| |
| |
| |
Oud-Antwerpen
(vervolg)
DE zwenking der Schoenmarkt volgend, om binnen de grenzen der oudste stadskern te blijven, komen wij op de Eiermarkt. Op den achtergrond, de Toren. Hij volgt ons in de oude stad, en besluit de perspectief van tal van straten die als lange geulen naar één baak leiden. Er is iets dicht en gesloten in het gewemel der daken en de daarboven uitschietende grijze toren. Het achterplan der Eiermarkt is echter gedeeltelijk bedorven door gevel en tinne van een bazaar die geen sieraad is in het oude stadsbeeld. Daar de beweging tusschen Meir en Groenkerkhof zich gekanaliseerd heeft langs de Schoenmarkt is de Eiermarkt kalm, en met haren inham links en twee insprongen rechts heeft zij een grillig, ruim en rustig uitzicht. Nog is een typisch hoekje binnen de poort der Messageries Van Gend met een binnenkoer uit den tijd der diligencies. Vlak daarnaast hebben wij het Hôtel du Cheval de Bronze geweten, discreet antiek hotel voor oude vrijgezellen en notarissen van den buiten. De Beggaerden-gang mondt ook aan dien kant uit, donker slop dat u voert in een net van straatjes waar veel kavietjes zijn met rammelende electrische piano's. In de Sudermansstraat (sommige Sinjoren zeggen nog Zuurstraat en op de plans van 't jaar '30 vindt men nog rue Aigre!) zijn eenige trapgevels uit den Spaanschen tijd; op den achtergrond blinkt het gouden kruis van Sint-Carolus boven den koepel van den luchtigen campanile. Wat verder, in den hoek links, achter het Huis Bellemans, is na de vernieling der Beddenstraat een achtkantig torentje zichtbaar geworden, waarschijnlijk gebouwd in de XVIde eeuw door Fernando de Bernuy, Portugeesch Jood, die Schepen was en hoofd der Hervorming. Bij mirakel is dat overblijfsel van de oude Chancellerye, op het peperbus-dakje na, blijven staan.
T'enden de Eiermarkt, alleen op zijn hoogen sokkel van arduin, tusschen vitrienen met speelgoed en huisraad, zit een oude burger van Antwerpen, Teun Koekeloer, de Eierboer. Onze boer is van adellijke afkomst: zijn wapen draagt drie eiers van zilver op een veld van goud. Eigenlijk is het maar een conterfeitsel, want de echte Eierboer, die van 1667, zit in het Steen. De blauwe frak, roode broek, gele slobkousen en de curieuze hooge hoed die verkleurd zijn, geven aan het beeldje een authentiek uitzicht. Hij heeft een verdrietig gezicht, maar is een oolijke snaak. In den ouden tijd liet hij geen politieke gebeurtenis voorbijgaan of hij moest er een vers op dichten. Hij was het orgaan van het volk, sprak Vlaamsch en Fransch, ja zelfs Latijn. Hij was zoo goedhartig als Sint-Niklaas, en met St. Janskermis, die met veel lawaai op de Eiermarkt gevierd werd, zat Teun in een groen, met eiers omvlochten zomerhuis. Een kartel hing een week te voren aan zijn beeld:
Lieve Gebueren, binnen acht Dagen
St Jannekens Kermis; 'k zal tracteeren.
| |
| |
Thans zwijgt Teun. De pomp waarboven hij troonde, en wier slingel zoo vertrouwelijk kon krijschen, is verdwenen in 1909. Tot 1876 heeft Teun een gezellin gehad die enkele stappen verder een andere pomp versierde, Lijn de Melkboerin. Zij was de ziel van de Melkmarkt. Op feestdagen werd ze door de buren uitgedoscht met een stroohoed en een prettige boerinne-plunje. Had Teun in zijn paskwillen neiging tot de politiek, dan gaf Lijn van haren kant graag haar woord over huishoudelijke schandaaltjes der wijk. Ook zij is verhuisd naar het Steen, in gezelschap van den Eierboer.
