De Vlaamse Gids. Jaargang 37
(1953)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
John P. Marquand
| |
[pagina 75]
| |
De wereld van pers en reclamewezen, waarin verschillende van zijn helden verkeren, kent Marquand eveneens uit eigen ondervinding, want vooraleer voor ‘Ladies Home Journal’ en de ‘Saturday Evening Post’ te schrijven is hij reporter geweest en copy-writer; ook de oorlogservaringen van zijn helden als die van Harry Pulham of Melville Goodwin zijn waarschijnlijk geen zuivere fictie: hij heeft in de Eerste Wereldoorlog gediend. Tot zelfs de echtgenote, die van betere afkomst is dan haar man en gewoon op grote voet te leven, kent Marquand uit eigen ervaring en vanzelfsprekend ook het milieu uit zijn latere levensjaren: uitgeversbedrijf en schrijverswereld. Al schijnen de levenservaringen van Marquand vrij ordinair, toch verdienen ze de aandacht, want zijn wereld heeft een zeer speciale kleur: de achtergrond van zijn oeuvre is Boston en New England, de oudste streek van de V.S. Boston, de meest Europese stad van Amerika, was van oudsher de woonplaats van de hogere Engelse koloniale ambtenaren, doch zij kende naast een regerende klasse een machtige bezittende stand, want de voorspoedige haven had veel kooplieden rijk gemaakt. Naast deze élite leefde een proletariaat, dat, wat de kloof tussen arm en rijk nog groter maakte, een mengelmoes was van alle volkeren. Het waren meestal Frans-Canadezen, doch er waren ook Ieren en Italianen onder, Polen en Russen, en tot op heden hebben de lagere standen van Boston dit cosmopolitisch karakter behouden: in zulke mate zelfs dat in 1920 nog meer dan drie vierden van de bevolking van niet-Amerikaanse ouders stamden. Als Brahmanen hebben de oude families zich van deze massa geïsoleerd en zo ontstond er in Boston een waarachtige aristocratie: thans nog gelden rang en stand er als in Europa en is zij de minst democratische stad van de V.S. Er leeft nog een kleine kring in streng puriteinse geest met eigen beschaving en zeden. Trots en onverdraagzaamheid zijn hun meest opvallende kenmerken (de oude Apley gaat prompt verhuizen als hij in zijn straat iemand in hemdsmouwen aan de deur ziet staan), zelfs nog wanneer de fortuinen van vroeger verdwenen zijn en hun enige bron van voornaamheid gelegen is in ‘de intellectuele prestaties van hun voorouders’ (Joseph Warren Beach). Bij deze verarmde aristocratie treft men de excentriekste decadentie en de zonderlingste inertie aan: in ‘Wickford Point’ schildert Marquand zulke familie, de Brill's, die een kamer ontruimen omdat de kat in een schuif bevalt, en die de achtertrap gebruiken omdat de oude hond bij voorkeur boven op de grote trap gaat zitten. De Bostonse Brahmanen worden geregeerd door hun geweten zoals het echte Puriteinen betaamt, en hun plichtsgevoel is buitengewoon ontwikkeld. ‘Er zijn zekere plichten waaraan men niet kan ontsnappen’, zegt George Apley. ‘Ik weet niet juist waarom. Ik overdenk dit vrij dikwijls zonder ooit tot een juiste rationalisatie te komen’. Voordien had hij geklaagd dat hij zijn dag nooit kon doorbrengen zoals hij het precies wenste, maar hij besefte wel, dat dit wellustig was en zwak. Tot zijn zoon zegt hij: ‘Met de jaren zal het je meer en meer duidelijk worden, dat je deel uitmaakt van een gemeenschap | |
[pagina 76]
| |
