| |
| |
| |
Spiegel van vroeger en nu
28.
Wie later een psychologie van de mens uit deze eeuw zal willen schrijven zal rekening dienen te houden met verschillende min of meer nieuwe typen.
In geen geval zal de vliegende mens, zowel in vredes- als in oorlogstijd, mogen ontbreken. Hij heeft het hart van een jongen van veertien en het brein en de wilskracht van een volwassene. Hij treedt in volle glorie en beperktheid te voorschijn uit een boek als dat van Pierre Clostermann, ‘Het grote Circus’, waarvan ik thans de Nederlandse vertaling lees (Uitg. Moderna, Brussel). Een boeiend relaas dat door jong en oud gretig wordt verslonden. Maar ook rustiger en gezapiger lectuurgenieters kunnen er hun oogst opdoen aan mensenkennis en tot een juist begrip komen van wie en wat een oorlogsvlieger is. Clostermann weet daarenboven ook de moeilijksten te bevredigen. Niet alleen wijdt hij ons in zijn vak in (zijn vliegtuig voert zelfs ‘walsen en tango's’ uit); zijn werk getuigt ook van veel schoonheidszin. Wanneer een bundel lichtkogels worden afgeschoten, dan ziet hij de hemel ‘als een gaskomfoor waarvan de bekken een na een in brand gaan’. Op blz. 264 springt een Focke Wulf ‘open als een overrijpe granaatvrucht’. Over de R.A.F.-uniformen noteert hij: ‘grijs als de mist van uw vaderland’.
Het voorbeeld van de Saint-Exupéry werkte aanstekelijk, ook op stilistisch gebied.
En nadat ge er zelf om verschillende redenen pret en menselijk profijt aan beleefd hebt, kunt ge het boek gerust aan een jonge vriend schenken. Maar ge zijt lelijk mis als ge denkt dat piloten alleen verstand van motoren en wolken hebben.
Het toeval speelt me W. van Veenendaals boekje ‘Het loze Vissertje’ (Uitg. Het Spectrum, Utrecht-Antwerpen) in de hand. Deze bekende Hollandse vlieger is eveneens een allergezelligst hengelaar en visser. De uitersten zoeken en raken elkaar. Kunt ge u roerlozer en bezonkener bezigheid voorstellen voor hem die zich in de lucht in een net van evenwichtig gecombineerde bewegingen moet ‘recht’ houden?
Feitelijk vergt het evenveel inspanning en spanning om meester te blijven over de wiegelende diepte als over de winderige hoogte. En of ge Messerschmitts ‘vangt’ of snoeken. Mens van deze Tijd, de oeroude Jager blijft leven in u.
| |
29.
Oorlogen, zowel de kokende als de koude, hebben steeds bij de enen het edelste en bij de anderen onder de mensen het laagste wakker geroepen. Dat het niet altijd makkelijk is voor een buitenstaander de grens tussen goed en kwaad te trekken, bewijst een boek als Kurt Singer's ‘Vrouwen en Spionnage’
| |
| |
(Uitg. en Drukkerij Hollandia, Baarn)’: een galerij van vrouwelijke spionnen van allerlei karaat. De lezer kan zijn goed- of zijn afkeuring uitspreken, zijn bewondering of zijn verachting overhebben voor deze of die persoon (volgens de meridiaanstrook waar hij leeft én de overtuiging die hij aankleeft) maar allen zullen geboeid de lotgevallen van deze dertig heldinnen of avonturiersters volgen. Ik weet niet of een heldin zoals Bracha Fuld reeds haar verheerlijkende dichter in Israël bezit, en of een paar verachtelijke spionnen elders al hun romancier hebben gekregen. De menselijke ziel is als de aarde: haar laatste grotten en afgronden zijn nog niet alle ontdekt. Het is stichtend, na Kurt Singer's zakelijk relaas over Mata Hari, nog eens de lyrische ontboezemingen te lezen van zekere dichters van na 1918. Geschiedschrijving-in-eerste-stadium, zoals ik deze onthullende journalistiek zou willen noemen, werkt ontnuchterend. Doch zekere foto's uit dit boek zullen nieuwe dichters toch weer kunnen inspireren. De oorspronkelijke titel van dit boek luidt: ‘The World's 30 greatest Women Spies’. Beken met mij dat de Nederlandse titel bedaarder en academischer klinkt. Minder schreeuwerig.
| |
30.
Ik kom van een reisje in Zuid-Slavië terug en in afwachting dat ik de boeken van t'Serstevens en anderen op de kop kan tikken, ben ik blij Fitzroy Maclean's oorlogsrelaas ‘Vlucht in het Avontuur’ (Uitg. en Drukkerij Hollandia, Baarn) te kunnen lezen. Tussen haakjes gezegd: zelfs de meest verstokte literatuurminnaar moet op tijd en stond de Muzen aan de deur kunnen laten staan of in zijn wachtkamer laten babbelen.
In dit boek vertelt de Engelse politicus en soldaat over zijn belevenissen in Rusland (niet veel), in Noord-Afrika (meer) en in het land van Tito (het meest).
