De Vlaamse Gids. Jaargang 36
(1952)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 465]
| |
De politieke eenmaking van EuropaDE eenmaking van EuropaGa naar eindnoot(1) vertoont verschillende facetten die alle even belangrijk zijn, want zij zijn nauw met elkander vergroeid. Een militaire en een economische organisatie van een verenigd Europa zijn trouwens niet denkbaar zonder een politieke organisatie. Toch zou het verkeerd zijn te denken, dat de ene organisatie noodzakelijkerwijze de andere zou domineren, of om het in een beeld uit te drukken, dat de politieke organisatie het dak op het Europa-huis zou zijn. Eerder moet men de politieke organisatie beschouwen als een gebinte, dat geleidelijk met de andere materialen moet gebruikt worden. Hoe ver staat het nu met de bouw van het Europa-huis en wat moet eigenlijk onder het begrip ‘Europa’ verstaan worden?
Etymologisch is de naam ‘Europa’ waarschijnlijk van Assyrische of Phoenicische oorsprong. In het Phoenicisch betekent de naam ‘Ereb’, duisternis of zonsondergang. De oude Grieken beduidden met deze naam een gedeelte van Thracië. Homeros gebruikte de eerste deze naam in zijn ‘Hymne aan Appolon’. Naarmate de Grieken de landen ten westen van Thracië leerden kennen, strekte het begrip ‘Europa’ zich uit tot alle grondgebieden ten westen van Thracië. Op school hebben wij geleerd, dat Europa het kleinste is van de drie werelddelen, die de Oude Wereld vormden en in feite een schiereiland van Azië. Het strekt zich uit van Spanje tot de Oeral en van de Noordelijke IJszee tot de Middellandse, de Zwarte en de Kaspische Zee. Thans werd politiek gezien het begrip Europa nog beperkter, want het werd gescheiden door de kunstmatige grens van het IJzeren Gordijn, zodat men nu van West-Europa en de Kominform-landen spreekt of van ‘Oost en West’. Dit betekent nochtans niet, dat de voorstanders van de Europese eenmaking a priori de landen van het Kominform-blok uitsluiten. Integendeel, wensen zij niet liever dan ook deze landen opgenomen te zien in de Europese gemeenschap. Zolang echter de essentiële menselijke rechten niet gewaarborgd zijn, kan van een ‘Groot-Europa’ vooralsnog geen sprake zijn.
Naar de geest is een zekere Europese eenheid waar te nemen. De muziek, de wetenschappen en de letterkunde, waar zij zich buiten de schaduw van de dorpstoren waagt, richten zich tot alle Europeanen zonder onderscheid van taal of nationaliteit. Dit is dan een ander facet van de Europese eenmaking, dat hier onbesproken wordt gelaten, maar daarom niet minder belangrijk is. Het streven naar eenmaking van Europa kan gewelddadig of door onderlinge samenwerking gebeuren. In het eerste geval spreekt men van een drang naar machtsuitbreiding, die dan met uitzondering van de Sovjet-Unie, niet meer bij de Europese volkeren voorkomt. Deze drang kenmerkte de Romeinse veroveringszucht, de landhonger van een Karel de Grote, die er nochtans een eerste maal in gelukte een politieke eenmaking van Europa te verwezenlijken en wat | |
[pagina 466]
| |
van groot belang is, de basis heeft gelegd van een gemeenschappelijk geloof, waarvan de eenheid enkele eeuwen bewaard bleef. Het verdrag van Verdun (843) verbrokkelde dit rijk onder de drie erfgenamen van Karel de Grote. Niet zonder reden wordt beweerd, dat dit verdrag de kiemen in zich droeg van de latere bloedige Frans-Duitse tegenstellingen, die tijdens de eerste wereldoorlog in hetzelfde Verdun duizenden mensenoffers eisten. Het gemeenschappelijk geloof bracht eeuwen later een Europees leger op de been, onder de vorm van de Kruistochten. Door de gemeenschappelijke inspanning van de Kruistochten geïnspireerd, schreef de Franse advocaat, Pierre Dubois, een brochure getiteld: ‘De Recuperatione Terrae Sanctae’ (1320) waarin hij een plan tot federatie van de christene staten voorstelde. Deze federatie zou een Centrale Raad en een Scheidsgerecht bezitten, in feite dus een schuchtere stap op de weg naar het ‘Internationaal Gerechtshof van Den Haag’.Ga naar eindnoot(2) Over Karel de Vijfde's rijk ging weliswaar de zon nooit onder, maar ondanks zijn oorlogs-, huwelijks- en erfenispolitiek is hij er nooit in geslaagd Europa te verenigen. Met uitzondering van Engeland en Rusland, is Napoleon hier wel in gelukt, zij het dan voor een zeer korte periode.
