| |
| |
| |
Gaspara Stampa
...Hast du der Gaspara Stampa
denn genügend gedacht, dasz irgendein Mädchen,
dem der Geliebte entging, am gesteigerten Beispiel
dieser Liebenden fühlt: dasz ich würde wie sie?
(Rilke: Duineser Elegien, I)
DE dichteres waaraan Rilke in de eerste van zijn ‘Duineser Elegien’ de herinnering oproept, is een typische vertegenwoordigster van de Italiaanse Renaissance. Ze was mooi en temperament vol, ijdel en genotzuchtig, en ze had een sterk besef van eigenwaarde.
Gaspara Stampa doet onwillekeurig denken aan haar Lyonese tijdgenote Louise Labé, maar vuriger nog en onbeheerster, kon zij het verdriet om een verloren liefde niet verdragen, en teerde weg op de leeftijd van nauwelijks dertig jaar.
In de literatuurgeschiedenis van vroegere, en vooral van latere tijdperken, treffen we vrouwen aan die haar verlangens en hunkeringen, en de bittere ervaringen van het hart in verzen hebben uitgezongen, maar klein blijft het aantal van hen, uit wier werk een toon opklinkt van diepe, onloochenbare oprechtheid. Voor die enkelen heeft het leven meer betekend dan de literatuur, zij zijn aan de harde, onmeedogende werkelijkheid ten onder gegaan, maar stralen als sterren aan de hemel der poëzie.
Een vrouw van dat slag, een lyrische dichteres van dat gehalte, was Gaspara Stampa.
Haar korte levensroman is vlug verhaald.
Zij werd geboren in 1523 te Padova, als dochter van een eerzaam juwelier. Haar vader stierf toen zij nauwelijks de kinderjaren achter de rug had en het gezin dat drie kinderen telde - behalve Gaspara was er nog een jongen, Baldassare en een meisje, Cassandra - verhuisde toen naar Venetië. Intelligent en zeer bij de hand - de kinderen hadden een uitstekende opvoeding genoten: Latijn, Grieks, Philisophie en Muziek gestudeerd - deden de jeugdige Stampa's zich vlug opmerken door de hogere kringen van de Dogenstad en het duurde niet lang of Gaspara wist zich door haar schoonheid en haar extravagante manieren, toegang te verschaffen tot de paleizen van de Venetiaanse aristocratie. Haar schitterende ogen, haar goudblonde lokken, haar lenige gestalte en fiere houding maakten diepe indruk op een ganse schaar van galante dandies, en als zij de luit tokkelde met haar fijne vingeren, en daarbij de liederen zong die zij zelf had gedicht, lag de ‘jeunesse dorée’ van Venetië smachtend aan haar voeten.
Naar de mode van de tijd uitten de bewonderaars hun gevoelens in vurige verzen, die ze haar, samen met kostbare geschenken lieten geworden, en het gebeurde meer dan eens dat een jeugdig heethoofd, die vruchteloos aan haar deur
| |
| |
had geklopt, zich wanhopig het hoofd te bloede stootte tegen de harde muur, of dat een student van de Padovaanse Universiteit met een verzenboek in de hand, - (Petrarca's gedichten, die hij met zijn tranen had doorweekt) - toegang tot haar woning trachtte te krijgen. Maar zij was onverbiddelijk.
Thuis troonde zij als een koningin en allen keken haar naar de ogen en intussen schreef zij verzen, zong en musiceerde ze, liet ze haar bewonderaars voor de deur staan en achtte zich zelf het middenpunt van de wereld. Dit werd nog erger na de dood van haar broer, in 1544. Aan niemand had zij thans nog een schijn van rekenschap te geven. Zij richtte een literair salon in bij haar aan huis, waar zij vrienden en vriendinnen op de onmogelijkste uren van dag en nacht ontving en waarin zij troonde, gehuld in een paarse tunica, (paars was haar geliefkoosde kleur), het golvend haar vol gouden spangen, de onafscheidbare luit in de handen, en op de lippen, een zoete, betoverende glimlach...
| |
De fatale ontmoeting
Het was onvermijdelijk dat allerlei praatjes de ronde deden over de vreemde gedragingen en de galante avonturen, die nu eenmaal horen bij het milieu waarin de mooie Venitiaanse zich bewoog. Maar het ligt voor de hand, dat de fantazie die zo graag overdrijft, ook hierin de perken van de waarheid zal hebben overschreden.
