| |
| |
| |
Spiegel van vroeger en nu
14.
Guido Gezelle dichtte eens: ‘Denk, aleer ge doende zijt, en, doende, denk dan nog’.
Een andere Bruggeling, Achilles Van Acker, zei later juist het tegenovergestelde.
Eigenlijk hebben beiden hetzelfde gemeend, met dit verschil dat de theorieën van Freud in Gezelle's tijd wel bestonden doch nog niet neergeschreven waren.
| |
15.
Henri de Régnier heeft de woorden terrasse, vasque en automne misbruikt; Emile Verhaeren infiniment; Helena Swarth hart, herfst en blaren.
Ik denk op dit ogenblik slechts aan deze drie. Er zou een belangrijke studie te schrijven zijn over de lievelingswoordjes die op de duur hatelijk, onverdraaglijk en opdringerig worden.
Ik erger me telkens wanneer ik heden ten dage (voilà, nog zo'n dooddoener!) de meer dan vulgair geworden woorden voortreffelijk en vanzelfsprekend tien en meer malen per dag op mijn leesweg ontmoet.
| |
16.
Het zoveelste bewijs dat men in België weinig ‘officiële’ waardering overheeft voor culturele activiteiten: na tien jaar bekomen de actieve syndicalisten een onderscheiding; na twintig jaar krijgt een bibliothecaris nog steeds niets.
| |
17.
Voor schei-, wis-, dierkunde en andere wetenschappen aanvaardt men, dat er specialiteiten en specialisten zijn; maar iedereen wil verstand van kunst hebben.
| |
18.
Cultuur veronderstelt oefening van de geest, wat redeneren en oordelen betreft, en harmonische uitbreiding van onze kennis met het oog op een juister begrijpen van al wat ons omringt en in ons binnendringt.
Wij moeten geen magazijniers worden, maar producenten en verbruikers.
| |
| |
| |
19.
Dit is de geschiedenis van Casimir Casaque, die in zijn leven verschillende keren veranderde van politieke frak. Hij vloog dan ook herhaaldelijk in de bak,
in 1868, omdat hij riep: ‘Weg met de Keizer’; |
in 1870, omdat hij brulde: ‘Leve de Keizer’; |
in Februari 1871, omdat hij tierde: ‘Leve de Republiek’; |
in Mei 1871, omdat hij schreeuwde: ‘Leve de Commune’; |
in 1875, omdat hij uitgalmde: ‘Leve de Koning’; |
in April 1877, omdat hij juichte: ‘Leve Gambetta’; |
in 1879, omdat hij huilde: ‘Weg met Grévy’; |
in 1888, omdat hij uitbazuinde: ‘Leve Grévy’; |
in 1890, omdat hij keelde: ‘Leve Boulanger’; |
in 1891, omdat hij bralde: ‘Leve Frankrijk’; etc. etc... |
Er waren en zijn in alle landen familieleden van deze Casimir; maar de meesten waren of zijn slimmer dan Casimir, die steeds met zijn nieuwe overtuiging enkele weken, maanden of jaren te laat of te vroeg kwam.
| |
20.
Keukenrecepten voor een elegie:
1. | (romantisch) Ach, waarom liet hij mij alleen;
Zie hoe ik ween, hoor hoe ik ween. |
2. | (cynisch) Ik zag hem gaan met de laatste trein.
Er zullen morgen wel andren zijn |
3. | (dramatisch) Poef! Oef! Stuk! Stik! |
4. | (volks) Ik had het al lang in de gaten,
dat hij me weldra zou verlaten. |
5. | (gedesabuseerd) Hij beloofde me 't Paradijs,
We geraakten nooit tot Parijs |
| |
21.
Ik zou het boek ‘Kaimiloa’ (Plon) van Eric de Bisschop eens willen lezen. De auteur ondernam met een dubbele polynesische prauw de tocht van Honoloeloe naar Cannes. Zou hij een Vlaming zijn? Alleszins niet de enige Bisschop die iets met water heeft te maken.
| |
| |
| |
22.