wier bevelen je moet gehoorzamen binnen zekere omschreven perken, en we moeten, ieder in onze stand, toegeven aan de wil van de gemeenschap’. Een Bostons Brahmaan moet zich dan ook altijd en overal als een gentleman gedragen, tegenover iedereen, zelfs tegenover slechte vrouwen. Je moet hen enigszins anders behandelen dan de deugdzame, raadt Apley zijn zoon aan, omdat ze je leven slechts indirect raken. ‘Maar denk steeds hieraan: Behandel ze allen met eerbied. Je zult misschien versteld staan wanneer je ontdekt, hoeveel goeds er zelfs in het allerslechtste schuilt. In ieder geval, in je later leven zal het je verheugen, dat je steeds een gentleman geweest bent, en geloof me goed, dat is iets waard’. Het is inderdaad iets waard, doch de erecode van deze kring aristocraten is zeer gecompliceerd, en vollediger dan de Code Napoléon. Marquand geeft soms fijnzinnige details die de zeden van zijn helden voortreffelijk illustreren. In ‘So Little Time’ bijvoorbeeld, heeft de aristocraat Minot zijn vriend Jeff gesproken over diens affaire met een toneelspeelster, en na dat delicaat gesprek stelt Minot voor nog een whiskey te nemen. ‘Jeffrey had geen trek meer in een borrel, maar indien hij hem geweigerd had, zou Minot gedacht hebben, dat hij geërgerd was, want in dergelijke omstandigheden, wanneer onder vrienden zulk onderwerp aangeraakt werd, schreef het reglement zulk een borrel voor. Hij betekende, dat alles van de baan was en dat je terug waart, waar je tevoren geweest was en dat er niets meer hoefde over gezegd te worden’. Natuurlijk leidt zulke code tot een leven van conventie en bij zulke verfijnde en ingewikkelde moraal hebben die dan ook enorme en oppressieve vormen aangenomen. Als George Apley oud geworden is en - na lezing van Emerson - begint te denken, zucht hij: ‘Van jongsaf heb ik me steeds tegenover de plichten van de conventie geplaatst gezien en al deze conventies waren door anderen uit het weefsel van het leven opgesteld en gevormd. In zekere zin zijn ze tussen mij en het leven getreden. Ik heb moeten leren beseffen, dat zij precies bestemd waren om zulks te doen. Ze waren bestemd om stabiliteit en overerving te bevorderen. Misschien zijn ze een beetje te ver gegaan’. De betekenis van de conventies is zo groot, dat het moeilijk wordt om te onderscheiden of men uit wilskracht handelt of uit gewoonte en zoals Charles Gray het in ‘Point of No Return’ zegt: ‘Het was soms moeilijk om het verschil te zeggen tussen geestessterkte en gewoonte’. Het zijn de conventies die de man vormen, meent Marquand en in ‘The Late George Apley’ laat hij George William Hancock zeggen: ‘Ik ben het soort man dat ik ben, omdat mijn milieu me belet heeft iets anders te worden’. In een interview verklaarde Marquand zijn opvatting uitvoeriger: ‘Iedereen zegt “het leven is wat je er van maakt”, en het schijnt me, bij God, dat het meestal je milieu is, waartegen je te strijden hebt, en dat je verschrikkelijk weinig kans hebt er zelf iets van te maken. Ik zie niet in dat er veel mensen zijn die hun lot speciaal | |
[pagina 77]
| |
beheersen. Ze vechten het uit, maar krijgen ze werkelijk wat ze willen? De duivel moge me halen, als ik zo iets geloof’. Hoe sterk die invloed van deze Bostoniaanse conventies is, blijkt niet zozeer uit het feit, dat de Bostonians steeds trachten de wereld te hervormen (‘een van je slechtste puriteinse trekken’), maar vooral doordat ze elkaar steeds overal weervinden. Zelfs te Londen en te Parijs zetten ze hun clanleven voort en ze patroneren er enkele uitgelezen hotels die in alle opzichten aan hun smaak voldoen. ‘Het schijnt me’, zegt George Apley, dit prototype van de Bostonse Brahmaan, ‘dat er de hele tijd een stuk van Boston bij me gebleven is. Ik ben een rozijn in een stuk taart dat van 't ene bord op 't andere gelegd werd. Ik heb gereisd: ik heb