Gaspara Stampa bezat de middelen om dat leventje tot in het oneindige voort te zetten, maar het lot zou er anders over beslissen. Zes en twintig was ze geworden, toen ze op een mooie dag een man ontmoette die haar levenswijze totaal anders zou doen worden en op haar verder bestaan een stempel zou drukken, die nooit meer zou worden uitgewist.
Die man was graaf Collaltino di Collalto, van dezelfde leeftijd als Gaspara, mooi, blond met grijze ogen, spruit uit een oud, rijk en aristocratisch geslacht. De eerste ontmoeting was beslissend voor de vurige dichteres. Zij zag hem met de ogen der liefde, gaf zich over aan haar hartstocht en bezong hem in een vers als een ‘divino non umano’... een goddelijk, geen menselijk wezen. Al de eigenschappen en deugden: schoonheid, kracht, moed en trouw meende zij verenigd te zien in die edelman, die daar evenwel luttel aanspraak kon op maken. Hij schreef zelf ook verzen en liet zich heel wat voorstaan op zijn poëtische begaafdheid; beiden wisselden zij gedichten, sonnetten, madrigalen, waarin de gevoelens in beelden en symbolen, naar het geliefkoosd procédé van Petrarca tot uiting kwamen.
Toen Collaltino zijn vriendin het aanbod deed om met hem samen op een van zijn voorvaderlijke kastelen te gaan wonen, aarzelde zij geen ogenblik en trok met hem naar Collalto in San Salvatore, waar ze zich aan haar minnaar overgaf.
| |
| |
Eilaas, wat voor Madonna Gasparina het geluk moest betekenen, was voor de fatterige graaf enkel een roes. Toen die voorbij was, nam zijn liefde spoedig af; hij werd lauw en onverschillig, maar zij integendeel voelde de liefde steeds krachtiger, steeds feller oplaaien in haar hart, en de jonge vrouw die tot nu toe mensen en dingen bezongen had zonder er inwendig om ontroerd te worden, wordt thans door die liefde die ze zich ontglippen voelt, gedwongen haar gevoelens uit te spreken in verzen van doordringende passie.
De gedichten, die later zullen gebundeld worden onder de titel Canzoniere, geven het beeld te zien van een vrouw die tot de hoogste toppen der vervoering stijgt om onmiddellijk daarna te verzinken in verdriet en wanhoop; van een gemoed dat zich verscheurd voelt worden door de kwellingen en de tormenten van de onbeantwoorde liefde, van de verloochende trouw. De overmoed, de wuftheid, de hooghartigheid die haar vroeger kenmerkten, hebben de plaats geruimd voor de zachtheid, de teerheid die geen tranen schuwt, voor de goedheid, de zelfverloochening. Geen enkel gedicht, geen enkel vers schrijft zij waarin niet het leed wordt uitgesnikt dat haar droevig avontuur haar heeft bereid, maar ondanks alles weigert zij zich over te geven aan de wanhoop zonder meer, zij hoopt, zij blijft al maar door hopen, maar dit heen en weer geslingerd worden tussen de twee polen waarbinnen haar bestaan thans ligt besloten, kan alleen haar smart verhogen.
Die gemoedsgesteldheid komt schrijnend tot uiting in het volgend kort gedicht:
‘Ach, alle kwellingen der hel te zaam,
gij hebt, met mijn vertwijfeling vergeleken,
luttel van leed meer dan de naam.
Want, waar geen hoop meer kan bestaan,
waar 't hart zich reddeloos verloren weet,
went het aan de bestendigheid van 't leed.
Mij is, helaas, veel harder lot beschoren:
ik vrees, maar 'k geef de hope niet verloren,
'k zie nu en dan een flauwe lichtstraal leven...
maar... dit bestendig zweven
tussen leed en verblijden
doet mij nog feller lijden.’
Gaspara trachtte intussen met alle mogelijke middelen de man aan wie zij haar hart had geschonken, opnieuw voor zich te winnen. Haar hoogmoed en haar zelfvertrouwen had zij afgelegd en zij was de deemoedige dienares geworden, vol onderwerping en overgave aan hem die haar eens had liefgehad. Maar helaas zij bereikte niet wat zij zo innig verlangde en begeerde. Eerder het tegenover- | |
| |
gestelde, want Collaltino voelde die houding aan als iets vervelends. Hij was er niet de man naar om door de echtheid en de kracht van de gevoelens bij zijn geliefde te worden getroffen. Ze gingen aan hem voorbij. Hij lachte er mee zoals men lacht met iets kinderachtigs, zonder boosheid wellicht, maar zonder begrip en dus zonder het geringste spoor van medelijden. En dat was het wat Gaspara bij ontstentenis van de liefde, toch nog had gehoopt te ervaren: medelijden met haar eigen leed.
