De Vlaamse Gids. Jaargang 37(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 154] [p. 154] Trilogie van tederheid I. Zo zacht als op magnolia's lag toen de nacht op uw gelaat onder de stille gitten dennen, als Februari broos en pril was ons verwachten maar octoberrijp als druiven ons herkennen. Zodat gij vragen dorst: wat voerde ons tot elkaar? Ach lief, wij gingen lijdzaam mede aan noodlots handen het voorjaar in voorbij de ontloken kerselaar - en zie, slechts wederkerend kunnen wij nog scheiden. Niet meer op deze weg. Ik kwam uit eenzaamheid, mijn oude woning, waar ik nog mijn hart kan horen, maar luider is de stem van iemand die mij beidt hoe verre soms. Zo kwam ik, lief. De hagedoren omgeurde uw lichaam lijk mijn toeë tederheid u vond: gij waart reeds levenslang voor haar verloren. II. Toen ons geluk genaderd was uit uw begeren, hebt gij zijn wonderlijk zo dicht zijn niet verstaan; zo peilde ik dan de diepte uwer ravijn ontberen, waarin het ampre licht zelfs kil is als de maan. Maar dat geluk heeft niet als vreemden ons gevonden, want zie, het droeg de milde kleuren van het schild dat mij behoedde voor veel dodelijke wonden. Toen ik u noemde, hebt gij licht en diep gerild. Sindsdien hoor ik in alle stilten u nog spreken en elk geluid bestaat om stilte nog alleen en telkens op dat uur is om mijn brood te breken geluk mijn gast: slechts om te keren gaat het heen. O dat gij mens zijt, lief, en toch een licht, het teken van uitverkorenheid, om u de nacht doorscheen. [pagina 155] [p. 155] III. Waarheen zijt gij gegaan? Ik bleef verwonderd achter. Onder de witte wolken ging een mens voorbij tussen tien mensen. Geen voorbijgang was zachter dan dit glijden langs stilte en roerloosheid in mij. Nadien werd ik als ademloos wild opgenomen in een branding van witte bloesem gelijk licht in dat verblindend licht van April. Geen ontkomen vond ik. De beklemming der paasklokken: gewicht op mijn gebaar zwaar van vergeefse tederheden. In mijn verlangen ligt uw woord als een kleinood en elk bewegen van uw ogen en uw leden. Gij legde in mij diepe aders van rijke ertsen bloot en liet mij, koortsig van verdwazende gebeden, verlangen slechts naar u, naar leven en naar dood. Jan VERCAMMEN Vorige Volgende