Tot voor een goede halve eeuw was de Melkmarkt nog pittoresk met haar houten gevels die Linnig in zijn schetsen bewaard heeft. Dat stadsbeeld is verdwenen. Toch is het huidig uitzicht der Melkmarkt nog vrij karakteristiek, dank zij hare engte, het druk verkeer, eenige okergele geveltjes van zonderling fatsoen en de boomen van den tuin van den Plebaan die boven de daken zichtbaar zijn. Deze kruinen, wuivend boven de oude huizen, brengen een haast landelijke stemming in het straatbeeld; in de diepte der Vleminckxstraat zijn ook nog boomen, maar het zijn de laatste in de oude stad.
Intiemer straat dan de Melkmarkt en de Koepoortstraat is moeilijk denkbaar. Een smalle loopgracht tusschen gele en blanke winkelhuizen beschilderd met al de opschriften van hun negotie. Treffelijke burgerwinkels met degelijke uitstallingen. Kleergoed en huisraad; gramophonen en tuingerief, witgoed en pijpen, welriekende drogerijen, koele donkere tabakwinkels, opvallend veel goud- en zilversmeden, en gezellige herbergjes. In de verte, boven de huizen, het schip van de Preekheerenkerk. Langs hier, en verder door het Klapdorp, gaat groot trafiek en bolt den ganschen dag allerlei gerij, van de snelle fietsen der slagersjongens met hun blanke korven, tot de zwaarbevrachte platte wagens van de Wijnnatie, Werf en Vlasnatie, enz., getrokken door brave, rustige paarden met sidderende schonken.
Tusschen de O.L. Vrouwekerk en de Katelijnevest ligt een doolhof van straatjes. Daar hebben wij de Lijnwaadmarkt waar het huis nr. 3 het jaartal 1676 in het fronton draagt. Eenige stappen verder, op den hoek der Torfbrug en der Blauwmoezelstraat heeft men een verrassend zicht op de kerk: drie verdiepingen van daken klimmen tegen den Toren die als een steile klip ten hemel schiet. Van oudsher is deze wijk de zetel der pers geweest. Smalle gangen leiden naar redactiebureelen en drukkerijen verscholen in het hart der huizenblokken. Vlaamsche en Fransche, vrijzinnige en geestelijke, mondaine en satirieke lokale bladen zijn hier op enkele passen van elkaar gevestigd. Het Handelsblad op de Lijnwaadmarkt, Le Matin op de Oude Beurs, De Nieuwe Gazet in de Korte Nieuwstraat, Journal d'Anvers, Mercure d'Anvers op de Oude Beurs; vroeger waren daar De Koophandel, L'Opinion, De Scheldegalm, Le Précurseur.
Aan den overkant van de Melkmarkt, op het hoekje der Jezuietenrui, waar een café is in den mysterieuzen doch weinig confortabelen vorm van een druipsteengrot, was rond de jaren 1880 In den Anker, dagelijksch rendez-vous van artisten, juristen, journalisten. Peter Benoit kwam er in zijn grooten scheppings- | |
| |
tijd, ook Julius Sabbe, en Georges Eekhoud, die toen aan den Précurseur was en La Nouvelle Carthage schreef.
Slaan wij het hoekje om, dan leidt ons de Jezuietenrui recht naar een overwelfden doorgang, dien het volk nog noemt het Jezuietengat.
Gelukkige vreemdeling die langs hier gewandeld komt! Hij weet niet wat achter dat donker gewelf op hem wacht. Voor ons, Sinjoren, is de indruk niet meer frisch-nieuw, maar hij is des te inniger, wij zijn deze overbekende stadszichten die met ons geheele wezen vergroeid zijn nooit moe. Kom hier bij valavond, in den zomer, als de buurt vol is van het luiden der klokken die elkaar van toren tot toren den avondgroet zenden. Een vierkant, welafgesloten plein, koel en rustig. In stille glorie praalt de barokgevel der Jezuietenkerk, tot het midden gedompeld in den blauwen avond; boven de dwarse schaduwlijn gloeien in de late zon de gulden urnen en vlammende kandelabers, de gouden pijnappels boven de zij-koepeltjes, de kroon boven St Ignatius' borstbeeld, het gouden baldakijn boven de H. Maagd in het fronton, en het monogram der Jezuieten, omringd van engelen en zware vruchtentrossen.