Wellicht om een eind aan de verhouding te maken, of wellicht ook om zich bewonderd te voelen en zich te horen smeken van een vermetel opzet af te zien, deelt de graaf op een mooie dag aan Gaspara mede dat hij aan de gevechten in Frankrijk wil deelnemen en er de zaak dienen van Hendrik II. Was het antwoord dat hij te horen kreeg wel datgene wat hij had verwacht? ‘Ik ben trots op u’, klonk het hem tegen, ‘ga, maar keer terug met roem overladen Ik zal trouw op u wachten!’.
Misschien had Gasparina te veel van haar kracht gevergd: niet zodra was haar krijgsheld in zijn blinkende wapenrusting weggereden of zij barstte in tranen uit.
| |
De verlatene
Terwijl de jonge vrouw op de terugkeer van Collaltino wachtte werd ze door vroegere aanbidders lastig gevallen, maar zij wees ze allen zonder onderscheid, ook diegenen die het goed met haar voorhadden, krachtdadig af. Intussen bleven haar brieven aan de graaf onbeantwoord en kreeg zij het verhaal te horen van zijn minnarijen en liefdesgeschiedenissen op Franse bodem. Alles verdroeg zij Tot zijn terugkeer werd aangekondigd en zij, vol van blijdschap hem verwachtte. Maar Collaltino had Madonna Gasparina niets meer te bieden dan hooghartige onverschillligheid. Hij verdween voor goed uit haar gezichtskring en korte tijd daarna werd zijn aanstaande huwelijk bekend gemaakt met een adellijke jonkvrouw.
Waanzinnig van verdriet, diep vernederd en gekwetst wil Gaspara zich opnieuw aan het leven overgeven dat haar vóór haar ongelukkige liefde had bekoord. Maar het lukt haar niet meer. Er is iets in haar gebroken. De dolle roes kan haar gemoed niet meer verdoven. Haar hart niet meer tot rust brengen. In van hartstocht brandende gedichten bezingt zij de liefde, de verloren liefde. En tenslotte vindt zij de weg terug tot God, zoals blijkt uit het volgend sonnet, dat dateert uit de jaren nà haar rampspoedige liefde.
‘Vol spijt en rouwen om mijn erge dolen,
om mijn lichtzinnigheid, mijn wuft gemoed,
en wijl 'k de tijd die vluchtig henenspoedt
in 't ijdel spel der minne heb verloren,
| |
| |
kom ik tot U, die koude harten laat herboren
worden in teerheid en ze ontsteekt in gloed,
en al wat hard is, zacht weer worden doet
bij wie Gij tot Uw dienst hebt uitverkoren.
En 'k smeek U, Heer, dat Gij mij, vóór 'k bezwijke
indonkre afgrond toch Uw hand zoudt reiken,
want zonder Uw hulp, Heer, moet ik vergaan.
Gij hebt U eens aan 't kruishout laten slaan,
ons vrijgekocht van 't eeuwige verderven...
O zoete Heiland, laat mij zo niet sterven.’
| |
Het einde
Vond zij tenslotte voor goed de rust voor haar gemoed, Madonna Gasparina? Wij weten het niet. Wij weten enkel dat zij haar werelds avontuur nooit meer volledig kon vergeten. Het vuur had te heftig gebrand. Zij werd krank, vreemde koortsen overvielen haar, de wil om te leven gleed weg uit haar en toen gaf het broze lichaam zich gewonnen.
Madonna Gasparina overleed te Venetië op 23 April 1554.
Haar grafschrift had zij zelf opgesteld. Het luidde:
‘Omdat ik veel heb liefgehad en weinig werd bemind
heb ik ongelukkig geleefd, ben ik ongelukkig gestorven.’
Haar zuster Cassandra gaf haar beroemde Canzoniere uit, een verzameling van sonnetten en verzen, die Gaspara Stampa als de grootste dichteres in het Italië van de 16de eeuw hebben doen erkennen en huldigen.
Boven het handschrift met de verzen had Gaspara geschreven:
‘Ik heb gemind, geweend, gezongen’...
In die enkele woorden lag haar ganse leven besloten.
Padova
Luc INDESTEGE
|
|