlijk verrijkt: zij zullen voortaan uit andere bronnen kunnen putten dan de bijbel en de klassieke mythologie.
***
Na dit beknopt overzicht van de voornaamste factoren, die aanleiding hebben gegeven tot een nieuwe opvatting van de mythe, willen wij thans nagaan in welke maat de hedendaagse literatuur tot de primitieve mythe is teruggekeerd. Wij zullen achtereenvolgens de drie aspecten van de mythe behandelen, die ik in het begin heb aangeduid: haar plastisch karakter, haar eeuwig karakter en haar collectief karakter. Zoals gezegd dient de mythe niet om abstracte waarheden zinnebeeldig voor te stellen: haar verhaal is geen allegorie, haar helden verpersoonlijken geen begrippen. Beeld en betekenis zijn voor de primitieve mens onscheidbaar verbonden. Het ligt voor de hand dat het mythisch verhaal de verbeelding sterker treft dan de grondigste ontleding: hij, die de beeldentaal verstaat, geeft niet om abstractie. Die afwijzende houding tegenover de abstractie, die voor de primitieve mens zo typisch is, vinden wij mutatis mutandis terug bij vele hedendaagse schrijvers. Dezen zijn bij de symbolisten in de leer geweest of zij hebben althans hun invloed op de een of andere manier ondergaan. Onder hun impuls spannen zij zich in om hun boodschap te suggereren eerder dan ze rechtstreeks uiteen te zetten en zij zoeken daarbij voor hun gedachten een plastisch equivalent: een bééld. Het is duidelijk dat een beeld oneindig rijker is dan een concrete vertaling van ideeën. De associaties, die het oproept, verschillen van individu tot individu | ||||
[pagina 203]
| ||||
en iedereen kan er telkens een zeker aantal interpretaties aan geven. Een beeld is geen formule: het is uiteraard polyvalent, ‘mehrdeutig’. Deze opvatting van het beeld is een kenmerk dat talrijke hedendaagse werken aan de primitieve verhalen verbindt. Schrijvers als T.S. Eliot en Thomas Mann hebben dan ook de theorieën van de moderne wetenschap over de plasticiteit van de mythe zonder moeilijkheid kunnen aannemen. De opvatting als zou de mythe niet tot logische waarden te herleiden zijn, wint thans hoe langer hoe meer veld. De lotgevallen van Kafka's helden kunnen niet in abstracte begrippen overgezet worden: wij hebben geen ‘sleutel’ nodig om ons in hun toestand te verplaatsen - het verhaal is op zichzelf suggestief genoeg. ‘Sous la rigueur du regard, et sous les coups multipliés et convergents des questions et des interrogations catégoriquesdont l'esprit éveillés'arme de toutes parts, vousvoyez les mythes mourir (...)’ schrijft Valéry in zijn Petite Lettre sur les mythesGa naar eind(9). Ook D.H. Lawrence beweert dat de mythe te diep in bloed en ziel ingeworteld zit om door het verstand benaderd te worden. Dit geldt echter niet voor de Griekse verhalen uit het klassieke tijdperk, die geen primitieve mythen meer zijn, maar waarin de goden reeds gerationaliseerd zijn en abstracte begrippen belichamen als daar zijn de maat, de orde, het recht, de schoonheid. Het is dus niet vreemd dat zekere schrijvers die Griekse mythen gebruiken een rationalistische opvatting zouden aankleven. Gide o.m. verklaart in zijn Considérations sur la mythologie grecque dat ‘(...) chaque mythe, c'est à la raison d'abord et seulement qu'il s'adresse, et l'on n'a rien compris à ce mythe tant que ne l'admet pas d'abord la raison. La fable grecque est essentiellement raisonnable (...)’Ga naar eind(10). Dergelijke gevallen zijn de uitzonderingen die de regel bevestigen, want in veel bewerkingen van Griekse godenverhalen stellen wij een neiging vast om de irrationele kern terug te vinden. Zo probeert Rilke b.v. onder invloed van de archaïsche beeldhouwkunst naar de Griekse oermythen terug te grijpen: Wir sollen uns nicht mühn
umandre Namen. Einfür alle Male
ists Orpheus, wenn es singt.Ga naar eind(11)