De aanleg van dit merkwaardig plein dagteekent van einde XVIde en begin XVIIde eeuw. Het is bijna ongerept gebleven. De Paters Jezuieten bouwden hier een professiehuis, een Sodalitas, en de kerk, die in 1621 door den Bisschop Malderus gewijd werd. Geen plaats te Antwerpen is zoo ongeschonden homogeen: drie zijden in één stijl, gebouwd op het initiatief van een geestelijke orde. De weelderige kerkgevel met zijn kwistige ornamenten, in den stijl van Bernini, werd ontworpen door Pater Petrus Huysmans, maar wie, buiten de ingewijden, kent nog zijn naam? De eerste de beste spreekt van ‘den gevel van Rubens’. Victor Hugo schreef aan Louis Boulanger, ‘un portail d'église qui ressemble à un fond de Rubens et qui est de Rubens’. Van Rubens' medewerking aan de inwendige versiering van de kerk zijn luttel sporen gebleven. De naar zijn schetsen door leerlingen gemaakte schilderijen die de gewelven der lage beuken en der bovengaanderij versierden, werden de prooi van een brand op een Julidag 1718. De vijftien bewaarde schetsen van den meester kan men zien te Brussel, Weenen, Parijs, Gotha, Dulwich, en de twee groote schilderijen van het hoog altaar, de Mirakelen van den H. Ignatius en de Mirakelen van den H. Franciscus Xaverius zijn te Weenen. Een sterke theologische atmospheer hangt nog binnen de wanden van dat plein. Hier werkten de Bollandisten aan hun Acta Sanctorum. Hier schreef Papebrochius zijn Annales Antverpienses. Hier leefde ook Daniel Seghers, de bloemenschilder die zijn spiritueele exercitiën verpoosde met rozen en dahlia's te schilderen rond de portretten van zijn geloofsbroeders. Heden nog bewaart het oud professiehuis zijn voornaam, hermetisch uitzicht. De groote poort is altijd dicht. De hooge naakte vensters met hun strakke witte gordijnen doen denken aan ascetische studievertrekken.
Het verleden der voormalige Sodaliteit - de naam is nog in voege - is meer bewogen. Van de handen der Jezuieten ging zij over in die van een notaris.
| |
| |
Nadien, in de dagen der Republiek, werd zij de zetel van den Club des Droits de l'Homme. Rond 1850 was zij een magazijn van... speelgoed, paradijs der kinderen van dien tijd. Daarna werd zij café-concert. Eindelijk, in 1883, kreeg zij een edelere bestemming, toen er de Stedelijke Bibliotheek werd ingericht. Het oud Jezuietenplein werd toen herdoopt in Conscienceplein.
Onze Conscience zit daar onder zijn steenen baldakijn. Een gemoedelijk beeld zooals het den man past. Mooier sieraad voor het rustig stadsplein kon men niet kiezen, noch mooier kader voor het kunstwerk. Hij die ‘zijn volk leerde lezen’, zit op de stoep van de Stedelijke Hoofdbibliotheek. Bloemplantsoenen en een bekken met goudvischjes, waar een leeuwenmuil een waterstraaltje inspuwt, hebben het uitzicht der plaats een weinig vervalscht; haar voorname strengheid heeft zij er bij ingeschoten.
Tot aan de nok zit de Bibliotheek proppensvol. Maar de Stad heeft gelukkig de hand kunnen leggen op een gebouwtje in de buurt, de St. Annakapel in de Korte Nieuwstraat, vroeger werkplaats van den beeldhouwer Joris, thans boeken-succursaal van het overladen moederhuis.
Gaan wij even verder tot op de Minderbroedersrui. Wij bevinden ons hier op de grens van het Antwerpen der XIIIde eeuw, toen de Wijngaardpoort toegang gaf tot de Stad. Voor een halve eeuw was daar in het begin der Minderbroedersrui een huis, genaamd ‘In de Engte van Gibraltar’, overdrachtelijk werd de inkom der straat, smaller dan heden, ‘het Gat van Gibraltar’ genoemd.
