| |
| |
| |
Leonardo en de universaliteit
‘Et si les choses se replient sur elles-mêmes, n'allons-nous pas mourir d'ennui dans un monde sans féérie?’
Maurice Bedel
ALS de eenhoorn, wijs maar mensenschuw, uniek en alzijdig, exponent van wetenschap, gratie, heelkracht en vergeestelijkte zinnelijkheid, en kristelijk symbool daarenboven: zo verschijnt ons Leonardo da Vinci. Hij noopte de gedachte weer gedachte te worden, waar ze niet meer dan geheugen meer was, en leerde de tijd naar de toekomst kijken. Hij was de eerste grote magiër sedert Ptolemeus, een Kristus zonder offerboodschap, en voor de gemene maat, de vlees geworden kolos van Rodes, met hersenen gelijk aan de som van al de hersenen van Plato's ‘Banket’. Al spelend is hij in het spel getreden: als ‘sonatore di lira’ voor Ludovico il Moro; en hij is er al spelend uitgegaan: als ‘artificier’ bij Frans I. En wat tussen deze twee gratuïte bakens ligt maakt de stof uit van een bibliotheek. Het resultaat van zijn optreden bracht de toenmalige wereld zóveel klaarheid als er nadien door neo-scholastiek en cartesianisme complexiteit werd geschapen. Leonardo's conclusies waren dichterlijk en globaal, wars van dialectiek. Pas in de laatste jaren tracht de wetenschap haar verwarrende dissecties weer in synthetische taal in te kleden, ontleend aan de ‘common sense’. Wie had ooit vermoed dat die parallel zó acuut zou kloppen? Waarheen leidden de scherpe ontledingen van Leonardo? Naar het raadsel, naar het sfumato, figuurlijk gezien. Waarheen leiden de huidige conclusies der edele exacte wetenschappen? Naar de algemene relativiteit. Naar die waarde welke Eddington, bij de overgang van klassieke naar quantische equaties, heette: la grandeur d'incertitude, nogmaals geldig als symbool. Monna Lisa glimlacht. Wat is de eenvoudigste formule van Einstein? Haalt ze de transcendentie van dat beeld? Het is de armoede van onze eeuw, dat de formule echo van perfectie wordt, en het beeld in diskrediet geraakt.
***
Hoe ziet de hedendaagse universaliteit er uit?
Mijn buur, een duizendkunstenaar, bouwt zelf een boot, een loods, een foorattractie, dierenklemmen, automatische veiligheid- en seintoestellen, een deur waar hond-en-kat zonder tussenkomst binnen- en buiten kunnen. Dat is aanleg, combinatorisch genie, maar verder niets. Walt Disney is tekenaar, dierkundige, cineast, chemicus, mekanieker, optieker, organisator, zakenman. Hij toont een mogelijke weg voor de kunst van morgen, maar heeft hij zelf kunst geschapen? Handigheid, handigheid, geniale kunde. Er is een Italiaans dichter die meer dan vijftig talen machtig is; gelukkig is hij artist in een dezer. Maar is dat alles universaliteit? Leonardo was geen mensenmenner, geen tribuun, geen
| |
| |
condottiere, geen staatsman; maar hij was al het overige. De universaliteit van de Renaissance is nog dezelfde als die van de XXste eeuw, maar er is verschil in proporties. Inventaris beheersen van alles en nog wat is geen universaliteit, wél inzicht hebben in het verband tussen stuk en geheel, wetenschap en wijsheid. De geesten die de schakel leggen tussen twee gescheiden gebieden zijn universeler dan die welke bagage sleuren van tien afzonderlijke specialiteiten. Zo staat Maurice Bedel, die poëzie en biologie weet te verzoenen, op een ruimer plan dan André Maurois, die tien verschillende genieën ontleedt, maar nog geen ontleding van het genie heeft gegeven. Wat onze eeuw niet kent: universalisten als Leibnitz, Spinoza of Pascal, die de grote strijd en de grote verzoening probeerden tussen wetenschappelijke manier en geloofsmethode.