De oorlogen gevoerd door Karel de Vijfde en later door Napoleon, met het doel eenheid te scheppen ter beveiliging van de aldus verworven gebieden, bracht bij weerslag een versteviging van de nationale gevoelens in de onderworpen landen, gepaard met de onvermijdelijke verbrokkeling van het met geweld eengemaakte rijk. Getuige daarvan en onder meer, de breuk tussen Nederland en België in 1830. De machtsverdwazing van Hitler om van Duitsland de zon te maken, waarrond alle andere Europese staten als satellieten zouden draaien, mislukte eveneens en eindigde met Hitler zelf op een gewelddadige wijze in de Rijkskanselarij te Berlijn. Hoe broos een aldus tot stand gekomen rijk is, blijkt uit zijn levensduur. Nooit in de geschiedenis heeft het zijn oprichter na diens dood langer dan een mensenleven overleefd. De vorming op vredelievende wijze van een verenigd Europa kan niet anders dan geleidelijk en daarom langzaam geschieden. Een enkele weg staat hiertoe open: vrijwillige samenwerking. Vrijwillige samenwerking is nochtans alleen mogelijk indien de rechten van de mens en bij uitbreiding de rechten van de staten geëerbiedigd worden. Hier hoeft dan het baanbrekend werk vermeld te worden van Hugo de Groot, of Grotius: ‘De Jure Belli ac Pacis’ (Het Recht van Oorlog en Vrede). In dit werk streefde Grotius naar een voor alle volkeren aanvaardbare gemeenschap en dit in een tijd van opkomend nationalisme. Hij legde hier de basis van het volkenrecht. Een tijdgenoot van Grotius, de Franse monnik Emeric Crucé, stelde een | |
[pagina 467]
| |
wereldfederatie voor, inbegrepen het Turkse Rijk, China en Perzië, en toonde zich aldus een voorloper van de Volkenbond en van de UNO. Een andere tijdgenoot van Grotius, Maximilien de Béthune, graaf van Sully, stelde de ‘Association très chrétienne de l'Europe’ voor om oorlogen te vermijden en op vreedzame wijze alle geschillen te beslechten. Dit kon volgens Sully alleen door het verzwakken van de macht der Habsburgers en het versterken van de Franse overheersing, en moest daarom op een mislukking uitlopen. De stichter van de staat Pennsylvanië, William Penn, zou deze gedachte overnemen in zijn essay: ‘Naar de huidige en toekomende Vrede in Europa door de oprichting van een Europees Statenparlement’. Penn betoogde, dat de veiligheid van Europa alleen mogelijk was door volledige ontwapening. In 1712 gaf een priester, l'abbé de Saint Pierre, een ‘Projet de Traité pour rendre la Paix perpétuelle à l'Europe’ uit. Onder de Franse revolutie kwam een drang naar Europese eenmaking nogmaals tot uiting. In 1796 deed de Duitse filosoof Immanuel Kant, een reeks voorstellen, getiteld ‘Zumewigen Frieden’, waarvan enkele punten als basis kunnen dienen voor de veertien punten van president Wilson. Kant vraagt hierin het einde van het absolutisme, volledige ontwapening, de afschaffing van de oorlogsleningen en van de geheime diplomatie. Hij legde eveneens de beginselen vast van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren en kwam op voor een toezicht op de oorlogsmethoden. Hij stelde op zijn beurt een plan op voor een Volkenbond. De 19de eeuw kende insgelijks een drang naar internationalisme. In 1867 richtten Victor Hugo, Garibaldi en Camille Lemonnier een ‘Internationaal Congres voor de Vredesorganisatie’ in. In 1889 worden de ‘Interparlementaire Unie’ (Parijs) en in 1899 het ‘Wereldcongres voor den Vrede’ (Den Haag), bestendige internationale instellingen. Een Universele Postunie, een Europese Donaucommissie, een Internationale Suikercommissie en een Rijncommisie waren bedrijvig. Na de eerste wereldoorlog kwam de Volkenbond tot stand, een bloedarmoedig kind, dat door het land van zijn vader van bij zijn geboorte verstoten werd en een vroege dood stierf. Maar, en dit is dan toch van belang, het overlijden van de Volkenbond had sommigen er op gewezen, dat een al te groots opgevat plan vaak schipbreuk lijdt. Dit spoorde o.m. graaf Coudenhove-Kalergi er toe aan in 1922 een Pan-Europese Beweging in het leven te roepen, om tot een Europese Federatie te komen. Deze gedachte werd geestdriftig gesteund door Edouard Herriot, Aristide Briand, Edouard Benesj en Dr. Schuschnigg. | |
Eenmaking op economisch gebiedBuiten deze plannen voor politieke eenmaking van Europa werden ook op economisch gebied inspanningen gedaan, die langs een andere weg tot eenmaking van Europa konden leiden. Hier hoeven dan vooral de voorstellen vermeld, uitgaande van Frankrijk, | |
[pagina 468]
| |
dat reeds in 1836 een volledige tolunie aan België voorstelde, maar waarop ons land niet kon ingaan, omdat de Franse regering op tolgebied alle uitvoerende macht voor zich opeiste. In 1918 gingen Frankrijk en Duitsland eigen protectionnistische wegen op. De moeilijkheden die Luxemburg ten overstaan van Duitsland ondervond, brachten het nader tot België. Op 25 Juli 1921 kwam de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie tot stand. In 1920 kwam Herriot op voor een economisch verenigd Europa. Alle conferenties tussen 1922 en 1929, om hiertoe te geraken, mislukten. Een plan van Aristide Briand, in 1929 aan de Volkenbond voorgelegd, over de integratie der basissectoren, mislukte. De conferentie van het Tolbestand van 1930, ingericht te Genève, mislukte eveneens. Ten overstaan van de vele deviezen- en uitvoermoeilijkheden in het internationaal ruilverkeer, belegden België en Nederland met de Scandinavische landen de conferentie van Oslo (1930), die ten slotte uitliep op de Conventie van Ouchy (1932) tussen België en Nederland. Ook deze conventie bleef dode letter. Autarkie en protectionnisme vierden volop hoogtij, reden waarom de Economische en Monetaire Wereldconferentie van Londen (1933) en van de Economische Conferentie van Brussel (1934) zouden mislukken.