Op de hoogte van de Keizerstraat gekomen wenden wij ons naar de kerk. Daar rijst de mooie toren van St. Carolus Borromaeus, vlak boven den hoek waar, in onze kinderjaren, de speelgoedwinkel was van Manneken Door. De campanile heeft veel gracie. Zijn Grieksche zuilen van verschillende orden, de nissen met de heiligenbeelden, de opening waar men de klokkewielen ziet wentelen, de luchtige arcaden en de koepel met een lantaarn bekroond, maken een sierlijken indruk; geen opjubelende kreet der Gothische ziel als O.L. Vrouwetoren; geen stoer-massief blok zoals St. Jacobs, maar de gracieuse Renaissance-droom van den Pater Jezuiet die de Italianen gekend heeft.
Aan den voet van den toren, op de Katelijnevest, geeft een poortje toegang tot de sacristij - nog een unicum, gaaf specimen van binnenhuis in zuiver XVIIde eeuwsch Barok.
Naar het hart der oudste stadswijk brengt ons een kleine omweg terug. In de Wolstraat zijn goed bewaarde Renaissance-deuren, met weelderig steenwerk omlijst, niet zeldzaam. Die van het huis nr. 7 is een bijzonder mooi exemplaar. Evenwijdig met de Wolstraat loopt de Wijngaardstraat van waar men, als door een verrekijker, de diepe perspectief der Grote Markt ziet. Niets noemenswaardigs vestigt hier de aandacht. Maar de Sinjoor weet dat hier een van Vlaanderen's innigste dichters geleefd heeft, hij gaat hier niet voorbij zonder te denken aan Victor Dela Montagne wiens fijne vedel destijds door de luidruchtige fanfaren der Vlaamse poëzie overstemd werd, maar nu rein klinkt
| |
| |
terwijl het koperwerk zwijgt. Daar legde hij de stemming van die buurt vast in deze verzen:
'k Zie bij Zondagmorgen frisch
- Klokkengalm drijft langs de straten enz...
En zoo, langs de wegen der historie en der kunst, naderen wij de Groote Markt.
De Groote Markt... Historische films gaan door de verbeelding... Zestiend-eeuwsche landjuweelen, ommegangen en cavalcaden; vertooningen van boertige cluyten; het hoog schavot waar Simon Turchi in den klampstoel te branden zit; optochten van gilden, burgeroorlog en Spaansche oorlogsfurie; glanzende nachtfeesten, solemneele uitvaarten van beroemde burgers, militie-lotingen en politieke verkiezingen; lustige taptoes die de jaar-kermis openen, - eeuwen van burgerleven met de smarten en vreugden van veel geslachten - wilde vroolijkheid, barbaarsche nieuwsgierigheid, geestdrift en vernedering, - schieten door de verbeelding op deze eenige plaats, omlijst van oude gildehuizen.
Er is in de Ermitage te Leningrad een schilderij van David Teniers den Jonge dat de viering voorstelt van Godfried Snijders, deken der Gilde van St. Joris. De plechtigheid heeft plaats op de Groote Markt. Men ziet er welgedane Antwerpsche magistraten, de joviale buiken van breede zijden banden omgord, hoffelijk buigende gildebroeders, den knaap met de zilveren eere-kannen, den vaandrig met de zijden banier, musketiers die vreugdeschoten afvuren, en een groote menigte nieuwsgierigen aan de vensters. Op den achtergrond het Stadhuis, met het rijk versierd middengebouw, zijn drie verdiepingen, de aardige open gaanderij en het ingekromde dak. Het schilderij dagteekent van 1642. Het Stadhuis bestond toen een tachtigtal jaren en is sindsdien weinig veranderd. Victor Hugo vergeleek den gevel met een achtergrond van Veronese. Onze Teniers plaatste in dat decor een onzer meest oorspronkelijk tooneelen van zeventiendeeuwsch Vlaams gildeleven. Sedert drie en een halve eeuw is het robust blok de veilige ark waar door de meest wisselende regiemen het Gemeenterecht wordt bewaard. De nogal sceptische Sinjoor beschouwt dus zijn Stadhuis met vertrouwn. Wat er moge gebeuren, het Stadhuis is het eerste huis der Stad: Groote Markt nr. 1, ‘toeverlaet en vrijborgh van het volck’, zegt Vondel. In het lottospel noemt men het cijfer 1 ‘het Stadhuis’.