Universeel zijn, dat is de rationnele en de irrationnele sfeer beheersen. Maar men streeft er naar. Figuren als Valéry, die dichtkunst, mathesis, muziek, dans en taalfilosofie verzoende, huldigen het huwelijk tussen kunst en wetenschap. Daarom is Dr. Quoy, de naturalist die Dumont d'Urville vergezelde en van zijn reis vierduizend studies meebracht betreffende twaalfhonderd diersoorten, nog geen universeel genie, omdat zijn schetsen niet als kunst konden gelden.
Maar Leonardo, leerling van de universele Verrocchio, heeft zowel de kunstenaars als de geleerden in zijn nalatenschap betrokken. Hoe bovenmenselijk de moderne universaliteit moge schijnen, toch zal ze vorderingen maken, en mogelijk worden: de Digest-methodes zijn een schamel begin van rijker resultaten. Het voorkomen der specialiteit sluit het individu, als onderdeel van een ketting, in een bepaalde kring. Ieder afdalen beneden de grens der individuele beschikking, zou compenserend een opklimmen boven die grens moeten toelaten; in werkelijkheid is maar één universalist mogelijk voor twintig, voor vijftig specialisten. Zó boeten de technici van de sneltrein voor de reis van de alomtegenwoordige zakenman, de mechanici van het rondeel voor de snelheidskampioen. De universalist is rechtvaardig zolang hij zich buiten de kettingen beweegt. Want waar hij ze onderwerpt gelijkt hij de tiran. De wereld vraagt hem zijn ondervinding, zijn bundeling.
Leonardo hield zich buiten het gedrang en belette zelfs niet dat de huurlingen zijn werk verminkten. De pijlen zijn in bommen omgezet. Maar niets, zelfs dat niet, rechtvaardigt laatdunkendheid over onze eeuw. De kleinste uitvinding kan practisch zijn en ethisch tegelijk. Leonardo is de patroon der knutselaars. Op de tentoonstelling van de ‘Association des inventeurs et petits fabricants français’ waren zevenhonderd dertig uitvinders, en, tussen de fietsen en het huisraad, was er een middel om treinontsporingen te beletten: practisch en nog iets meer.
De hedendaagse ethiek, die tot een ware baaierd is uitgegroeid, laat het personalisme opduiken als gulden middenweg tussen verouderde en extreme oplossingen. Om Europa menselijkerwijze bewoonbaar te maken staan Mounier, Maritain en Welty klaar. Met de uitlating van MacMurray: ‘Een mens is noch
| |
| |
geest, noch lichaam, maar een persoon’, zijn we vlak bij Leonardo, die de wijsheid der slang en de onschuld der duif wilde verenigen.
De moderne wetenschap wordt in hoofdtrek bundelend. Terug naar de synthese. Theorie der ensembles. Naar de doubletten: physico-chemie, physico-mathesis, astrophysica. De eeuw van het nylon. Op het Internationaal Congres voor Filosofie der Wetenschappen, te Parijs, kon men Heyting's bijdrage door beide secties Logica en Mathesis laten opeisen, die van Dieudonné door de Mathesis én de Epistemologie; de stelling van Louis de Broglie, zuiver mathematische physica, was evenzeer filosofisch te duiden. Niet meer door repetitie, gelijk het leven der kristallen, maar door complexiteit, aperiodisch, zoals het leven der organismen, wordt de wetenschap aangedikt met coëfficiënten van naburige gebieden: het tweelingsvak ontstaat. De begrenzing der begrippen, de fout zijnde van het rationele denken, kreeg een retouche door de biologie, waar men iets ontdekte dat te paard zat op twee hoedanigheden, vitaal en physisch: de virus, en de vorser de geldigheid voorhield van een ambiguïteit. Observatie is weinig vergeleken bij creatie, en als een Crompton, de Britse Fabre, het alfabet der spin op punt zet, dan blijft deze prestatie ver beneden de tovenarij te Oak Ridge, waar men door bestralingen de genetica hoopt te beïnvloeden, en synthetische monsters te maken. De cybernetica, die eerst het besturen van een schip bedoelde, komt in een nieuw verband heel uiteenlopende activiteiten bundelen: men spreekt al van het geheugen der electronische robots. Maar cybernetica, valenties, particulen-acceleratoren: oude bekenden van da Vinci. De kwalitatieve methode der biologie: een vijfhonderd jaar oude vondst. Der geleerden schone slaap duurt soms langer dan die der kunstcyclussen. Klaar wakker in de 20ste eeuw, laten zelfs de scientisten der cultuurfilosofie horen - als antwoord op stellingen als van Fauré-Frémiet: bijdrage over het kwalitatieve leven, waar aan de kunstenaar het uitzonderlijke voorrecht wordt toegekend de essentie der
dingen te ontwaren en de hoogste realisaties van het zijn te symboliseren - dat de geleerden óók geestelijke experiënties hielden met hoger doel. Dat geeft men grif toe, ook waar die proeven leiden tot het scheppen van de microniseur die, in de Coty-fabrieken, het poudre-de-riz tot etherisch fijn stof verdeelt.