bord na bord gezien; maar alle andere rozijnen zijn rond mij gebleven in dezelfde verhouding met mij als ze waren toen we allen gebakken werden’. ‘Het is vreemd’, gaat hij verder, ‘dat in plaats van een grote indruk op te doen van verschillende culturen, we er in geslaagd zijn onze eigen cultuur tijdelijk over te brengen op iedere plaats die we bezochten. We wilden onze identiteit niet verliezen en we hebben ze niet verloren. We zijn er in geslaagd een borstwering van beleefde conversatie die voornamelijk met familieleden en personaliteiten te maken had, tegen de gevels van de kathedralen, de volledige werken van de grote meesters en de muren van Chinon te plaatsen’. De nuchterste onder de Bostonians, zoals de ouder geworden Apley, voelen het drukkende gewicht van een moraal die uitsluitend op conventies gebouwd is en haast alle innerlijk leden doodt. ‘We were overtrained’, zegt Mary Pulham, en vooral in hun latere jaren beseffen ze de leegheid van hun vormelijk leven en vragen ze zich af, of ze ooit iets gedaan hebben, dat de moeite waard geweest is. Reeds bij de geboorte begint de conventie-machine te werken, want het eerste werk van de vader - nog voor hij kind en moeder gaat zien - is het te laten opschrijven in een van de kostscholen van de élite. Het belang van de kostschool is niet te onderschatten en een echte Bostonian, iemand als George Apley of Harry Pulham, kan, nadat hij vijf minuten met iemand gesproken heeft, zeggen of deze dertig jaar te voren een kostschool bezocht heeft of een openbare school. Pulham meent zelfs nog verder te kunnen gaan: ‘Ik kan zeggen of hij naar een echt goede kostschool geweest is of naar een van mindere rang’. Het gehele leven verloopt verder in de geregelde kostschoolpas: ‘de dansles, en dan de donderdagnamiddagen en vervolgens de vrijdagavonden... Er is een eenvoud in deze procedure die voortkomt (...) van de levenswaardige gelijkvormigheid van gedachten die het Boston-leven vormt’. (The Late George Apley). De Bostonse Brahmanen zijn zo opgesloten in hun kleine kring dat ze er kortzichtig door worden en dat grote gebeurtenissen hen van klein belang schijnen in vergelijking met details uit hun eigen leven. Als George Apley met zijn vrouw in dispuut ligt over het verplaatsen van oude rozestruiken, | |
[pagina 78]
| |
vraagt hij zijn zoon, die soldaat is, om voor hem partij te kiezen en hij meent, dat diens kapitein of kolonel hem wel permissie zal verlenen om naar de stad te gaan telegraferen ‘indien je hem zegt, dat het een zaak van belang is. En zij is belangrijk...’ Hoe wrevelwekkend deze gesloten Bostonse samenleving is met haar hoogmoed, haar leegheid en haar kortzichtigheid, toch heeft Marquand er goede woorden voor over. Voor zwakke geesten betekenen de conventies een goede steun in het leven en tevens is er in de geest van New England iets wat de buitenstaander niet opmerkt: ‘an inexorable sort of gentleness, a vanity of effort, a sadness of predestined failure’. Wanneer de omgeving van Marquand vernam, dat hij zinnens was een satirische roman over zijn milieu te schrijven, kan het niemand verwonderen, dat iedereen het hem afraadde: zijn eerste vrouw zegde zelfs, dat ‘The Late George Apley’ een goed boek was om schrijven indien je uit Boston weg wilde. Deze voorspellingen zijn echter faliekant uitgevallen en ‘The Late George Apley’ werd zelfs bekroond met de Pulitzerprijs. Vrouw en vrienden hadden zonder deze grote eigenschappen van Marquand gerekend: zijn warm hart en zijn vriendelijkheid, die de pil van zijn satire vergulden. Zijn helden behouden - alle