Als hij gewasschen is door een zomerbui, en de zon er op schijnt, dan is er op de meester-gevel van Cornelis Floris een spel van teere nuancen: de benedenarcaden en de zuilen van het middenstuk zijn van oud-roos marmer; aan weerskanten van Onze-Lieve-Vrouw, patronesse der Stad, spitsen kopergroene obelisken; van sabel en geelgoud zijn de wapenschilden, het ingewikkeld wapen van Spanje, geflankeerd door die van Brabant en het Markiezaat; de keizerlijke adelaren slaan gulden vleugels uit.
De plattegrond van de Groote Markt heeft zich sedert den oorspronkelijken aanleg niet veel gewijzigd. Van de sociale factors die hier zooals in de meeste
| |
| |
steden onzer westersche landen de vorming der Markt bepaald hebben, waren de gilden de voornaamste. Hun huizen vormden de zuidelijke, westelijke en noordelijke marktwanden. Vischverkoopers en kolveniers, schutters en schippers, passementiers, lakenwevers en huidevetters hadden er hun Kamers. Kleine deuren gaven toegang tot donkere binnenhuizen en de dag speelde in de groene ruitjes waarachter de bedrijvige burgers hun negotie deden. Lage houten afdakjes luifelden over den straatweg en beschermden de uitstallingen, zooals wij zien op het doek van Teniers.
De groote datum is 1565 toen het huidig Stadhuis voltooid was, dat den ouden westkant der markt kwam verbergen. Op de vijftiendeeuwsche platen zien wij het oud stadhuisje, de Vetus Curia, kleiner dan menig huidig dorpsgemeentehuis. Het lag den gevel naar het noorden gewend, ongeveer op de plaats waar nu het bloembed der Suikerrui ligt.
Met het nieuw Raadhuis ontstond dus de tegenwoordige Gildenkamersstraat; hare eertijds voorname gevels zijn nu zoo goed als vergeten, soms zelfs bedreigd. Maar wat er thans nog overblijft behoort tot het meest echte dat wij bezitten. Het oud Schippershuis, vroeger de Lelie, beter gekend onder den naam De vier Winden, is een van die huizen die men nooit zonder ontroering bekijkt: zes verdiepingen, één hooge wand van lange smalle vensters, de spitsgevel versierd met twee zitbeelden die de scheepvaart voorstellen, twee pronknaalden, en heel in de hoogte vier aardige maskers in medaljons, die blazen uit hun bazuinwangen de winden van noord en zuid, oost en west, de winden die beslissen over het lot der zeilschepen; de bouwmeester was een geestig man: den pest-blazenden zuiderwind heeft hij voorgesteld door een doodskop, den westwind door een Aethiopiër.