Leonardo was een der zeldzame geologen van zijn tijd. Hij bepaalde zich vooral tot de studie der aardlagen en der fossielen, de vorming der bergen en het erosie-probleem. Het 18de Congres van Geologie, te Londen in 1948 gehouden, kreeg meer dan vierhonderd mededelingen over geophysische methoden, hydrogeologie, geomagnetisme, geochemie en metasomatische processen, diepzee-geologie, sedimentatie-ritmen en paleontologie. In het eindverslag staat dat men gelukkig was dat de geologie ‘haar kader had verbroken door problemen te annexeren en methodes te veroveren die tot nog toe voorbehouden waren aan andere wetenschappen’. Universaliteit.
De normale gang der inductieve synthesen vertrekt van de physico-mathematische methode ten behoeve van de microphysische en cosmische verschijn- | |
| |
selen, klimt langs de physico-chemische naar de biologische methode ten dienste van de levende fenomenen via de mens. De mens, uitgangspunt bij Leonardo; de hemel: zijn vraagbaken. Na biologie en geologie, mathesis en meetkunde. Takken die tegelijk object zijn en instrument. En zódanig onpersoonlijk object dat men de individuele verdiensten, ten bate van een breder synthese, heeft kunnen opheffen door de collectieve: de mathematici van de Bourbaki-groep werken naamloos aan de grote kathedraal der getallen. De actueelste theorie? Die der groepen. De mathesis kan met moeite de eisen der moderne physica bijhouden en voldoen. Oneindigheid: een droom uit het wetenschappelijk verleden! Denjoy geeft ‘het oneindige’ een broertje: le transfini. Ook Einstein laat horen dat het universum eindig zou kunnen zijn. Het rijk der duizelingen: de meta-mathematicus Herbrand wordt slachtoffer der menselijke eindigheid die het oneindige wil doorpeilen. De schijnbaar simplistische raad van Leonardo: ‘Zoek het onmogelijke niet’, heeft gehoor gevonden bij de twee grootste mathematici dezer eeuw: Einstein's ‘argument de simplicitié’, Poincaré's ‘argument de commodité’. We citeerden reeds hoger de opinie van Weyl en Gonseth, die, voor het uitgangspunt der kennis, ‘le monde du sens commun’ noodzakelijk achten. Die drang naar ‘mogelijkheid’ sluit geenszins de drang naar het universele uit. Het is wel verheugend te zien - in strijd met wat de volksman denkt - dat de geleerden der atoomenergie (een Dessauer van Freiburg bv.), ook de filosofische, sociale en zelfs morele kant van het vraagstuk behandelen.