Ik zie het voor mijn ogen gebeuren als hij het heeft over ‘de grijze rotsen van Dalmatië’ en over ‘de beboste heuvels en groene dalen van Bosnië’. Ofschoon ik moet bekennen dat ik ook het tegenovergestelde zag; want berg en dal achtervolgen elkaar gedurig in dit land van onophoudelijk slingerende wegen. Een daverend boek met onvergetelijke momenten. Als ge nog niet weet wat ‘Tito’ betekent, lees bladzijde 129.
Mijn gewoonte getrouw (onvermijdelijk wanneer men meer bladzijden te verwerken krijgt dan dagen om te leven) liet ik dit boek maanden op de wachtplank staan. Inééns is dan zijn uur aangebroken en op een paar genoeglijke avonden las ik het uit. Allicht zult gij zo lang niet talmen.
| |
31.
Vóór en nog meer nà elke reis zoekt ge lectuur om uw indrukken te verstevigen en uw meningen zo precies mogelijk te vormen. Sommige speurtochten duren jaren, zekere opzoekingen blijven vruchteloos. Maar ook gaat nu en dan inééns een licht op. Altijd onverwacht. Snuffelend naar een stuk drukwerk
| |
| |
over Gavrilo Prinzip, de man die de stad Serajevo met een paar historische revolverschoten alom bekend maakte, vind ik de ‘Mémoires inédits du Comte Mattachich’ uit 1904. Ik had van deze Kroatische officier, die naar de woorden van Daszynski, ‘het ongeluk had de gunsten te verwerven van de dochter van een koning’ (namelijk Prinses Louise, dochter van Leopold II van België) en daarvoor jarenlange gevangenisstraf opliep, nooit gehoord. Er gebeurt zoveel in de wereld en de drama's van vandaag doen die van gisteren verbleken, vergelen en vergeten.
Een aandoenlijke liefdegeschiedenis met een historische achtergrond, dankbare en misschien nog ontvlambare stof voor een of andere Funck-Brentano.
‘De tijd verslindt de steden’... Alleszins sommige. Ik zoek vergeefs (en versta wel waarom) op de nieuwe Zuidslavische kaarten en kaartjes Aleksandrovo, Danilovgrad etc... ‘Geen tronen blijven staan’...
| |
32.
Negentig op honderd staatslieden laten ons onberoerd of onverschillig. Van andere is men blij dat de wereld ervan verlost is: Hitler en consoorten. Tot de zeldzamen behoren zij voor wie men een levenslange bewondering of waardering kan koesteren. Ik noem vandaag de onlangs overleden graaf Carlo Sforza.
De Hollandia uitgeverij lanceert op dit ogenblik een Profilenreeks, waarin reeds Churchill, Stalin, Truman en Eisenhower werden ‘uitgetekend’. Ik hoop dat ze ook een boekje aan Sforza zal laten wijden. Hij is het waard. Niet alleen als diplomaat, staatsman en antifascist; maar nog veel meer als denker en schrijver.
Vóór de oorlog las ik van hem zijn ‘Synthèse de l'Europe’. Het boek bleef ergens bij een vergeetachtige kameraad haperen (een goed teken voor de waarde van iets). Gelukkig heb ik nog enkele nota's behouden. In dat werk gaf Sforza o.a. de redenen op van de mislukking van de vredespolitiek na 1918. Hij had het over staatslieden ‘in een nieuwe wereld levend, maar denkend met voorbijgestreefde ideeën en handelend uit oude hartstochten’. Hij geloofde in een toekomstig verenigd Europa en zag de voortekenen daarvan vooral in de kleine landen. Hij sprak o.a. met lof over Zwitserland en de Skandinavische staten. Zij volbrachten en volbrengen hun vredeszending ‘zonder koloniale rijken te bezitten, zonder grondstofmonopolies en vooral zonder de minste bedreiging ten opzichte van de rechten van andere staten en andere volken’.
Af en toe doet Sforza me in zijn uitspraken aan zijn tijd- en strijdgenoot Churchill denken. Beiden hebben aan beroemde namen nieuwe luister bijgezet. Beiden hebben in Mei 1940 onverzettelijke woorden uitgesproken. Die van Sforza zijn allicht minder bekend. Ziehier wat hij o.a. aan de Italiaanse koning schreef op 30/5/40:
‘U vergist zich wanneer U denkt dat Engeland het voorbeeld van Frankrijk zal volgen en, na een korte tegenstand, ineen zal storten. Neen! Engeland is
| |
| |
slechts in het nauw geraakt. Niet alleen zal het met de Dominions weerstand bieden, maar zijn taaiheid zal de wereld verbazen.’
| |
33.