Wat de Groote Markt langs den westkant in grootte verloor, won zij aan de zuiderzijde. Immers, vlak vóór de huidige zuidelijke gevelrij stond een blok huizen van deze gescheiden door het Maanstraatje. Dat blok verdween rond 1714. Slechts op het einde der XIXde eeuw kreeg de physionomie van het marktplein een paar wijzigingen. Daar hebben wij vooreerst het geval van het Wisselstraatje. Vóór 1872 mondde daar een straatje uit van vier stappen breedte. Dat de hygiëne er bedenkelijk was, bewijzen klachten die dagteekenen van de jaren '30. Maar de afsluiting van den noordelijken markt-wand was volledig, de lange lijn van gevels was ongebroken. Onze moderne vakmenschen zouden wel een middel gevonden hebben om het rioolwerk te verbeteren zonder het stadsbeeld te schaden. Reeds in 1861 werd het plan opgevat het straatje te verbreeden; in 1875 werd het uitgevoerd. De Commissie van Openbare Werken zei in haar verslag aan den Gemeenteraad: ‘Als zij verbreed is, zal de Wisselstraat een weg van groot verkeer worden; een deel van het gerij dat thans de Koepoortstraat belemmert, zal langs daar gaan. Dit zal dus de eerste afdeeling zijn van de prachtige straat waardoor de Groote Markt in gemeenschap moet gebracht worden met onze haveninrichtingen.’ (sic). Kenschetsend advies. Het was dus weer eens te doen om in het hart der oude stad een ‘prachtige’
| |
| |
straat aan te leggen. Om de verminking der intimiteit van het stadsbeeld bekreunde zich niemand. Maar de dingen verlopen heel anders. Het groot trafiek gaat nog altijd langs de smalle Koepoortstraat; de Sinjoor houdt van de wegen uit eeuwen-oud verkeer gegroeid, en - de Wisselstraat blijft een verlaten gaping, men is er niet in geslaagd het verkeer langs daar te canaliseeren.
Een tweede en meer jammerlijke verminking van de Groote Markt is de afbraak van het blok huizen, waaronder Het Tafeltje rond. Op zichzelf kon dat blok niet bepaald een schoonheid worden genoemd. Maar het gaf vastheid aan het beeld der Groote Markt. De eenheid der markt werd in 1907 gebroken, het Stadhuis van zijn optischen steun beroofd. Men hoeft niet in steden-aesthetiek geoefend te zijn om te zien dat het rechts gesteund wordt door de huizen der Zilversmidstraat, en dat het nu links elken steun mist. Het uitzicht der Groote Markt is er door geschaad. Rechts vaste afsluiting, links een gaping die den blik dwalen laat langs de vluchtende lijn der Suikerrui. Misschien is het kwaad slechts tijdelijk? Het plantsoen kàn eenmaal vervangen worden door een constructie die het kader der Markt weer zal afsluiten.
Tot in 1882 bloeide vóór het Stadhuis een linde geplant door de patriotten in 1831, ten teeken van trouw aan het Vaderland en van protest tegen het Huis Van Nassau. De Vrijheidsboom moest op den duur verdwijnen, maar wij bezitten schilderijen die het oud uitzicht weergeven. Vijf jaar later werd de Brabofontein opgericht die Jef Lambeaux, tijdens een verblijf in Italië, ontworpen had. De legendarische oorsprong van den stadsnaam staat thans uitgebeeld te midden van het marktplein. Het is een schoon schouwspel, als de zon spettert op het groen bronzen gewrocht, sierlijk als drijfwerk van Cellini, en de wateren neerplassen langs de glanzende heupen der Schelde-nymphen op de glimmende zeeleeuwen en den schubbigen draak, voor zij wegspoelen tusschen de donkere spleten der rotsblokken.
Vergeleken met de Groote Markt van Brussel, die fantastische gouden droom, is die van Antwerpen fijn genuanceerd-grijs maar niet bij machte om naast de herinnering van een fel bewogen verleden, ook een indruk van gezamenlijke pittoreske schoonheid te wekken. Echt antiek, nieuw antiek en voortbrengsels uit de groote verval-periode 1850-1880 staan er naast elkaar, teekens van smaak en wansmaak, monumenten van aesthetischen bloei en verval. De eenige marktwand, buiten het Stadhuis, die betrekkelijk voldoet, is die tusschen de Braderij- en Wisselstraten. Daar kartelen tegen de lucht punt- en trapgevels met gulden versierselen, de Engel, Sint-Matthys, Patroon der Kuipers, St. Joris met den Draak, (werk van J. Lambeaux), St. Sebastiaan, Het Brouwershuis met den arend. Kundige herstellers hebben deze gildehuizen van ondergang gered, alhoewel toekomstige geslachten er meer zullen van genieten, wanneer veel winterregens de nog wat versche gevels zullen gestriemd, en zonnebrand ze doorbakken hebben. Ook het huis De Vos heeft een aardigen gevel, die geen slecht figuur maakt naast zijn buren. De hoek der Wisselstraat blijft een afzichtelijke pleister. Voor een veertigtal jaren was het Huis Kreglinger geflankeerd
| |
| |
door witte gevels. Daarmee staan wij voor het vraagstuk der ‘witte gevels’. Het Huis der Kuipers was toen Café du Télégraphe. Bij de restauratie was men van plan den gevel te bewaren, toen bleek echter dat de steen bedorven was. Daarnaast was de drogerij In den Engel die verbouwd is. Die drogerij had beneden rondvensters van een aardig, antiek effekt. Het huis rechts van het Huis Kreglinger werd door die familie bewoond. Het was een ruim huis van vier verdiepingen, met eigenaardige lage, breede rondvensters op het gelijkvloers en op de tusschenverdieping. Er zijn nog menschen die houden van die oude witte huizen met witte neteldoeken strakgespannen gordijntjes aan de vensters, huizen die er gezellig uitzien, huizen voor een roman van de jaren '40. Het is een sympathie die wij diep in ons hart begraven. Gelukkig zijn er nog eenige schoone specimens in de oude stad, o.a. in de Lange Gasthuisstraat, in de Keizerstraat, enz...