Minder verscheurd dan Pascal, die beweerde dat de filosofie (in de zin van wetenschap), ‘ne vaut pas une heure de peine’, is Leonardo da Vinci onderhevig aan cyclische bedrijvigheid: zijn twintigmaal hervatte vliegtuig lijkt mij laborieuzer dan Pascal's ‘roulette’, de befaamde cycloïde die, in één nacht, als aspirien genomen, kiespijn deed vergeten, de vierde dimensie openbaarde en de grondslag legde voor het integraalrekenen. Pascal plaatste de kennis tegenover het zieleheil: zodat Valéry getuigde: ‘Il a exagéré affreusement, grossièrement, l'opposition de la connaissance et du salut’. Voor Leonardo was de kennis verbonden met het heil: ‘Hoe dieper de wetenschap, hoe uitbundiger de liefde’. Beiden waren astronoom, als laatste, als hoogste verzoeking.
Vooruitgang? Zeker, hoewel men nog steeds de lenzen aan 't verbeteren is. De mooiste aanwinst is de kamer van Schmidt. Leonardo's droom is uitgevallen: in 1946 registreert een V2 een beeld van de aarde gezien van op honderd kilometer hoogte. We weten niet of de leus van da Vinci: ‘Je continuerai’ ook die van Russell is? Is het nog wel nodig naar de hemel te kijken, nu men kometen registreert dwars door de wolkenschuif heen? De mens beschikt over verlengde armen en een verlengd oog: kathoden-oscillograaf; notatie, in volle dag, door radar, van het spoor van voor het oog onzichtbare sterren. De radio-astronomie doet wonderen. Waar is het geluk een ster te zien verschieten en een wens in haar knetterende staart te passen? Leonardo leggen we uit hoe dit vuurwerk een gevolg is van geloste electronen die de moleculen ontmoeten van de ionosfeer, een laag van dat heelal, dat de Duitser zo treffend ‘das Sternall’
| |
| |
heet. Het noorderlicht, de magnetische stormen, de fading onzer radioposten worden verklaard. Karatchiarov, ambassade-secretaris van de groothertog van Moscovia, had, 1 Januari 1497, met Leonardo da Vinci een intens gesprek over het noorderlicht: aldus de verslagen van de Republiek van Venetië.
De zon, bron van alle leven, wordt door Dauvillier en Desguin als centrum der genetica beschouwd, zodat het uitstervende leven op de aarde opnieuw door haar zou kunnen hervat worden. Dat men met teleskopen, die nog niet blauw- of geelontvankelijk waren, ingewikkelde bewegingen als precessie en nutatie ontwarde, was al een hele toer. Maar wat de spokerij nabijkomt: in het park van Meudon, 1 Januari 1952, kan men, door de gigantische radar-installatie van Laffineur, de zonne-adem horen. De Sint Jan Baptist van Leonardo steekt een vinger omhoog, naar het kruis wijzend. Toch steekt in de uitdrukking en het gebaar eerder iets heidens, als het gebaar van Dionysos die onze aandacht opeist: Luister! De muziek der sferen!
***
En de kunst, hoor ik u vragen? De kunst, och arme. Wat betekent nog in dit daglicht de simplistische en lang niet nieuwe theorie van warme of koude kleur, of zelfs, die van Chevreul's lichtcontradicties? Eenzijdige recepten, zonder hogere resonantie. Het lepeltje dat Leonardo aan de stumperds gaf, om de pigmenten af te meten, en dat hij zelf nooit gebruikte. De kunstenaar die de grootheid onzer eeuw uitbeeldt moet nog geboren worden. De grootheid, niet de verscheurdheid. Dat de kunstenaars een voorbeeld nemen aan het geduld en de discretie der wetenschapsmensen, en de nauwkeurigheid niet schuwen als vijand nummer één.
Leonardo verslijt men als het uitgangspunt van de Bolognese suiker in clair-obscur. Maar staat dit niet zo ver van hem af als de Zwitserse frescoschilders van Michelangelo? De tijdschriften die daaromtrent het oordeel inwinnen van primairen als Bernard Buffet en dergelijken, schaden hun standing. De tijd komt dat men zal inzien dat Ucello en Piero della Francesca in Leonardo begrepen zijn als vier in twintig: vijf maal. Want in Leonardo steken: ja de zoeterige aanblik der zusterzielen als Lorenzo di Credi en Luca Signorelli, maar: plus de constructiezin der Romaanse bouwmeesters, plus het esoterisme der Byzantijnen, plus de logica der Grieken, plus de experimenten der natuur, Renaissance-factor. De meesters van het Umbrische fresco illustreren punt twee, en niets meer. Zij die in da Vinci de paranimf Hephestion zien, of de Hymeneus uit de Farnesina, of iemand die verantwoordelijk is voor Correggio en Bernini, moeten wat studeren gaan. De akelei, die hij met voorliefde schilderde omdat ze zo fijn uitgetand is, mag hem niet tot meester der melancolie (ancolie) bestempelen. De moderne kunst is er nog niet in geslaagd, bij al haar koperwerk, een blijheid te scheppen die ook een blijvende vreugde zou inhouden. En dat heeft Leonardo wél bereikt.