Er was helaas een oorlog nodig opdat de kleine beproefde landen opnieuw de noodzaak van samenhorigheid zouden inzien. Te Londen werd op 5 September 1944 de eerste grondslag gelegd van Benelux. Het ontwerp voorzag een volledige tolunie, tussen de drie landen, die later zou gevolgd worden door een economische unie, de basis voor een economische en politieke eenmaking. De Benelux-conventie is op 1 Januari 1948 van kracht geworden door een gemeenschappelijk tarief van invoerrechten en door de opheffing van onderlinge invoerrechten.
Tot een volledige tolunie is het niet gekomen, de accijnzen zijn nog niet gelijk gemaakt, in de omzetbelasting is nog geen eenheid. Wel werd een geweldige sprong gedaan op het gebied van de vrijmaking van het handelsverkeer. De onderlinge omwisselbaarheid van de munt en de Schelde-Rijnverbindingen blijken twee zeer moeilijk uit de weg te ruimen hinderpalen voor een volledige economische unie. Het voorbeeld van Benelux heeft nochtans aanstekelijk gewerkt, zo op tolals op taalgebied, althans wat de afkortingen betreft. In 1947 werd door Frankrijk en Italië de mogelijkheid van een tolunie onderzocht (Francital). Een in 1949 afgesloten tolunie wacht nog steeds op zijn toepassing. Fritalux of Finebel (Benelux, Italië en Frankrijk), een initiatief van 1949, bleef zonder uitslag. Ook Uniscan (Groot-Brittannië met de Scandinavische landen), mislukte, omdat geen enkel land zijn souvereiniteit wenste prijs te geven voor een supranationaal gezag. | |
[pagina 469]
| |
De gedachte van een supra-nationaal gezag vindt men terug in de plannen Stikker, Pella en Petsche, die een eenheidsmarkt willen bereiken door een geleidelijke verhoging van de voortbrenging van de levensstandaard. Deze plannen werden in 1950 aan de raad der ministers van de O.E.E.S. (de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking) voorgelegd. Vermelden we hier nog het groene plan van de Franse minister van Landbouw, Pflimlin, voor een gemeenschappelijke landbouwmarkt. De eenmaking van het Europese vervoerwezen werd beoogd door het plan Bonnefous. Na deze korte en onvolledige historiek van de pogingen om voorlopig op tolgebied tot een nauwere samenwerking van de Europese landen te komen, is het nodig te wijzen op twee zeer afgescheiden opvattingen voor volledige Europese eenmaking. De eerste is door federalisme: Deze opvatting betracht de eenmaking van het Europese vasteland, naar het voorbeeld van een federatie of bondsstaat, zoals de Verenigde Staten of Zwitserland. Dit sluit in, dat de verschillende staten zich zouden groeperen en aan een centrale regering een gedeelte van hun souvereiniteit zouden afstaan, namelijk op het gebied van Buitenlandse Zaken, Financiën, Transport en Strijdkrachten. Het federalisme streeft dus naar een Europese regering, met een eigen ministerraad en misschien een president. De tweede opvatting is deze van het fonctionnalisme, een eenmaking op economische grondslag, namelijk door het leggen van stevige grondvesten voor een toekomstig Europa-huis, in de vorm van gemeenschappelijke organen, nauwkeurig afgebakend wat hun werking en prerogatieven betreft. Een dezer organen is het Schumanplan, de gemeenschap voor kolen- en staal. Een ander orgaan zou het Europese leger zijn. In de schoot van de Raad van Europa zijn nog andere voorstellen gedaan, namelijk deze voor de oprichting van een centrale bank, een Europees beleggingsfonds voor de ontwikkeling van de achterlijke gebieden in Zuid-Europa en de verhoging van het levenspeil, alsmede een Europese dienst voor werkverschaffing. De federalistische opvatting leek tot dusver moeilijk onmiddellijk te verwezenlijken, terwijl de fonctionnele methode meer kansen tot welslagen biedt, omdat zij een onmiddellijke oplossing voor vele dringende Europese problemen aan de hand doet. De moeilijkheden, ontmoet bij de bespreking van het ontwerp-verdrag voor de oprichting van een Europees leger, heeft begin van de maand Mei de Belgische Raad van de Europese Beweging er toe aangespoord, om, samen met de Raden van Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland en West-Duitsland een campagne op touw te zetten voor de onverwijlde oprichting van een politiek gezagslichaam, een Europese grondwetgevende vergadering. Deze vergadering zou er mede belast worden een ontwerp van Europese | |
