De geschiedenis zal aan zijn bedoelingen recht laten wedervaren, al vergde het staatsbelang in overeenstemming met onze grondwettelijke instellingen, dat de Koning zich aan den vijand onttrok. De Dynastie zelf ware er door gediend geworden, zoals de na-oorlogse gebeurtenissen het ten overvloede bewezen hebben.
De weerstand van het Belgisch leger, hoe wanhopig de toestand ook was, nadat de Fransen bij Sedan waren overrompeld geworden, heeft echter de inscheping van het Britse leger te Duinkerken mogelijk gemaakt. Indien de Koning tot het laatste toe niet gebleven was, de weerstand van het Belgische leger ware wellicht op een voor de Britten rampspoedige wijze ingestort, maar hoe dan ook, moest in het bezette gebied ingevolge dien samenloop van omstandigheden de mening ingang vinden, dat de oorlog verloren was. Veel Belgen hebben zich naar die mening gedragen, al is het duidelijk gebleken, dat de Koning zelf nooit met den overweldiger heeft willen onderhandelen, hoezeer hij daartoe ook van verschillende zijden aangespoord werd.
Over den zogenaamden communistischen weerstand in de eerste oorlogsmaanden kan best gezwegen worden; de communisten waren immers de bondgenoten van de Hitlerianen, tot wanneer in Juni 1941, Hitler zich genoopt achtte Sovjet-Rusland aan te vallen, omdat de plannen van beide landen niet langer gelijklopend bleken.
De Belgische inzinking in dat tijdperk is dus geen Vlaamse inzinking geweest; ook in de Waalse gewesten getuigden verschillende grote nijverheidsondernemingen van een te ver gedreven aanpassingsvermogen.
En de regering? zal men vragen. Er was na de overgave van het Belgisch leger en de ineenstorting van Frankrijk feitelijk geen Belgische regering meer.
Te Londen bevonden zich in Juni 1940 slechts één minister, de h. Jaspar, die door zijn collega's was afgesteld geworden, omdat hij uit Bordeaux onverhoeds vertrokken was, en de h. Devleeschauwer, minister van Koloniën, die nooit den strijd als verloren beschouwde.
Het scheelde echter weinig, of er zou te Londen een nieuw ministerie zijn samengesteld geworden, omdat de ministers, die in Frankrijk gebleven waren, maar steeds niet overkwamen.
Wij hebben die gebeurtenissen aan de zijde van den Belgischen ambassadeur, den h. de Cartier de Marchienne, beleefd. Meer bijzonderheden zullen wij maar liefst niet mededelen. Wij bepalen ons bij de verklaring, dat wij onder de weinigen te Londen behoorden, die ons verzet hebben tegen de samenstelling van een nieuw ministerie en die alles gedaan hebben om de ministers uit Frankrijk naar Londen te doen overkomen.
Is het echter ook geen feit, dat de ontstentenis van een Belgische regering gedurende zowat drie maanden, de verwarring van de geesten in het bezette gebied moest doen toenemen?