Maar de mooiste, de meest emotieve gevels, zijn nog altijd het Huis der Schrijnwerkers (thans Huis Ratinckx) en daarnaast dat der Lakenwevers. Hier hebben geen stalen borstels de patine afgeschrobd. Het Huis der Schrijnwerkers is mooi zwart-uitgevreten, met een fries van neerstige engeltjes boven het gelijkvloers. Draagt het ook teekens van verval, zijn beelden uit de nissen van den gevelpunt verdwenen, toch wekt het den indruk van eerlijke echtheid en blijft het een der meest oorspronkelijk bewaarde gevels van Antwerpen. Niet minder eigenaardig is het naburige huis met zijn hooge vensters en dubbele fries waar de episoden van het bedrijf der Lakenwevers afgebeeld zijn. De reeks trapgevels ging, voor 1875, tot den hoek der Maalderijstraat, maar toen werd die hoek vervangen door de leelijke burgerhuizen die er nog staan. Het koffiehuis op den westelijken hoek der Maalderijstraat, in soberen Louis XV, heeft schoone afmetingen, terwijl het overige van die marktzijde volkomen onbeduidend is. Aan den noordkant bleef een mooie zwarte rocaille gevel ongeschonden, en het huis op den hoek der Wisselstraat, zonder architecturale betekenis, heeft toch decoratieve waarde met zijn kleurige uitstallingen van oud porcelein en koperwerk.
Men mag veilig zeggen dat het een halve eeuw geduurd heeft voor het verwaarloosd Stadhuis van buiten gerestaureerd, en het verouderd en voor moderne behoeften onbruikbaar geworden binnenste herschapen was in het tegenwoordig complex van ontvangstzalen, rijke cabinetten en gerieflijke bureelen. Het kost eenige moeite om zich het inwendige voor te stellen zooals het er moet uitgezien hebben toen de dubbele eeretrap en de door karyatieden geschraagde koepel nog niet bestonden. Het centrum van het Stadhuis was toen een donkere open koer waar het binnenregende, en die gelukkig bewaard is in een studie van Leys. De naam van dezen patriciër is innig met het Stadhuis verbonden.