Laten wij nu tot het eeuwig karakter van de mythe overgaan. Het mythisch verhaal, hebben wij gezegd, behoort tot alle tijden. Het draagt in zich het verleden en de toekomst. Wat de primitieve mens daarin zoekt, dat is de handeling, die hij door middel van de ritus reproduceert en zodoende opnieuw beleeft. Wat eenmaal in de mythische tijd voorgevallen is, wordt voortdurend herhaald, bepaalt alle historische gebeurtenissen. De natuurverschijnselen (het op- en ondergaan van de zon b.v.) worden door de mythe eens voor altijd geregeld. De mythe verzekert de eenheid van de cultuur doordat zij het heden voortdurend aan het verleden verbindt. Van dat eeuwig karakter van de mythe hebben onze schrijvers een duidelijk begrip. De mythe stelt ze in staat om de beschaving | ||||
[pagina 204]
| ||||
en de mens sub specie aeternitatis te beschouwen. Bij wijze van voorbeeld loont het de moeite om de bijbelse romancyclus, waarin Thomas Mann de geschiedenis van Jozef behandeld heeft, met de Jozef-trilogie van Vondel te vergelijken. Vondels belangstelling gaat naar de stichtelijke waarde van het thema. De wederwaardigheden van Jakobs zoon maken een ‘bewegelijcke historie’Ga naar eind(12) uit, die bijzonder geschikt is om de verstoktste zondaar te vermurwen. ‘De bybelsche en weereltschehistorienwaerschuwen de jongkheit, als met vierbakens (...)’Ga naar eind(13) zegt hij in de opdracht van Joseph in Egypten, en in zijn inleiding tot Ioseph of Sofompaneas: ‘(...) de toehoorder word aengemaent tot vrede en vromigheid (...)’Ga naar eind(14). Weliswaar is Vondel zich ook bewust van het typisch karakter van zijn onderwerp. ‘Iosephs historie is t' allen tyden, zoo in 't kleen als in 't groot, herspeelt onder allerhande geslachten en volcken (...)’Ga naar eind(15). De broederhaat meent hij in de tweedracht terug te vinden, die het Christelijke Europa verscheurt op het ogenblik dat het door de Turken bedreigd wordt. Maar dit betekent nog niet dat hij de bijbelse toestanden als een oertype beschouwt. Hoe karakteristiek ook, het verraad van Jozefs broeders is niet noodzakelijk het allereerste verraad; soortgelijke gevallen hebben zich misschien vroeger voorgedaan. Bij Vondel speelt het verhaal in de historische tijd, niet in de mythische tijd, niet ‘in den beginne’. Vondel heeft een bijzonder geval uit de gewijde geschiedenis eenvoudig veralgemeend en op zijn tijd toegepast. Hij raadt zijn tijdgenoten aan zich aan het precedent van Jozef te spiegelen. Voor hem is de bijbelse mythe dus een historisch voorbeeld waarnaar het individu zijn gedrag kan schikken. Wat Thomas Mann daarentegen in het Jozef-thema heeft geboeid, dat is het feit dat alles voor de eerste keer gebeurde, dat hij als het ware het schema, de oertypen van het leven kon reconstrueren. ‘Ich erzählte von Anfängen, wo alles zumersten Male da war. Das war ja der Neuigkeitsreiz, das in einem nicht gewöhnlichen Sinn Amüsante an dieser Art zu fabulieren, dass alles zum ersten Mal da war, dass lauter Gründungen geschahen, die Gründung der Liebe, des Neides, des Hasses, des Mordesundvieles anderen (...) diese beherrschende Erstmaligkeit ist zugleich Wiederholung, Spiegelung, Abbild’Ga naar eind(16). Mann, die zijn loopbaan als realist is begonnen, heeft zich geleidelijk van de burgerlijk-individuele literatuur verwijderd om zich naar een mythologische kunst te ontwikkelen.Ga naar eind(17). Hetzelfde verschijnsel valt ook bij de Ier James Joyce te bespeuren, die in zijn roman Ulysses het Homerisch epos op de voet volgt. In Joseph und seine Brüder en Ulysses wordt de mythe letterlijk herschapen en als een doorleefde realiteit behandeld. De personages handelen niet meer voor eigen rekening als in de traditionele roman; integendeel, hun doen en laten bepaalt de vormen, waarin de hele samenleving, ja het leven zelf zich ontwikkelt. Vermits alles slechts herhaling is, laat de mythe toe het verleden en het heden uit hetzelfde gezichtspunt te bekijken. In The Waste Land kan T.S. Eliot dan ook onverwachts van het moderne Londen naar de primitieve wereld overgaan en allerlei heterogene | ||||
[pagina 205]