[pagina 470]
| |
grondwet uit te werken, dat vervolgens ter goedkeuring aan de nationale parlementen zal worden voorgelegd. Intussen echter is men in de loop van dezelfde maand Mei met reuzenschreden vooruitgegaan op de practische weg naar de Europese integratie, door de goedkeuring van het Eden-Plan in de Raad van Europa. Dit plan beoogt het scheppen van een organisch verband tussen de Raad van Europa en de beide gemeenschappen van kolen en staal en van verdediging.Ga naar eindnoot(4) Ook de integratie van de O.E.E.S. in de raad van Europa werd eveneens goedgekeurd door de Vergadering. Een belangrijk amendement van de h. Spaak werd nochtans verworpen; het beoogde, dat onmiddellijk na de goedkeuring van het Schumanplan door België en Italië, door de Vergadering van het Schumanplan zou begonnen worden met het opstellen van een grondwet voor een statenbond of bondstaat. In feite beschikt deze Vergadering, zoals de h. Van Cauwelaert terecht opmerkte, slechts over een bevoegdheid die volledig begrensd is door de kolenen staalgemeenschap zelf. Het amendement van de h. Spaak was ingegeven door de noodzakelijkheid om Duitsland zo vlug mogelijk aan een door de Russen voorgestelde neutraliteit te onttrekken en naar de West-Europese zijde te doen overhellen. Vermits art. 38 van het verdrag der Europese Verdedigingsgemeenschap bepaalt, dat de Vergadering van deze gemeenschap een federaal of confederaal Europa moet voorbereiden, en de samenstelling van deze Vergadering grotendeels dezelfde zou geweest zijn als deze van het Schumanplan, meende de h. Spaak, dat de Vergadering van het Schumanplan reeds onmiddellijk had kunnen van wal steken met het opstellen van een Europese Grondwet. Is het niet vreemd, dat ten slotte economische moeilijkheden gemakkelijker te overbruggen zijn dan politieke? De muur waartegen alle idealisten voor een federaal Europa zich het hoofd stoten is nog steeds de souvereiniteit waar geen enkel land afstand wil van doen. De fonctionnele methode lijkt daarom nog de beste, want bijna vanzelfsprekend en niet zonder het te weten, te oordelen naar de debatten in de onderscheiden parlementen, deden de zes landen van de kolen- en staalgemeenschap en deze van het Europese leger afstand van een gedeelte van hun souvereiniteit, deze rechtskundige vorm voor het nog steeds zeer levendig nationalisme, dat ons tijdens de tweede wereldoorlog aan de rand van het totalitarisme bracht. | |
Wat belet Europa zich te verenigen?Juist dit nationalisme belet de politieke eenmaking van Europa, dit nationalisme dat men verheerlijkt vindt in alle geschiedenisboeken, waar elk land afzonderlijk voorgesteld wordt als het dapperste, het zuiverste en het machtigste. Denk maar aan wat Julius Cesar van de Belgen zei, aan Hitler's Herrenvolk en aan de Russen, die alles zelf vonden, van de dinosaurus tot het reactievliegtuig. | |
[pagina 471]
| |
De mogelijkheid van een Europees bewustzijn doet zich hier dus gevoelen. Dit bewustzijn, dat men niet Europeaan geboren wordt, maar door eigen wil, zal het beste tegengif zijn om het fatalisme te overwinnen, volgens hetwelk oorlogen onvermijdelijk zijn en dat wij, ofwel onder de Russische dictatuur zullen moeten leven of verder van de Amerikaanse steun genieten.