destructieve satire ten spijt - een warme menselijkheid en Marquand hoeft niet bevreesd te zijn zoals dit bij Sinclair Lewis het geval was, dat zijn werk te dor wordt. Niettegenstaande de excentriciteit van zijn milieu blijft de New Englander of de Bostonse Brahmaan van Marquand steeds een sympathieke, diep-menselijke figuur, en met welk afdoend resultaat de artillerie van de Marquand-satire de achtergrond in zijn romans beschiet, hij is zo wijs zijn vuur nooit op zijn held te richten. Tevens heeft hij er voor gewaakt, dat zijn held niet alleen representatief bleef voor New England, maar eveneens voor Amerika en gans de wereld. Zijn held, zegde hij, ‘is de gesarde Amerikaanse man - en daar reken ik me zelf bij - die om een beetje geluk vecht en steeds verpletterd wordt door de problemen van zijn milieu’. Die held is gewoonlijk op rijpere leeftijd, welstellend, met carrière en gezin, doch de problemen van het leven doen hem vol heimwee naar zijn jeugd verzuchten. Harry Pulman wenste dat hij terug op school was onder de bestuurder, die hem steeds zegde, wat hij moest doen en laten, en ‘die precies wist wat juist was en wat verkeerd, iemand die op alles het antwoord wist’, terwijl George Apley over zijn universiteitsjaren mijmert: ‘Alhoewel ik het zelf niet versta, scheen het of ik ginder toen heel wat vaster op eigen benen stond dan tegenwoordig, niettegenstaande alles. Ik vraag me af waarom. Wat is er met ons gebeurd, Will?’ De Marquand-held is teleurgesteld, want het leven heeft hem niet gegeven wat hij er van verwachtte. Het bracht hem geen grote gebeurtenissen: het was noch drama noch tragedie. George Apley vindt dat hij nooit iets van belang beleefd heeft. ‘Misschien was het maar goed ook, maar toch wens ik nog dat er eens iets mag gebeuren. Ik zou feitelijk willen weten van welk hout ik | |
[pagina 79]
| |
gemaakt ben. Ik vraag me af of ik het ooit zal te weten komen’. Jeff Wilson, uit ‘So Little Time’ zegt zelfs de toekomst niets meer: hij meent dat ze je steeds een bundel hooi voorhield ‘en je sukkelde hem achterna, maar het hooi kreeg je nooit’. Het motto van de Marquand-held is het ‘We can't go back’ van ‘H.M. Pulham, Esquire’ of het ‘Point of No Return’, de titel van zijn voorlaatste roman. Een enkele held als Jeff Wilson tracht een nieuw leven te beginnen, maar al heeft hij de kracht zijn boeien af te schudden, t.t.z. de familiebanden en die van zijn positie, het is voor hem te laat, want de levensomstandigheden hebben zijn vroegere scheppingskracht gebroken. De laatste raad die Harry Pulham vanop zijn doodsbed aan zijn zoon geeft, is dan ook: ‘Doe wat je wilt doen’. Er schiet hen niets anders op dan ‘gracieus en gemakkelijk te leven. Je trachtte zo ver mogelijk van vrees of nood of dood te geraken’ (So Little Time), het enig menselijk geluk dat de held van Marquand nog rest. Levenswijsheid helpt, doch schenkt geen geluk, enkel berusting. ‘Rijpere mensen zijn gelukkiger’, verklaarde Marquand. ‘Ze kunnen tenminste de wereld op zulke wijze verklaren, dat ze niet met het hoofd tegen de muur zullen lopen. Ik ben er vast van overtuigd dat begrijpen van andere mensen en van je omgeving geluk verschaft - tenminste toch rust schenkt’. De vrouwenfiguren van Marquand zijn over 't algemeen niet zo goed geslaagd als zijn mannen. Hij bekent het zelf en zegt dat ze ‘meestal bemoeizieke lui zijn die het schuitje doen schommelen en die zich aftobben over de slagersrekening en de kat’. Hij spaart hen niet en in ‘So Little Time’ vat hij zijn opvatting over het zwakke geslacht in dit dictum samen: ‘Je kunt het