Tussen oude kranten heb ik volgende nooit doorgestuurde brief gevonden van Gefreiter K. aan Fräulein Else R.
‘Te velde, den vierden Maart 1918.
Lieve Vriendin,
Vandaag kom ik er eindelijk toe, me weer wat met jou bezig te houden. Ik wil je eerst en vooraf voor het prachtige boek danken dat ik eergisteren van je ontving samen met een briefkaart. Ook kreeg ik je brief waarin je me beloofde een foto te sturen van jou, als Zigeunerin verkleed. Dat heeft me toch wat ontgoocheld, want ik dacht reeds eerder een foto van jou te krijgen. Ik verheug me ten zeerste over het aanstaande bezit van je portret in de gedaante van een dochter der poesta; maar het zou me nog veel meer plezier doen moest je er mij ook nog een ander sturen, een foto waarop je ten minste als blond Duits meisje staat afgebeeld. Bitte, bitte, vervul toch ook déze wens van een landsknecht. Moest je weten, hoeveel vreugde mij je boek verschaft heeft! Hier in Vlaanderen hokken wij in de natte, koude granaattrechters. De nacht, die vol medelijden allen, vriend en vijand, levenden en doden, met zijn grote zwarte mantel bedekt, wordt verscheurd door de lichtkogels. Tijdens deze lange, eindeloze nachten of wanneer wij vóór de graven van onze gevallen makkers staan, dan stellen wij ons vaak de beangstigende vraag, steeds diezelfde ene vraag: Waarom? Waarom lig je hier in die putten? Waarom? Waarom? Voor wie? Waarom moest je sterven? Waarom jij nu juist, Heinz W., mijn liefste vriend? Waarom moest de dodende kogel jou treffen? Ik pieker en pieker erover en krijg geen bevredigend antwoord. Ik denk aan wat men mij op school heeft geleerd vroeger, wat men me vertelde over Vaderland en Vrijheid, ik denk en denk aan de geestdrift waarmee ik soldaat ben geworden en hoe moe, ach hoe beu ik thans het oorlogsgedoe ben. En men wordt ook dit leven wel eens moe, als men al dat onrecht hier rondom zich ziet en men daarover niets mag zeggen.’
Hier stopt bruusk de brief... Vielleicht: ‘eine Kugel kam geflogen’...??
Of heeft diezelfde Fritz K. deze brief maar irgendwo in Flandern weggeworpen of verloren, om eenmaal in de Heimat zurück achtereenvolgens de Weimar-Republiek en daarna das dritte Reich toe te juichen?
De blonde Fräulein Else R. is thans misschien de platinablonde Frau K. En Fritz K. zélf, indien de Granattrichter van Vlaanderen en de Konzentrationslager van Deutschland hem hebben gespaard, droomt nu, wie weet, van een nieuwe Anschluss, ditkeer van Oost- en West-Duitsland. En het wil me voorkomen dat die Fritz en zijn millioenen broeders onverbeterlijk hard in de voorspoed en onveranderlijk sentimenteel in de tegenspoed blijven en... zullen blijven.
| |
| |
| |
23.
Al wie zich voor de verjonging van onze letterkunde interesseert, mag o.a. niet nalaten ‘Tijd en Mens’ (De Sikkel, Antwerpen), het avantgardistische jongeren-tijdschrift, te lezen.
Ofschoon de leiders geleidelijk eveneens tot een soort van neo-classicisme zullen komen.
hoewel men op dit ogenblik de zg. grote en gevestigde tijdschriften onmogelijk van een ‘kleinburgerlijke ideeënsfeer’ kan verdenken,
ondanks het feit dat het merendeel der in ‘Tijd en Mens’ verschenen en verschijnende bijdragen ook door het N.V.T. of door D.V.G. zouden zijn aanvaard,
toch blijft het te verkiezen dat de ‘jongeren’ hun eigen huishouden(s) hebben, waar ze naar hartelust kunnen werken en desnoods ruzie maken.