Dit nationalisme werkt verblindend, het is een veilige haven voor diegenen, die zich sommige opofferingen zouden moeten getroosten en het geluk zoeken op korte termijn. Sommige groepen of particulieren hebben er belang bij, dat de huidige toestand voortduurt. Het Benelux-experiment is hiervoor toonaangevend geweest. Wij worden overstroomd met statistieken over de Russische strijdkrachten of het Amerikaanse nijverheidspotentieel, maar de hulpbronnen van Europa worden genegeerd. De verschillende talen en culturen zijn ongetwijfeld hinderpalen, die de eenmaking van Europa in de weg staan. Het staat vast, dat de nationale talen niet mogen vernietigd worden, maar welke taal zal de eenheidstaal worden van Europa? Een der bestaande of een kunstmatige? Wij kunnen niet anders dan gissingen doen op dit gebied en er ons om verheugen, dat naast hun eigen taal de Vlamingen er niet voor terugschrikken een of meer vreemde talen aan te leren, een voornaam element in het aankweken van een Europees bewustzijn. De politieke en sociale rijpheid is ook nog niet gevorderd in dezelfde mate bij alle Europese volkeren. Het volstaat na te gaan wanneer in de verschillende landen de lijfeigenschap afgeschaft werd, om te weten, dat het vrijheidsbegrip van land tot land verschilt, wat dan meteen tot uiting komt in de onderscheiden culturen. Bemoedigend is het te mogen vaststellen, dat ondanks alles de huidige gedachtenstromingen naar internationale samenwerking ingang vinden in elk land en bij alle lagen van de bevolkingen. De meest dringend te overwinnen moeilijkheid bestaat er dan ook in de verhouding te bepalen tussen wat aan nationale souvereiniteit moet opgegeven worden en wat moet behouden worden. De verst gedreven vorm van een eengemaakt Europa is de vertegenwoordiging van de deelnemende landen in een gemeenschapsorgaan, d.i. in een federaal parlement. Een vertegenwoordiging door de nationale regeringen zoals zij door Briand in zijn voorstel voor een Union Federale Européenne werd voorgestaan, kan misschien een eerste stap naar politieke eenmaking zijn, maar wordt echter als onvoldoende beschouwd door de vooruitstrevende federalisten.
Anderzijds plaatsen de betrekkingen met hun overzeese bezittingen sommige Europese landen voor grote moeilijkheden. Groot-Brittannië heeft zich op deze betrekkingen beroepen om afzijdig te blijven van een aansluiting bij Europa. De oprichting van een Europees gemenebest biedt hierom heel wat voor- | |
[pagina 472]
| |
delen. Om zijn soepele vorm leent het zich uitstekend tot de eerbied voor het souvereiniteitsgevoel bij de verschillende naties. In een hoofdartikel van de Revue de l'Europe (Nr. 51 - Dec. 1951) wordt hierover gezegd, dat in een Confederatie of Gemenebest op fonctionnele grondslag, de voorwaarden tot toetreding niet dezelfde zouden zijn voor alle landenleden. Sommige landen zouden aansluiten om commerciële redenen, ten einde van een tolunie of preferentieel stelsel te kunnen genieten. Andere landen zouden aansluiten om verdedigingsredenen. Elk land zou vrij blijven uit het Gemenebest te treden, zodat een gebeurlijke afstand van souvereiniteit beperkt en tijdelijk zou kunnen zijn. In de aansluiting bij een Gemenebest zouden de landen een compensatie vinden voor de gedeeltelijke afstand van hun souvereiniteit. | |
Bondsstaat of statenbond?Er bestaat een essentieel verschil tussen een statenbond (confederatie) en bondsstaat (federatie). Zo zagen wij, dat het amendement ‘Spaak’ handelde over de voorbereiding door de Vergadering van het Schumanplan van een statenbond of bondsstaat, zonder het verschil te maken of de keuze te bepalen. In een statenbond steunt de vereniging van verschillende staten op een onderlinge overeenkomst of verdrag. De staten hebben zich verenigd om hun gemeenschappelijke belangen te behartigen. Maar zij behouden een beperkte souvereiniteit, vermits zij een gedeelte er van overdragen aan centrale organen, die ‘volkenrechterlijk’ en niet ‘staatsrechterlijk’ als dragers van deze souvereiniteit worden beschouwd. Eigenaardig genoeg stemt de Engelse term ‘federation’ overeen met wat wij in het Nederlands een ‘bondsstaat’ noemen. Een veelal aangehaald voorbeeld is Zwitserland, dat voor de grondwet van 1848 een statenbond was en daarna een bondsstaat werd, met bewaring van de oude naam ‘confédération’. Een bondsstaat is samengesteld uit verschillende staten, met verschillende bevoegdheden, maar deze staten zijn niet souverein. De bondsstaat heeft een centrale regering, die volgens een federale grondwet het hoogste gezag over de ledenstaten uitoefent, en dit zowel staatsrechterlijk als volkenrechterlijk. Juist om de partners in een verenigd Europa niet af te schrikken, is de inrichting van een statenbond te verkiezen boven deze van een bondsstaat. In een statenbond immers zal de stem van de kleine landen aanhoord worden en loopt hun cultuur minder gevaar binnen het eigen landsbestek. | |