met hen niet stellen en je kunt het niet zonder hen stellen’. Marquand vindt het vrouwelijk geslacht vrij dom en hij voert graag excentrieke en zelfs belachelijke vrouwen ten tonele, zoals Beckie uit ‘So Little Time’ en de ganse staalkaart buitenissige vrouwen uit ‘Wickford Point’. Alleen Polly Fulton uit ‘B.F.'s Daughter’ heeft meer dan zijn gewone belangstelling gekregen: zij was echter de heldin van zijn werk en zodanig moest haar karakter wel meer op de voorgrond treden. Polly is dan ook meer dan een schets, en zeer aangrijpend is onder meer de kreet van dit rijkemensenkind, dat alles door vader voorgeschoteld kreeg, wanneer ze verliefd wordt: ‘Schat... ik heb je echt door mijzelf gekregen, is het niet, zonder iemands hulp?... Toe, zeg niet, dat het niet waar is’. Toch kan Marquand het niet nalaten Polly in het slot te kleineren wanneer ze schijnbaar zonder veel beroering de grootste emotionele crisis van haar leven doormaakt. Het werk van Marquand is ethisch veel gezonder dat de rest van de vrij erotische letteren van de V.S. In zijn romans komen meer gelukkige huwelijken voor dan in de gehele hedendaagse Amerikaanse literatuur en de huwelijksproblemen kennen er nog een andere oplossing dan moord en overspel. Toch heeft Marquand geen hoge dunk over de liefde en hij vat haar liefst niet op | |
[pagina 80]
| |
als passie of verlangen, maar als harmonie en gewoonte: dagen en jaren die de echtelingen samen doorbrengen (H.M. Pulham, Esquire). Hij beklemtoont het accidentele van de liefde en in ‘Point of No Return’ geeft hij volgende bepaling van het huwelijk: ‘Het was een vaag soort gebouw door gewoonte opgetrokken, zonder enige bijzonder goede architectuur, maar toch kon je bij gelegenheid een voldoende indruk van zijn vorm opdoen om je af te vragen hoe het gebouwd was geworden’. Het gezin beziet hij vanuit het standpunt van de vader met volwassen kinderen, die voelt dat tussen hun generatie en de zijne een onoverbrugbare kloof bestaat. Pulham vindt dat de wereld van zijn zoon slechts de zijne raakt ‘als deze iets verlangde of te veel gerucht maakte bij het eten’ en Jeff Wilson schijnt het, of hij steeds over ruimten, ruimten van afstand en van tijd, moet spreken wanneer hij met zijn zoon converseert. Het was wel handig van Marquand om deze vader-zoon verhouding in zijn werk in te brengen, want zij werkt geweldig mee om de figuur van zijn held reliëf te geven en tevens om emotie aan zijn verhaal te schenken, wanneer de vader er door zijn begrijpen en zijn liefde toch in slaagt die kloof te overbruggen. Het patroon van zijn acht ernstige romans is meestal dit: de man - in ‘B.F.'s Daughter’ de vrouw - uit de hogere burgersstand maakt een huwelijkscrisis door, en dit gebeuren speelt zich af tegen een achtergrond van New England aristocratie ofwel in een omgeving van rijkelui. Hij heeft er voor gezorgd dat zijn hoofdfiguur weinig hinder ondervindt van zijn satire en het is een van zijn grootste verdiensten dat hij een figuur als George Apley, die uiteraard zo geschikt was om een caricatuur te worden, integendeel een indrukwekkende monumentaliteit geschonken heeft. Welk een verschil tussen de satire van Marquand en die van Lewis! De ironie van de eerste en het sarcasme van de laatste verschillen van elkaar als een viool van een fanfare. Waar Lewis met schreeuwende helle kleuren schildert, kiest Marquand bij voorkeur pasteltinten. De genadeloze beeldstormer, die Lewis is, laat niets meer heel aan figuren als Elmer Gantry en Gideon Planish: hij wordt meegesleept door zijn ongebreideld sarcasme en hij verliest