| ||||
bestanddelen gelijktijdig behandelen. Ook W.B. Yeats vindt in de mythe een interpretatie van de geschiedenis. Het collectief karakter van de mythe vinden wij eveneens in de hedendaagse literatuur terug. De primitieve mythe staat in nauw verband met de sociale groep: uit de gemeenschap ontstaan, draagt zij bij tot haar samenhangGa naar eind(18). Maar kan zij die functie blijven vervullen, als zij in een andere gemeenschap overgeplant wordt, waar zij niet spontaan tot stand is gekomen en waarin zij door een individu, de kunstenaar, kunstmatig geïntroduceerd wordt? Zekere schrijvers hebben die vraag bevestigend beantwoord. De jonge Yeats beschouwt de mythe als een middel om het Ierse volk cultureel en politiek één te maken. Door de goden van de Keltische folklore te doen herleven hoopt hij een nationaal bewustzijn te scheppen. ‘Have not all races had their first unity from a mythology, that marries them to rock and hill? We had in Ireland imaginative stories (...) and might we not make those stories current among the educated classes (...) and at last, it might be, so deepen the political passion of the nation that all, artist and poet, craftsman and day-labourer would accept a common design?’Ga naar eind(19). Van dat plan is er echter niets terechtgekomen en hij heeft er later van afgezien. Ook Mann heeft op de sociale betekenis van de mythe herhaaldelijk gewezen. Hij stelt vast dat het nazisme ze tot het werktuig van zijn terreurpolitiek heeft gemaakt en hij wil ze humaniseren. ‘Der Mythos wurde in diesem Buch dem Fascismus aus den Händen genommen und bis in die letzten Winkel der Sprache hinein humanisiert (...)’Ga naar eind(20). In het laatste deel van zijn romancyclus, Joseph, der Ernährer, zijn alle tegenstellingen verzoend, alle verschillen ten slotte tot eenheid en harmonie gebracht. Jozef vergeeft het geleden onrecht en wordt de weldoener van de gemeenschap. De mythe toont in echt humanistische geest hoe de beschaving het van het geweld wint. Zodoende heeft Mann een van de grote vraagstukken van onze tijd in mythische beelden overgezet. De Hollander Marsman, voor zijn part, ziet in de trouw aan de mythen die rond de Middellandse Zee zijn ontstaan, het heil van de beschaving: ‘Wie schrijft, schrijv' in den geest van deze zee
of schrijve niet; (...)
hier golft de nacht van't dionysisch schip
dat van de Zuilen naar den Hellespont
en van Damascus naar den Etna zwierf;
hier de fontein die naar het zenith sprong
en regenbogen naar de kusten wierp
van de moskee, de tempel en het kruis,
hier heeft het hart de hooge stem gehoord
waardoor Odysseus zich bekoren liet
en 't woord dat Solon te Athene sprak;
en in de branding dezer kusten brak
de trots van Rome en van Babylon.Ga naar eind(21)
| ||||
[pagina 206]
| ||||
Uit deze uiteenzetting blijkt dat, wat haar opvatting van de mythe betreft, de hedendaagse literatuur zich de jongste ontdekkingen van de wetenschap heeft toegeëigend. Haar gelijktijdige waarneming van het plastisch, eeuwig en collectief karakter van de mythe wijkt geheel af van de klassieke en romantische behandeling. Wat betekent dit uit cultuurhistorisch oogpunt? Met welke cultuurverschijnselen kan de ontdekking van de primitieve mythe door schrijvers als Yeats, Joyce, Eliot, Lawrence en Mann in verband worden gebracht? Op het eerste gezicht te oordelen kan men dit verschijnsel verbinden aan de terugkeer tot het primitieve, die men sedert de eerste wereldoorlog in alle kunsten constateert. Men dweept met de exotische muziek en de beeldhouwkunst van Cnossus. Het surrealisme en het dadaïsme verheerlijken het onbewuste en het irrationele; Picasso en Strawinsky zoeken hun inspiratie in de negerkunst; LorcaenBuning in de volkspoëzie. Onze literatuur, klaagt BendaGa naar eind(22), staat in het teken van het anti-intellectualisme: zij vermeit zich in de droom, de mystiek, de verborgenheden van de ziel. Ook haar revalorisatie van de mythe draagt in zekere