Bestaande organisatiesHet past hier in het kort na te gaan welke organisaties reeds op Europees vlak bestaan, die tot een latere eenmaking kunnen bijdragen. Samenwerking op staatkundig gebied kwam na de tweede wereldoorlog | |
[pagina 473]
| |
tot stand door de oprichting in 1948 van de West-Europese Unie (het Pact van Brussel), die later opgeslorpt werd door het Atlantisch Pact.Ga naar eindnoot(5) Op economisch gebied moet vervolgens gewezen worden op de reusachtige taak, die reeds door de O.E.E.S. in de Betalingsunie werd verwezenlijkt. De Organisatie voor Europese Economische Samenwerking is een bestendig orgaan, dat te Parijs gevestigd is, waarin de Europese Marshall-landen hun gemeenschappelijke economische moeilijkheden trachten op te lossen. De werking van dit organisme is volledig onafhankelijk van de Amerikaanse hulpverlening, hoewel het er nauw verband mee houdt, vermits het opwekken van de Europese economie een van de hoofdpunten was van het Marshallplan. De O.E.E.S. is echter geen supra-nationaal orgaan, vermits geen enkel land zich aan de wil van de meerderheid moet onderwerpen. Ieder besluit moet niet alleen met meerderheid maar met eenparigheid genomen worden. In de tweede helft van 1949 werd het besluit tot liberalisatie van het handelsverkeer genomen, waarbij de landen zich verplichtten de bestaande contingenteringsvoorschriften op de invoer geleidelijk af te schaffen. Ondanks deze aangegane verplichting rezen belemmeringen wegens bestaande of beweerde betalingsmoeilijkheden en een al te grote vrees voor buitenlandse mededinging. Hogere invoerrechten werden geheven. Hierin trachtte dan de Europese Betalingsunie door samenwerking op monetair terrein verbetering te brengen, door het betalingsverkeer ten voordele van het handelsverkeer tussen de Westeuropese landen te vergemakkelijken. Bij de Europese Betalingsunie, die als een regelingsdienst optreedt, kan elk land de tekorten, die het in het handelsverkeer heeft, betalen met de opbrengsten van zijn overschotten in het verkeer met andere landen. Alle deelnemers kunnen volgens een vastgesteld bedrag crediet ontvangen als hun inter-Europese betalingspositie een tekort aanwijst, ofwel moeten zij crediet verlenen indien hun vorderingen hun schulden te boven gaan. Dit compensatiestelsel heeft heel wat voordelen, maar het is uiterst gevoelig, want als één land zich in erge moeilijkheden bevindt, of beperkingen aan zijn handel oplegt, ondervinden alle andere landen daar het nadeel van. Van opbouwend belang voor de Europese samenwerking is het Schumanplan, omdat het reeds een economische integratie beoogt, nog voor een politieke integratie. Dit plan, dat feitelijk door Jean Monnet opgesteld werd, maar door Robert Schuman gepatronneerd, werd op 18 April 1951 als ontwerpverdrag door de regeringen van Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, België en Luxemburg ondertekend. Men hoopt, dat in Juni van dit jaar de parlementen van alle deelnemende landen het verdrag zullen bekrachtigd hebben.Ga naar eindnoot(6) De ‘Pool’ beoogt het in gemeenschap brengen van kolen en staal. Een vrije markt wordt vooropgesteld met uitsluiting van de prijsbeheersende cartels. Het Schumanplan heeft voor- en nadelen. Gehoopt wordt, dat door het scheppen van een gemeenschappelijke markt de onafhankelijkheid van Europa | |
[pagina 474]
| |
zal verstevigd worden, dat de eeuwenlange Frans-Duitse naijver door de samenvloeiing van de productie practisch onmogelijk wordt, wat meteen de kans op een nieuwe oorlog uitsluit en beide landen ook op andere gebieden nader tot elkander zal brengen. En, gezien in het licht van de politieke eenmaking van Europa, dat men hier te doen heeft met het eerste integrerend organisme van Europa. Door sommigen wordt opgemerkt, dat eerst de onderlinge omwisselbaarheid der betalingsmiddelen had moeten verwezenlijkt worden. De niet-omwisselbaarheid zal de werking van het Schumanplan hinderen. In een zekere mate kan hierin voorzien worden door de ‘pool’ van de Betalingsunie, wiens bestaan zal verlengd worden. Van socialistische zijde toont men zich ongerust, dat het Schumanplan het internationale capitalisme zal verstevigen. Men moet zich hierover verwonderen, want door het afschaffen van de cartels wordt juist een capitalistisch machtsmisbruik verhinderd. Anderzijds zullen de industrieën in feite onder het politiek toezicht staan van de Europese Vergadering. Hier hoeft trouwens opgemerkt, dat het dirigisme in de door de socialisten bestuurde landen onvermijdelijk naar nationalisme leidt, vermits deze landen te allen prijze dit soort economie wensen in stand te houden en zich daarom van de andere andere landen, waar niet aan dirigisme wordt gedaan, afzonderen. In de landen met een door de staat geleide economie wordt daarom gevreesd, dat het Hoge Gezag eenzijdig zou optreden en misbruik zou maken van zijn macht om de nationale souvereiniteit te beknotten. Indien de afzijdigheid van Groot-Brittannië om reden van zijn betrekkingen met het Gemenebest en de huidige