Al Charles Dickens wat de klok slaat, dank zij de uitgeverij Het Spectrum. Het regent als het ware dikke en dunne Dickens-deeltjes. In minder dan een maand bracht de post er me zes; zal ik ze in minder dan zes maanden alle kunnen lezen of opnieuw lezen? Ik heb ze verwelkomd met de vertederde herinneringen van lang geleden. ‘David Copperfield’ was mijn eerste Dickens-lectuur, de ‘Pickwickclub’ mijn laatste. Copperfield heb ik nooit meer herlezen, de Pickwicks al dikwijls. Dit om u te zeggen dat ik de taalvirtuooshumorist blijkbaar verkies boven de sentimentele romanticus. Kelk, Godfried Bomans e.a. bezorgden nieuwe vertalingen van de Dickens-romans. En er zijn de oude, oorspronkelijke prenten. Reeds liggen daar in hun nieuwe, moderne kleedjes (met de oude versieringen) ‘Oliver Twist’, ‘In Londen en Parijs’, ‘De Pickwick Club’ en ‘Kleine Dorrit’ op ons te wachten, voor een hernieuwde kennismaking. Ik vraag me soms af hoe de jeugd de boeken van Dickens zal ontvangen, nu de mensen wat ‘harder’ van gemoed schijnen geworden en nu er andere sociale wantoestanden dienen aangeklaagd. Harder? Och kom, Dickens heeft nog altijd duizenden bewonderaars over de ganse wereld. En er bestaat een ‘weekheid’ van het hart, die van alle tijden is. Hoe fris ook bleef Dickens' ongeëvenaarde verteltrant.
Laten we hopen dat de uitgever met de volledige Dickens glans- en kansrijk zegeviert. En voor de oude Dickens-vrienden zal het een welkome gelegenheid zijn om minder bekende werken thans ook eens ter hand te kunnen nemen.
| |
34.
Shakespeare, bron van nooit eindigende studie en genot.
‘Driekoningenavond’ (Klassieke Galerij, De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen): hoevele uitgaven, commentaren en opvoeringen gelezen, gehoord, gezien? En bijna elke vertaling betekent een vooruitgang op de vorige.
In de oudste die ik bezit (die van Kok) stip ik bijv. deze regel aan: ‘Die melodie nog eens! zo kwijnend-zoet was haar val’.
In de jongste (die van Burgersdijk-De Backer-Dudok): ‘Die wijs nog eens! Zij stierf zo lieflijk weg’.
Shakespeare bleef dezelfde; maar zijn vertalers stelden voortdurend strenger eisen aan zichzelf.
In ‘Een Midzomernachtsdroom’ (Ned. Boekhandel, Antwerpen) speciaal Thisbe's jammerklacht vergeleken.
‘In slaap, mijn lief? Dood, hartedief?’ ontroerde stellig de tijdgenoten van Antheunis en Hiel.
‘In slaap, mijn schat? Wat, wat is dat?’ klinkt moderner, vlotter. Maar in beide versies voelt ge het schier onmogelijke van de vertalerstaak.
| |
| |
Als nummer drie, Martinus Nijhoff's vertaling van ‘De Storm’ (Uitg. Em. Querido, A'dam). Laten we het Epiloog nemen, uitgesproken door Prospero.
In 1900 (uitgave Kok) vangt Prospero aldus aan: ‘Al mijn tovermacht is heen. Eigen kracht blijft mij alleen’.
In 1952 (uitgave Nijhoff) wordt dat: ‘Toverij heeft afgedaan. Weerloos kom ik voor u staan’.
Ik stel me voor, dat de huidige vertaler, mèt het werk van Shakespeare zélf, ook de vorige vertalingen voor zich liggen heeft. Wat een boeiende woordenstrijd, wat een puzzle, wat een opwindend streven naar perfectie. Dagen en bladzijden commentaar zouden hierbij passen. Ge kunt er uw leven mee vullen en vele boekdelen. Helaas, noch tijd, noch plaats. Genoeg, geen Shakespeariana; geef mij Shakespeare
| |
35.
Deze zomer gaf de Uitg. Mij. Em. Querido haar honderdste Salamander-boekje uit. Maar ze liet ons raden, welk boek de eer had 100 te zijn. Daarom stuurde ze er vijf tegelijk de wereld in: De Zoon van Bronsmer (Arnold Clerx), Avontuur met Titia (Henriëtte van Eyck en Simon Vestdijk), Liefde en Goudvisschen (Jacques Gans), Rolien en Ralien (Josepha Mendels) en De stille Man (Albert van Hoogenbemt). En ze schreef er een paar prijsvragen voor uit en liet haar lezers weten, dat nr. 100 ‘het dichtst de idealen van de Salamanderreeks’ benaderde.
Ik heb niet meegedaan, omdat alle Salamander-boekjes zo dicht het Queridose ideaal nabijkomen en omdat kiezen zo moeilijk is. Het ene ogenblik vond ik dat Jacques Gans' ‘Liefde en Goudvisschen’ het wel zou halen (want wat is de schrijver zonder het ene en de uitgever zonder het andere?); het andere moment meende ik dat men de figuur van Vestdijk die eer moest gunnen; dan las ik Josepha Mendels' boekje met stijgende verrassing: ook zij kon het zijn. En waarom Clerx niet? Neen, ik gaf het op en stemde resoluut voor Albert van Hoogenbemt... maar stuurde mijn antwoord niet in. De uitslag is allicht reeds bekend, doch bereikte mijn brievenbus nog niet. Ik zal u later eens vertellen waarom m.i. De stille Man nr. 100 zou moeten zijn en allicht is. - J.S.
|
|