alle oog voor proporties. John P. Marquand daarentegen schrijft als een man van de wereld. De scherpte van zijn satire wordt gecompenseerd door de zachte, soms tere menselijkheid van zijn held en zijn oeuvre vertoont niets van het negativisme, dat de satire meestal op de voet volgt. Er gaat integendeel een milde en opbeurende invloed van zijn romans uit, een kalm aanvaarden van het leven, gepaard aan een vergoelijkende glimlach om de eigenaardigheden van de New Englandmaatschappij of om de ijdele drukdoenerij van de zakenlui. Er gaapt een afgrond tussen de wild-wanhopige, overspannen romans van zijn tijdgenoten, romans van misdaad en zonde, en de rustige, zachte, doch realistischer werken van Marquand. Zijn helden zijn geen lammeren, zij kennen problemen evenals de personages van Farrell en Dos Passos, maar er is iets, | |
[pagina 81]
| |
dat hen belet zich door hun passies te laten meevoeren; men kan het burgerlijkheid noemen, of het corset van conventies, of de nefaste gevolgen van een strenge opvoeding, misschien ook heet het geweten en wilskracht. Al blijft Marquand steeds de gentleman van Boston, toch schrijft hij romans die een geweldige satirische kracht bezitten. Doordat hij steeds zijn hoofdpersoon respecteert, behoudt hij het evenwicht tussen de satire en de romaninhoud, en tevens bereikt hij de geloofwaardigheid, die excessief satirische werken als ‘Elmer Gantry’ van Sinclair Lewis missen. De natuurlijkheid van zijn helden verhoogt bovendien het effect van de satire. Typisch genoeg valt Marquand niet zo zeer de geest van New England aan - een bewijs van zijn liefde voor zijn geboortestreek - maar de snobs en vooral de vreemden die toch zo erg van het pittoreske New England houden, als Allen Southby uit ‘Wickford Point’. In de figuur van deze snobistische schrijver en in het uitgeverstype en de contactman uit ‘So Little Time’ tekent Marquand het uitgeversbedrijf met een potlood als van Toulouse-Lautrec. Over de best seller van Southby zegt hij onder meer: ‘De uitgevers zegden, dat het zijn omvang was, die het zijn uiteindelijk succes verschaft had. Wanneer men het in zijn zware kastanjebruine band op de salontafel zag liggen, kon men voelen dat men met een huis vol distinctie en verfijning te doen had, waarvan de eigenaar en zijn familie deel hadden aan “De hogere Dingen van het Leven”. Er zat, zo verklaarden de autoriteiten. een “snobwaarde” aan het boek vast, zoals die, welke eens een attribuut geweest was van “Story of Philosophy” van Will Durant of van de “Outline of History” van Mr. Wells’. In ‘So Little Time’ krijgt ook Hollywood van de veeg, doch Marquand is op zijn best wanneer hij het over de mentaliteit van schrijvers en uitgevers heeft. Hij geeft stiekum een rapierstoot aan Hemingway en Faulkner, die gewone woorden in kunst veranderd hebben, en steekt de draak met de verering die Freud in de V.S. geniet. ‘Jeffrey wenste, dat hij de werken van Freud niet gelezen had, omdat ze zelfs de meest normale familiebetrekkingen enigszins clinisch deden schijnen eens men er begon over na te denken’ (So Little Time’), en over de eigenaardige Brill's uit ‘Wickfort Point’ zegt Marquand, dat psychologen ongetwijfeld verschillende namen zouden gehad hebben voor hun condities, ‘namen met helden uit de mythologie van het Oude Griekenland op de onartistieke wijze van de wetenschap verbonden’. Niet alleen de atmosfeer van literaire kringen, maar alle atmosfeer, weet Marquand op geestige en rake wijze weer te geven, zoals een exotisch Hollywood-hotel, of het leger, of Park-Avenue (B.F.'s Daughter) - speciaal te noteren valt in de boek de hush-hush-atmosfeer van de hoge Washingtonse kringen tijdens de oorlog: de scène waarin een generaal denkt dat hij te veel gezegd heeft behoort tot de fijnste literaire comedie. De technische meesterschap die Marquand verworven heeft na het jarenlange schrijven van ‘gladde’ verhalen, toont hij duidelijk in het ontwikkelen van zijn verhaal. Hij weet uitstekend hoe hij kleine gebeurtenissen moet | |