Het is intussen gewenst dit nog eens te onderstrepen: onze Vlaamse literatuur verstart thans niet en vaak ‘piepen de ouden zoals de jongen zongen’ (om nu eens het overbekende versje om te keren). Ik zie op het gebied van het ‘vrije woord’ geen verschil tussen de 70-jarige Herman Teirlinck, de 60-jarige Richard Minne, de 50-jarige Albert Van Hogenbemt, de reeds 40-jarige Louis-Paul Boon, de 30-jarige Jan Walravens en de 20-jarige Hugo Claus. En wanneer de drievuldigheid van ‘Tijd en Mens’, met name Boontje, Walravens en Claus, onderscheidenlijk voor taak heeft, ‘de mensen een geweten te schoppen’, ‘de naar constructie schreeuwende chaos van vandaag’ te peilen en ‘de eeuwig-menselijke thema's een deukje’ te geven, dan zullen deze en andere Tijd-en-Menseneters (wie niet de te veel verschillende leeftijden, maar een zelfde geaardheid bindt) zélf wel toegeven dat figuren als een Elsschot en een Richard Minne daar in ruime mate hebben toe bijgedragen.
Verder zullen we maar hun anti-neoclassicisme (dat later misschien een Antineo-classicisme wordt) niet al te letterlijk opnemen: zien we bijv. niet, dat een Hugo Claus zijn ‘zwaar geschut’ niet voor ‘Tijd en Mens’, doch voor het vaak Graecomane ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ reserveert?
Ik zeg dit enkel maar om aan te tonen dat de meeste van onze tijdschriften een open-deur-politiek huldigen en niet aan isolationisme doen. Al onze letterkundige tijdschriften: bijna een vreedzame archipel tussen wiens eilanden overal rustig-kloeke bruggen werden gebouwd.
| |
24.
Het is zowat een cliché geworden, in de jongste tijd de naam van Jan Greshoff met de mijne te verbinden. Er steekt zeker een deel waarheid in, vermoed ik. Maar een groot deel blijft fantasie. En ik moet bekennen dat ik aan deze legendevorming onvrijwillig heb meegeholpen. Het verwondert mij dan ook niet bij Sourie te lezen: ‘vurig bewonderaar van Greshoff’ (alsof ik geen onderscheid zou weten tussen een Goethe en een Greshoff) en bij Nico Ver- | |
| |
hoeven: ‘de Vlaamse Greshoff’. Ik noem er slechts twee, doch ze zijn de enigen niet. Hartelijk dank voor het compliment, het zou slechter kunnen uitvallen. Het doet me, menselijk gesproken, zelfs deugd in één adem genoemd te worden met een goede, zij het dan nog verre vriend. Maar wat heb ik anders, qua werk en schrijftrant, met Greshoff te maken?
Juist ons individualisme, dat we gelukkig met vele anderen voorstaan en dat ons dus met die vele anderen verenigt in een tijd van stomme schapenvolgzaamheid, verwijdert ons van elkaar, omdat we elk zingen en schreeuwen zoals we gebekt zijn. Moest ik aan Sourie, Verhoeven en Cie verklappen dat ik veel plezier beleefd heb aan het werk van Katharina van Siena en dat sommige bladzijden van Greshoff me verveelden, dan zouden ze me misschien niet au sérieux nemen; Greshoff wél!
Heb ik misschien iets van Greshoff gegapt, zonder het te weten? Het is best mogelijk. In elk geval heb ik bij Greshoff iets gevonden dat ook eens van mij is geweest. Osmose tussen vriendschap en schrijverschap. In mijn ‘Polyfoto’ (geschreven in 1938 en voor het eerst in ‘Werk’ verschenen, Januari-Maart 1939) staat: ‘Ik twijfel aan alles en aan den twijfel nog het meest’. In ‘Kosteloos Advies’, een opstel dat ‘Groot Nederland’ in Augustus 1939 publiceerde, deelde Jan Greshoff mede: ‘Het is immers het privilege van den oprechten twijfelaar dat hij op het juiste ogenblik ook aan den twijfel durft te twijfelen’.