soberheidspolitiek, moet betreurd worden, hoeft nochtans de belofte van minister Eden, afgelegd in het Lagerhuis (5 Febr. 1952) en volgens welke Groot-Brittannië waarnemers zou afvaardigen bij het Hoge Gezag, als hoopvol beschouwd te worden. Hier ook neemt het typisch empiristisch Groot-Brittannië een afwachtende houding aan. Een ander integrerend Europees organisme is het Europese leger, waarvan het ontwerpverdrag te Parijs op Dinsdag 27 Mei 1952 door België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Italië ondertekend werd. Door dit verdrag wordt in de oprichting van een Europees leger voorzien, dat 41 divisies zal omvatten. Zoals voor het Schumanplan beloopt de geldigheidsduur 50 jaar. Dit wijst meteen op de politieke samenhang met het Schumanplan. Door de aard van de samenstelling van het Europees leger zal het eveneens bijdragen tot een verwijdering van het oorlogsgevaar tussen Frankrijk en Duitsland. Hier ook moet de afwachtende houding van Groot-Brittannië betreurd worden. In de Frans-Duitse geschillen toch is Groot-Brittannië's houding vaak doorslaggevend geweest. Het Europese leger is geen samensmelting van nationale legers, maar een organisatie die boven deze legers staat en het naast elkaar bestaan van de | |
[pagina 475]
| |
nationale legers toelaat, met het oog op hun aanwending in de overzeese gebiedsdelen van de onderscheiden landen. Het Europese leger zelf is een onderdeel van de strijdkrachten van het Atlantisch Pact. Zo zien wij, dat Europa reeds zijn leger heeft maar nog niet zijn regeringsvorm. Dit is dan de voornaamste taak van de Raad van Europa te Straatsburg. Een woord nu over het ontstaan van de Raad van Europa. De oorlog 1939-1945 had aan de Europese landen het bewijs geleverd van de zwakheid van hun verdediging. De zucht naar vrijheid had de Europese eenmaking onder een totalitaire staat als verderfelijk verworpen. Dit kon men in de verzetsorganisatie en de sluikpers reeds tijdens de oorlog waarnemen. Ook hier kwam een verlangen naar Europese eenmaking naar voren. Na de oorlog kwamen dan ook talrijke actieve bewegingen voor Europese eenmaking tot stand. Twee stromingen zijn merkbaar. De eerste gaat uit van vooraanstaande personen uit de economische, sociale en politieke wereld, zoals Paul van Zeeland en Sir Harold Butler, die in 1946 de Europese liga voor economische samenwerking oprichtten; zoals Churchill met zijn ‘United Europe Movement’ (Mei 1947); zoals Raoul Dautry en Paul Reynaud met hun ‘Conseil français pour l'Europe unie’ (Juni 1947) en ten slotte Coudenhove-Kalergi met zijn Europese Parlementaire Unie. Andere militerende bewegingen hadden een meer directe invloed op de massa, zoals de Europese Unie van Federalisten (Dec. 1946) met haar 150.000 leden; de ‘Nouvelles Equipes Internationales’ (1947) van catholieke oorsprong en het ‘Mouvement socialiste pour les Etats Unis d'Europe’ (1948) van André Philip. In December 1947 werd een comité voor ‘Coördinatie van de Bewegingen voor de Europese Eenheid’ opgericht, dat het Europese Congres van Mei 1948 in Den Haag moest voorbereiden.
Aldaar werd besloten tot de oprichting van de Raad van Europa evenals tot de oprichting van de ‘Europese Beweging’, die met uitzondering van de ‘Europese Parlementaire Unie’ alle andere hierbovengenoemde verenigingen zou omvatten. De aangesloten bewegingen behielden nochtans hun volledige autonomie.
Op nationaal plan bestaat voor België de Europese Beweging uit een Nationale Raad, een Bureau en een Directie-Comité. De raad is samengesteld uit een aantal commissies.
Op internationaal plan omvat de Beweging buiten de hierbovengenoemde verenigingen nog een aantal geassocieerde organisaties, die buiten de eenmaking van Europa ook nog andere doeleinden nastreven. Dit zijn: Het Internationaal Socialistische Bureau voor Centraal-Europa; de Liberale Internationale en de Internationale Agrarische Unie. De algemene politiek en de bedrijvigheid van de Europese Beweging worden geleid door een Internationale Raad en een Internationaal Uitvoerend Comité. | |
[pagina 476]
| |
In het Europa-College worden alle vraagstukken bestudeerd in verband met de Europese integratie.Ga naar eindnoot(7) Onmiddellijk na het congres van Den Haag (Mei 1948) werd een ontwerp voor Europese Vergadering door de h. Bidault aan de ministers van Buitenlandse Zaken van het Pact van Brussel voorgelegd. In hetzelfde jaar kwam een conferentie van achttien ministers en deskundigen bijeen te Parijs. De samenstelling van een Parlement en een Raad van Ministers werden er bestudeerd. Op 6 Mei 1949 werd ten slotte te Londen de Keure van de Raad van Europa door tien Europese landen ondertekend. Het statuut van de Raad van Europa luidt als volgt: ‘Organisme dat open staat voor alle democratische landen, die er wensen bij aan te sluiten, teneinde een nauwere eenheid te verwezenlijken onder de Europese landen’. De Raad van Ministers, samengesteld uit de ministers van Buitenlandse Zaken van de leden-staten, kan