[pagina 82]
| |
inkleden, wat vooral uit ‘The Late George Apley’ blijkt, waarin louter banale feitjes verhaald worden, die door hun handige uitbouw het boek in de figuur van George Apley een ‘monumentale eenvoud’ (Joseph Warren Beach) geven. Sommige scène's van Marquand zijn niet minder dan geniaal als deze uit ‘H.M. Pulham, Esquire’, waarin Pulham drie verschillende briefjes schrijft om het baantje, dat Bo-Jo Brown hem opgedrongen heeft, te weigeren, het ene na het andere al slapper, tot hij ten slotte aanneemt. Andere fragmenten getuigen van een merkwaardige virtuositeit als de levensschets van B.F. in de vorm van een brochure in ‘B.F.'s Daughter’ of de manier waarop bij Melville Goodwin zijn leven doet verhalen in ‘Melville Goodwin, U.S.A.’. Waar Marquand echter last mee heeft, en dat is wel verwonderlijk voor zulk geroutineerd schrijver, is het vinden van een bevredigende constructie die heden en verleden uit elkaar houdt. Hij gebruikt gewoonlijk flash backs om de vroegere geschiedenis van zijn helden in zijn verhaal te weven, doch ze zijn zo talrijk, dat ze enigszins verwarrend werken en de bouw van zijn romans er wankel door wordt. In ‘Point of No Return’ beproeft hij het met drie duidelijk afgescheiden delen: een eerste, dat zich in het heden afspeelt, een tweede, dat het vroegere leven van Charles Gray behandelt, en dan een kort laatste deel, dat de draad van het verhaal weer opneemt, en al is zodus in ‘Point of No Return’ de afscheiding van heden en verleden afgetekender en duidelijker dan in de meeste van zijn romans, zij brengt nog geen oplossingGa naar eind(1). Het enige voordeel is, dat deze bouwwijze ordelijker is dan in zijn andere werken waar flash backs en hoofdstukken met het eigenlijke verhaal ordeloos of met flauw excuus onder elkaar gemengd zijn. Alleen in zijn laatste roman ‘Melville Goodwin, U.S.A.’ is het vervlechten van heden en verleden ten volle geslaagd, zodanig zelfs, dat jonge schrijvers het als model kunnen nemen om te leren hoe in een roman actuele en voorbije actie moeten samengaan. Een enkele maal vervalt Marquand in de kunstmatige sentimentaliteit van de commerciële lectuur als bij de kus van Harry Pulham en Marvyn Miles na een bewogen dag in ‘H.M. Pulham, Esquire’, doch deze scène staat alleen, en Marquand kan, op deze vergeeflijke uitzondering na, niet beschuldigd worden van kunstmatigheid en goedkope sentimentaliteit. Zijn stijl is meestal de vlotte stijl, die het grootste gedeelte van de Amerikaanse populaire lectuur kenmerkt, vlot en adequaat en onpersoonlijk. Een enkele maal is hij comisch, zelfs boertig als in het begin van het derde hoofdstuk van ‘Wickford Point’: ‘Ik reed langzaam Harvard Square af en zeer zorgvuldig langs het tolhek, bezorgd om geen fout te begaan, die me in dispuut met de staatspolitie kon brengen. Al veronderstelde ik, dat ik niet onder de invloed van drank was, toch zou daar bij de autoriteiten misschien een redelijke twijfel over bestaan kunnen hebben’. Nog sterker is hij in zijn beschrijving van Allen Southby in de aanvang van het boek, waar zijn stijl zijn vinnige, pittige caricatuur uitstekend dient. Met ‘The Late George Apley’, dat in de vorm van mémoires geschreven | |