Ik hecht daar geen overdreven belang aan, noteer alleen maar de prettige constatatie: ook af en toe een fruitboom te kunnen zijn die men plukt.
Wij ‘plukken’ allemaal. Misschien deed en doe ik zulks niet altijd ‘op het juiste ogenblik’, zodat er geen vrees bestaat dat die goeie kerels van een Sourie en een Verhoeven nu eens de rollen zouden durven omkeren. Helemaal onnodig trouwens, want wie weet hoe mijn geheugen mij parten heeft gespeeld.
Het staat echter sinds eeuwen vast dat de zon zich vreselijk verveelt, vermits zij steeds hetzelfde krijgt te bestralen; en de cliché's zijn onuitroei- en onverschroeibaar.
Moge men mij nog lang voor een Vlaamse Greshoff verslijten...
| |
25.
Reizen: ‘changer temporairement son personnage’ schreef Jacques de Lacretelle. Ik heb dat zelfde liedje reeds op heelwat toontjes horen zingen. En toch is er ook in dit geval geen sprake van afschrijverij. Ik meen veeleer dat dezelfde omstandigheden ongeveer dezelfde gedachten in ons opwekken en dat wij allen min of meer, met dezelfde beperkte taalmiddelen, tot dezelfde formulering komen, ja bijna moeten komen.
Dit is evenwel geen excuus voor hen die met voorbedachten rade en in koelen bloede stelselmatig plukken en plunderen in buurmans tuin.
| |
| |
| |
26.
Ik heb zo nu en dan eens de lust in mij voelen opkomen om een roman te schrijven, ja zelfs een lange familie- en tijdskroniek. Maar het alledaagse en toch nog zeer poëtische leven liet me niet los en sleurde me in alle richtingen en wanneer ik me dan eens voor een tijd had vrij gemaakt dan liet ik me bekoren door droom en contemplatie.
Het enige wat er voorlopig mee te doen stond, was telkens de romanstof te resumeren.
Zo heb ik er een, veiligheidshalve (voor mezelf, wel te verstaan; want de anderen verliezen er niets aan noch winnen er iets bij) aldus samengevat: ‘De vrouwen streden tegen het stof en de mannen voor het geld’.
Een andere roman, de geschiedenis van een etmaal, deelde ik in twee gelijke helften, een ‘actief’ gedeelte: ‘In de dag leven we’. En een ‘passief’ slotstuk: ‘In de nacht worden we geleefd’. Joyce, Stefan Zweig en anderen verwerkten reeds die ‘vondst’, zodat ik er maar niet aan beginnen zal.
Ik vrees dat het bij dergelijke comprimé's zal blijven; want ik heb een hekel aan... alle dagen soep.
| |
27.
Kent gij het verschil tussen een Bruggeling en een Bruggenaar? Ge weet allicht dat ik een Gentenaar ben, die door een samenloop van omstandigheden een Bruggenaar werd. Ik zeg: Bruggenaar, en niet Bruggeling. Verdenk me niet aan overdreven taalpurisme te willen doen; ik word daar elders al genoeg mee geplaagd. Een Bruggeling is feitelijk iemand die met hart en ziel, tot in nieren en manieren, van Brugge was, is en blijft. Een Bruggenaar daarentegen kan van overal komen en elders gaan; maar op zijn identiteitskaart staat de stempel ‘Brugge’ en hij betaalt zijn belastingen in den Ouden Zak; en intussen droomt hij misschien van Kongo of Tibet. Een Bruggenaar kan soms Bruggeling worden: ik denk aan Julius Sabbe. Maar een Bruggeling blijft Bruggeling, zelfs al gaat hij elders wonen: zie Maurits Sabbe. Zelfs al wordt hij Premier van België of Goeverneur van de provincie Antwerpen of dit of dat. Ik hou niet van het woord Bruggenaar en vermits ik geen Bruggeling kan worden, blijf ik dus maar Gentenaar. - J.S.
|
|