| |
| |
De universaliteit ten dienste gesteld van een menselijk geluk, en niet alleen beschouwd in functie van de menselijke grootheid, kan men ook humanisme heten. Er hapert iets aan de techniek van het humanisme! Niet alleen dekt die benaming meer dan één lading, maar de gedachte van euphorie, van kalme en evenwichtige voldragenheid, bedreigt deze boot aan het eind van zijn effen kanaal: daar moet ergens een sluis zijn die hem hoger tilt, of zoniet, onherroepelijk laat zinken. Zij die alarm slaken in naam van de philosophia perennis vergeten al te licht dat men met de twisten der Italiaanse vorstendommen de kultuur bevorderde, terwijl de Europese vredesgedachte, voor enkele mooie plakbrieven, hoeveel lelijke beeldhouwwerken heeft geïnspireerd! Het leven krijgt zijn zin door de strijd, de idee krijgt haar object door de levenseisen, en de kunst haar middelen door de wisselstroom idee-sentiment. Het humanisme is de Zondagse overschouwing van deze alledaagse strijd, en iedereen weet hoe vaak de Zondag ons dwars zit!
Doch als ideaal kan dat humanisme perfect dienst doen! Het is van groter belang te streven dan te bereiken, aangenomen dat dit statisch ‘bereiken’ kunne ingeschakeld worden in een doorlopend vitaal verband. De experimenten van de universaliteit stellen ons voor periodische sprongen die de continuïteit van het geluk in de weg staan, het geestelijk geluk der synthese. In Europa zoekt men steeds de dialektiek der opposities door nieuwe synthesen te doen overwinnen, hoewel deze synthesen, om leefbaar te zijn, een dualistische modus moeten hebben: vooruitgaan veronderstelt van het ene op het andere been steunen. De aanhangers van een naturalistisch monisme trachten te gaan met op één been te springen. Leonardo vlóóg, dank zij de menigvuldige contradicties zijner sceptische houding ten opzichte van geluk, met een humanisme als ver ideaal. Zijn leerling Boltraffio vlucht hem om verlost te zijn van ‘de dubbele gedachten’, van de ambiguïteit waarin de meester leeft als in de verstrengeling van dag-en-donker, van man- en vrouwelijk, van mens- en onmenselijkheid. Poly-interpretabel, zoals Hugo, bij wie men na jaren ontleding nog onbekende facetten vindt. Misschien heeft hij, die zich niet te weer stelt, de meeste kansen op overleven, omdat hij aansluit bij de grote diversiteit van het leven. Oppervlakkige beschouwers (Champigneulle: ‘Sans qu'on puisse découvrir chez lui quelque orde de subordination’) schrijven hem een gebrek toe aan ordening in de voorkeur zijner objecten; toch houdt hij maar op als hij op de wet stuit, dit is: de meester, het beginsel. Geest op doorreis, ziedaar zijn programma. Over het dubbel-aspect humanitarist-cynicus heeft men veel geschreven: zijn scheiding met Verrocchio, omwille van de aantijgingen nopens sodomie, zijn collaboratie met de nieuwe heren (Karel XII van Frankrijk); maar over zijn contact met het Oosten spreekt geen kroniek, en toch zijn in zijn
wereldbeschouwing al de synthesen van Azië merkbaar, vanaf de Byzantijnse ‘sedes sapientiae’, de Indische mudra's (in het Laatste Avondmaal dan nog), de dhyâna van zijn apostels, tot, in de onmeetbare monkel der Gioconda: de wijze glimlach der Chinese Kuan-yin's.
| |
| |
De theorie van Pirenne over de tegenstelling maritieme-continentale culturen stelt ons duidelijk de twee elementen voor ogen die nodig zijn voor een bevruchtend retour van de psyche op zichzelf: het water en het land. Strijd van het land tegen het water, strijd van het water tegen het land. Dat de avondlandse mens slachtoffer is zijner dualiteit is even juist als het feit dat hij er door gegroeid is.