mate de stempel van dat irrationalisme. Doch zou het niet onbillijk zijn al de rijkdom en de veelzijdigheid van de hedendaagse kunst tot die éne strekking te willen terugbrengen? Terwijl wij ons een terugweg door de beschaving banen om de primitieve mens in al zijn ongekunsteldheid terug te vinden, weigeren wij ook maar het kleinste deel van de verworvenheden van die beschaving prijs te geven. Trouwens is het slechts ten koste van lange intellectuele inspanningen dat de moderne kunstenaar het stamelen van de wilde leert nadoen. In werkelijkheid is deze drang naar het primitieve ontstaan uit een natuurlijke behoefte aan verjonging, die zich van tijd tot tijd in de kunst doet gelden. Wel verzet zich de kunstenaar tegen de tirannie van het verstand; hij heeft het daarom niet verbannen. Zijn werk, heeft men opgemerktGa naar eind(23), is een hymne aan de totaliteit, waarin het verstand en het gevoel, het nieuwe en het oude, de gemeenschap en het individu tot hun recht komen. De mythe stelt hem juist in staat om de synthese van die tegenstrijdige elementen te verwezenlijken. In onze mythologische literatuur komen de uitersten tot verzoening, worden de eisen van het moderne verstand en het verlangen naar het primitieve tot harmonie gebracht.Ga naar eind(24). Bovendien grijpt de schrijver naar de mythe terug om zijn ervaring van de hedendaagse wereld tot kunst te verwerken, om eenheid te brengen in het heterogeen materiaal van de hedendaagse beschaving. Daar waar er verwarring heerste, schept de mythe orde. In een tijd, waarin de vooruitgang van de wetenschap het tempo van de historische ontwikkeling versnelt, vergaan waarden die de mens voor eeuwig hield. De moraal, de politiek, de maatschappij worden grondig gewijzigd. Onze kennis van de natuur en de mens wordt fragmentarisch. De mythe is juist een middel om onze levenservaring te styleren. ‘It is’, schreef T.S. Eliot naaraanleiding van Ulysses, ‘simply a way of controlling, of ordening, of giving a shape and a significance to the | ||||
[pagina 207]
| ||||
immense panorama of futility and anarchy which is contemporary history. (...) It is, I seriously believe, a step toward making the modern world possible in art’Ga naar eind(25). Het is opmerkenswaardig dat het gebruik van de mythe bij Mann, Eliot en Marsman o.a. gepaard gaat met een opbouwende doctrine, met een reactie tegen de wanhoop die ons aangrijpt bij het zien van een verscheurde en ontredderde wereldGa naar eind(26). Psychologisch gesproken wijst dus onze voorliefde voor de mythe op een neiging om de maatschappij op nieuwe fundamenten weder op te bouwen. Die strekking vinden wij trouwens terug in de grote politieke synthesen van onze tijd. Anderzijds verleent de mythe een meer algemene waarde aan het kunstwerk door zijn inhoud in verband te brengen met een verhaal dat voor alle tijden en alle individuen geldt. Dit schijnt eveneens aan een tendenz van onze tijd te beantwoorden. Men gaat thans nadruk leggen op de condiciohumana, op het eeuwig-menselijke in het individu. De existentialistische literatuur is daar een karakteristiek voorbeeld van. De ivoren toren is een onhoudbare stelling gebleken in een tijd, waarin allen, ook de kunstenaar, in de sociale ommekeer betrokken zijn. Het gebruik van de mythe verraadt dus een neiging van de schrijvers om zich bij de gemeenschap weer aan te sluiten, doch dit betekent niet dat de literatuur daarom voor het grote publiek verstaanbaarder is geworden. Dit procédé wijst er enkel op dat de literatuur haar gezichtsveld heeft verruimd. Of de mythologie van Yeats minder hermetisch is dan de beelden van Mallarmé, daar kan ieder liefhebber van moderne poëzie aan twijfelen. Neen. Wat de mythe wèl mogelijk heeft gemaakt, dat is die oriëntering naar het algemeen menselijke, die aan de hedendaagse literatuur een eigen karakter verleent Jean WEISGERBER | ||||
[pagina 208]
| ||||
BibliografieBuiten de reeds vermelde werken vgl. ook o.a.:
|
|