[pagina 83]
| |
werd, juister nog als een reeks brieven door commentaar verbonden, heeft Marquand een grote stylistische prestatie geleverd. Zijn ietwat ronkende, pralerige en breedsprakerige, ouderwetse zinnen zijn werkelijk de taal geworden van de oude familievriend Willing, ‘Boston's Dean of Letters’, die zogezegd de mémoires uitgaf. Marquand heeft buitengewoon veel zorg aan deze reconstructie besteed. Zijn archaische stijl is zo goed geslaagd, dat de stijlfouten aan Marquand zelf toegeschreven werden en men geheel vergat dat ze opzettelijk begaan waren. Een staaltje van de zwaarwichtige opgeschroefde stijl van een Bostonian die bewust is van zijn kulturele prestaties, vindt men in volgend toevallig genomen voorbeeld: ‘Normaliter zou het niet aangehaald worden en hier geschiedde het slechts met het risico van delicatesse, ten einde de belofte van de schrijver te verwezenlijken en niets te verzwijgen uit het leven van de knaap wiens karakter als man de schrijver steeds heeft vereerd.’ In ‘The Late George Apley’ zijn de titels van de hoofdstukken alleen reeds meesterstukjes als bvb. deze van het achtste kapitel: ‘Een onderwerp behandelend dat gewoonlijk niet besproken zou worden in een werk van deze aard’. De keuze van lange holle woorden (rationalization in plaats van reason), van archaïsmen, de lange zinsbouw, de parenthesissen, hebben dit effect bereikt en ‘The Late George Apley’ is niet alleen een meesterwerk om de creatie van de Bostonse Brahmaan, maar ook om de vorm en de stijl. De langdradigheid die het werk hier en daar kenmerkt moet men niet op rekening van Marquand schuiven, want zij is een essentiële eigenschap van Mr. Willing. Joseph Warren Beach heeft het werk van Marquand een product geheten, dat op de oppervlakte van de geest gegroeid is, en nog van andere zijde werd zijn oeuvre te vlot en te handig en te oppervlakkig betiteld. Het is nu eenmaal waar, dat, wie eens gestolen heeft altijd voor dief versleten wordt, en het lag voor de hand, dat men Marquand van de gebreken van de commerciële roman zou beschuldigen. Hij verdient dit niet, want de creatie van de Bostonse Brahmaan, van Charles Gray, de business executive en van de beroepsofficier Goodwin zijn waarachtige diepe zielsanalysen en grote literaire scheppingen. Ook zijn gewone held, de man tussen de veertig en de vijftig die met heimwee aan zijn jeugd, aan zijn eerste of aan zijn ware liefde terugdenkt, heeft hij met meer dan gewoon talent beschreven. Joseph Warren Beach vindt ‘a want of intensity in his art’, maar hij vergeet dat dit gebrek aan bewogenheid hoofdzakelijk uit de aard van het romangegeven voortvloeit. Natuurlijk zijn de helden van Marquand tam in vergelijking met de ontaarden van Caldwell en de ontgoochelden van Dos Passos, want het zijn slechts bourgeois: hun problemen bestaan niet uit moord of zelfmoord, bloedschande of homo-sexualiteit, maar het zijn enkel die van een gewoon huisvader; ontrouw of conflicten met de opgroeiende kinderen. Mar- | |
[pagina 84]
| |
quand heeft niet - wat men tegenwoordig als een grote verdienste schijnt aan te rekenen - over het abnormale zieleleven geschreven, doch enkel over het normale, en de conflicten die het beroeren zijn niet zo bewogen als misdaden. Maar de schildering die Marquand van de Amerikaanse bourgeois gegeven heeft en zijn evocatie van New England behoren tot het voornaamste, tot het fijnste en het normaalste, dat de Amerikaanse letteren in deze decade voortgebracht hebben. Jos VAN DER STEEN |
|