In Leonardo's geval: hoe heeft hij ‘de volmaakte wetenschap en de volmaakte liefde’ kunnen verzoenen tot een synthese? Zijn leven is een overwegend offer aan de eerste term: steunend hoofdzakelijk op been Wetenschap, been Liefde zowat doende hinken, maar er toch voldoende op steunend, om de indruk te hebben ‘voor iemand’ te werken (die hem niet, als de vorsten, huurden en wegstuurden), die zijn geestelijke erfenis zou verdedigen. Het water op het land, het land op het water...
Sommige auteurs hebben opgemerkt wat een medelijden voor de schilder op het gelaat van Monna Lisa staat te lezen. Medelijden of laatdunkendheid: een jaar poseren zonder sentimentele echo: het water dat aan de rots knaagt. Maar in het werk slingeren de bergstromen door op de armen van het model en verduidelijken hun primordiale zin in het ritme der vingers.
Uit dat werk, dat Leonardo zegevierend heeft doorgezet en afgewerkt, in de schrijnende en tegelijk zalige botsing der elementen zijner dualiteit, straalt de vaststelling dat synthese utopisch is, ofwel synoniem van mysterie. In dat werk, dat de zege is van het land op het water, zijn in krachtlijnen al de krachtvelden aanwezig die hem lieten strijden, zoeken en overwinnen. Laat dat model laatdunkend kijken, zij is niet langer model, maar sfinks, die al zijn vragen herhaalt; zij is Leonardo's ziel:
Met een bovenmenselijke maat werken voor de mens, zonder zich door zijn beperktheid of zijn bekentenissen te laten afleiden; zijn tegenstrijdigheden verzoenen: bouwen en vernielen, spannen en ontspannen, versieren en ontluisteren, zonder blikken of blozen, maar lachend met het linkeroog en wenend met het rechter; in de natuur dwalen zonder geschokt te worden door de monsterachtige gang der Functie die de Schoonheid en hare uitbarstingen bepaalt;
stenen optillen om ze te behouwen, vezels knijpen om ze te vlechten tot een andere schoonheid met geestelijke wetten; de dood en haar techniek bespieden zonder zelf te verstijven; een verbond sluiten met het leven, ingewikkelder dan het Niet, minder constant, onvoorziener, zonder zijn zenuwen noch zijn motoren in de war te brengen;
temmen, leiden, vergâren en oplossen, materie en wet samenbrengen ten koste van veel aarzeling, van veel hervatten;
de bewondering en de tegenkanting gelijklopend voelen groeien, het hart overrompelend zonder het hoofd aan te tasten; dan tenslotte twijfelen aan de menselijke mogelijkheden, aan deze goddelijke structuur met organische zwakheden; en dan, zeker van deze twijfel, hem onderwerpen, en glimlachen; glimlachen als demiurg tegenover de mens, als de kluizenaar voor de massa; glim- | |
| |
lach van de bergtop door zon gestreeld, terwijl de vallei in duister is gehuld; glimlach die weten is en afstand van weten, uitdrukking van de geestelijke ontoereikendheid tegenover het eeuwige; glimlach van de geest ten opzichte van de hand, omdat de geest de motieven doorpeilt van de vernietiging... De glimlach der Gioconda, symbool van de ijdelheid der menselijke inspanning? Of uitdrukking van het verbond tussen de krachten van het intellect en die van het onmeetbare? Want een glimlach is toch steeds de vlag van een overwinning.
April '52
NOJORKAM
|
|