de juiste grens te trekken tussen de aesthetische volstrektheid van het kunstwerk en het ethisch gebod van de kunstenaar.
Waar het om de kunst gaat verwerpen wij ieder didactisme en ieder moralisme. Wij geloven dat gedichten, schilderijen, drama's om wat het ook weze te bewijzen, te loven of te veroordelen, gewoonweg belachelijk zijn. Bij ontleding, besluiten wij, onderstelt het kunstwerk een zielstoestand bij de kunstenaar, die zuiver aesthetisch is, wars van alle onderzoek of nut. Aldus ontmoeten wij opnieuw de volstrektheid, die door onze godheid - de schoonheid - geëist wordt. In deze zin is het kunstwerk zelf zijn eigen doel; is het aan niemand rekening verschuldigd.
Maar indien de zielstoestand van de kunstenaar, opdat het kunstwerk zou bestaan, zuiver en volstrekt aesthetisch moet zijn, zal het kunstwerk dat er zal uit voortspruiten een mindere of grotere betekenis hebben naar gelang de algemene en menselijke hoedanigheid van de ziel van de kunstenaar. Hier ontmoeten wij opnieuw het derde van onze criteria. Kunst, ziels- of geestestoestand; ziel of geest van de kunstenaar. Hoe groter de kunstenaar zal wezen, d.w.z. hoe meer geestelijke ruimte hij zal innemen in de wijde spheer van de menselijke geest, hoe rijker de betekenis van zijn zielstoestanden zullen zijn. Met andere woorden: de trilling van de menselijke snaar, die wij kunstwerk noemen, moet zuiver aesthetisch zijn; maar de snaar die trilt moet van een metaal rijk aan menselijke gedachten en ontroeringen zijn. Of nog om hier aan de aestheten te antwoorden, die de kunstenaar zouden opsluiten in een ivoren toren, en daar aan de totalitairen, die er een gemeenteraadslid zouden van maken: de kunstenaar moet in een ivoren toren werken, maar hij moet in de maatschappij leven.
En indien de kunstenaar uit de geruchten, de hartstochten, de gloriën en de misdaden van de maatschappij een groot werk haalt? Waarom niet? En indien de geruchten, de hartstochten, de gloriën en de misdaden hem niets ingeven en hij een groot kunstwerk haalt uit het Verloren Paradijs, Andromache of Antonius en Cleopatra? Waarom niet? Indien het werk waarlijk groot is, zal het rijk zijn van dat menselijke goed waaraan de maatschappij zich voedt. Zelfs in zijn ivoren toren is de kunstenaar mens. En de mens draagt de maatschappij in zich. Dat de maatschappij niet gaat beslissen hem voor haar dienst aan te werven. Zich van de kunst bedienende, dient de kunstenaar de maatschappij. En verder, waartoe dient de maatschappij indien zij niet zoekt voort te leven in haar grote kunstenaars, in haar grote kunstwerken? Waar zijn de Duitsers van weleer? - Duitsland, het is Beethoven. Waar zijn de Engelsen van weleer? - Engeland, het is Shakespeare. In hun grote mannen leven de natiën en hun millioenen onderhorigen voort en de kunstenaars van alle slag, van de nederigste en onbekendste tot de scheppende toppen, verlenen aan de cultuur van de maatschappij vorm en verfijning. Dat de maatschappij van vandaag besluite haar normen voor te schrijven aan haar kunstenaars en het zal de dood zijn van de maatschappij van morgen, die de kunstenaars van