alleen aan de staten de aanbevelingen van de Vergadering overmaken. Elk land beschikt er over een sindsdien gemilderd veto-recht. De Raad van de Vergadering is samengesteld uit vertegenwoordigers aangeduid door de nationale parlementen of in hun midden gekozen. De Vergadering stelt de aanbevelingen op en maakt ze aan de Raad van Ministers over. De goedkeuring der aanbevelingen geschiedt met een twee-derde meerderheid, die vaak moeilijk te verwezenlijken is. Practisch gezien is de Raad van Europa tot hiertoe nog weinig doeltreffend gebleken, vermits hij alleen gemachtigd is ‘wensen’ uit te drukken. De Raad van Europa is immers geen wetgevende vergadering of is het althans nog niet, aan de landen-leden wordt de volledige souvereiniteit gelaten. Zelfs als ‘raadgevende’ vergadering toonde de Raad van Europa zich uiterst schuchter, wat dan te verklaren is door inwendige tegenstellingen en het verschil in politieke opvattingen tussen de afgevaardigden, die tot de catholieke, socialistische en liberale partijen behoren. In feite werd nog geen werkelijke oplossing aan het Europese vraagstuk gegeven. De Raad van Europa moet daarom nog altijd als een overgang worden beschouwd tussen de nationale souvereiniteit en een supra-nationaal gezag. Misschien zal de aanvaarding van het Eden-plan hierin verandering brengen. | |
Eenmaking en politieke partijenOver de houding van de socialisten ten overstaan van de eenmaking van Europa handelden wij reeds in de loop van deze uiteenzetting. De socialisten hopen nog steeds op een socialistisch Europa, maar nu de kansen daartoe verminderen leggen zij een opvallende terughouding aan de dag, o.m. wat het Schumanplan betreft. De catholieken zijn voor de eenmaking van Europa omdat Europa over- | |
[pagina 477]
| |
wegend catholiek is van godsdienst en de ‘christen’ partijgroepen bij een eenmaking hun invloed nog zullen zien toenemen. De communisten zijn tegen de eenmaking van Europa gekant, omdat zij in een verenigd Europa een soort derde macht zien, die het evenwicht tussen het Russische en Amerikaanse blok door een versterking van zijn weerbaarheid zal beheersen. De liberalen zijn voorstanders van de eenmaking van Europa op voorwaarde, dat de liberale beginselen in het nieuwe Europa zullen geëerbiedigd worden. Zoals het Manifest van Oxford in zijn punt 3 de verhouding tussen de staat en de mens bepaalt, moet ook de nieuwe Europese gemeenschap tegenover de deelnemende staten en hun inwoners gezien worden. Dit betekent dat de Europese unie het werktuig moet zijn van de gemeenschap (bestaande uit de aangesloten staten) en dat zij zich geen macht mag aanmatigen, die in strijd is met de grondwet van de nieuwe gemeenschap of met de voorwaarden, noodzakelijk voor een verantwoordelijk en scheppend leven, namelijk alle waarborgen verleend door een ware democratie.
Het neerhalen van de tolmuren en de verwezenlijking van de gemeenschappelijke markten ligt volledig in de lijn van het liberalisme. Het liberalisme dat als economisch beginsel de vrijhandel voorstaat, is in wezen Europees en Europa kan het best op die wijze verwezenlijkt worden, want de economische belangen regeren onze tijd. Indien dan in de oprichting van een supra-nationaal gezag het einde gezien wordt van alles wat op politiek, economisch en sociaal gebied Europa verdeelt, moet gewaakt worden voor het gevaar van een super-bureaucratie, van een super-dirigisme en van een mogelijk Europees nationalisme, dat daarom niet mag verward worden met een Europees bewustzijn.
Ter oplossing van de inter-Europese vraagstukken is een eengemaakt Europa gewenst, maar de eenmaking van Europa mag niet nog meer vraagstukken doen rijzen dan al diegene die thans om een oplossing vragen. Door het aanvaarden van een collectieve verantwoordelijkheid moet ook de eerbied voor de rechten van alle deelnemende landen en dus ook van de kleine landen vooropgesteld zijn. De onderlinge omwisselbaarheid van de nationale betalingsmiddelen, een van de doeleinden van het nieuwe Europa, zal ongetwijfeld de ruilhandel ten goede komen.
De samenschakeling van de natuurlijke rijkdommen en de middelen tot voortbrenging zal door een betere verdeling der producten de levensstandaard verhogen van alle Europeanen. In een zeer nabije toekomst betekent dit meteen de voortbrenging van Europa zelf opvoeren, vermits de economische welvaart onafscheidbaar is van een bestendige aanpassing van de techniek alsmede van het hoge peil van de levensstandaard van de ganse bevolking. Door het opvoeren van de levensstandaard verdwijnen ontevredenheid en naijver, zo tussen de | |
[pagina 478]
| |
mensen als de staten onderling. Een der oorzaken van oorlog wordt hierdoor uitgeschakeld. Gedurende eeuwen heeft men rond de naties muren opgebouwd en hebben particularismen gezegevierd. Juist daarom mag niet gewanhoopt worden omdat Europa er vandaag nog niet is, maar hoeven alle krachten samengebundeld opdat het morgen zou bestaan P. LENAINGa naar eindnoot(3) |
|