Een patriciër, dat was hij, de man die zulk een fijnen kijk op het leven had. Op het laatst van zijn dagen kreeg hij een baronie, maar hij wàs adellijk van in de wieg. Met vorstelijke oogen zag hij het volk; het verleden leefde met sterke visionnaire kracht in zijne verbeelding, zoodanig dat hij geheel in het
| |
| |
teeken stond van de geschiedenis. Hij schilderde zijn droomen op de wanden van het Raadshuis zijner stad. De muurschilderingen in de zaal die thans zijn naam draagt zijn het voornaamste kunstwerk van het Stadhuis en een der kostbaarste schatten die Antwerpen bezit. De versieringen der trapzaal, hoe fel ook hun kleuren klaroenen, zijn, met uitzondering van Piet Verhaert's werk, prentjesachtig naast die van Leys. De gemeentelijke rechten die de stad, na eeuwen, van de heerschende prinsen afgedwongen heeft, zijn in de Leyszaal voorgesteld in vier tafereelen van sober en voornaam coloriet. Vastberaden besluit tot verweer, besef van de waarde van het poorterschap, spreken uit elke figuur van de twee groote paneelen, rechts en links van den schoorsteen. Daar staat in de Vierschare, de Genuees Battista Pallavicini, met zijn goed, slim wezen, naast hem zijn gade met het fijne zuidelijk profiel. Daar zit de ernstige groep van schouteet en Wethouders, en de Stadspensionaris met het fletsbleek gezicht van een die leeft in de perkamenten der privilegieboeken. En dan die hoornblazer met zijn knoestigen kop en zijn hoorn, die 't volk roept om te hooren de stem der Wet! Te voeten uit, oer-type van den poorter, in den volsten zin van het woord, dat is er een die recht uit de XVIde eeuw komt. Antwerpsche kenmerken staan ook te lezen op het wezen van elken burger: voorzichtig overleg, bewustheid van solieden rijkdom, besef van de werkelijkheid, gastvrijheid jegens den vreemden koopman, en tevens voldoening die hij niet bekent, over de ruiling van rijkdom en het vermeerderen van zijn welstand. Voor de pui van het oud Stadhuis staan de weerbare mannen met hun lansen en scherpe degens klaar om hun stad te verdedigen tegen Marten van Rossem. Ziet daar den rijzigen Corneel van Spangen, den jongen schepen, veerkrachtig als een scherprechter. En den Holbein-achtigen, buiten-burgemeester Lancelot van Ursele. En de veerdige poorters, gister gildebroeders, heden wapenbroeders,
allemaal volbloed Sinjoren, mannen met wie niet te schertsen valt als hun goed recht bedreigd is. Ook de groote privilegie-schenkers heeft Leys in deze zaal bijeen gebracht, de Hertogen van Brabant en Burgondië, en de Vorsten van het heilige Roomsche Rijk. Daar is Hendrik van Lothrijk, de Kruisvaarder, die de eerste scheepvaartrechten instelde, Jan de Derde, met zijn heldere blauwe oogen in zijn steen-rood wezen, die de grondvesten zag leggen van O.L. Vrouwekerk, Philips van Burgondië, de voorzichtige, geheel in scharlaken, met zijn hoogen opgetoomden hoed, en spits profijtelijk gezicht. Maar dezen, ook de Vrouwe van Parma en de vrijmoedige Prins Karel, wijdbeenige knaap gansch in wit satijn, houden den blik niet vast, die liever terugkeert tot de episoden uit het civieke leven.
Op de fresco's die destijds de eetzaal van den kunstenaar en nu de kamer naast de Leys-zaal versieren, zien wij een gemoedelijker aspect van het leven der poorters. Wintertijd. Er is ijs op de vestinggrachten en het wemelt er van schaatsenrijders. Achter de stadswallen rijzen de torens der kerken, kapellen en conventen, en de daken der steenen en houten huizen, en de lucht hangt donker boven het land. Oude en jonge paren trekken schertsend, arm aan arm,
| |
| |
de stad uit over de drukke vestingbrug. Pijpers stappen uit de poort op de maat van een lustige wijs, en hongerige wandelaars zullen warme oliekoeken vinden aan het bakkerskraam. Nieuwjaar in Vlaanderen. De lange avonden zijn gezellig in de warme poortershuizen. Straks treden de gasten binnen. Heer en vrouwe van den huize zeggen hun gulhartig welkom. De pauw prijkt statig op den disch, en koele wijn in groene roemers vonkelt. De schilder heeft er zichzelf guitig afgebeeld, glurend uit een hoekje, alsof hij er, voor komende geslachten, wilde blijven leven samen met de poorters van oud-Antwerpen.
Benoorden de Groote Markt, ingesloten tusschen Werf, Koepoort- en St. Paulusstraten, ligt de eigenaardigste wijk der oude stad; een wijk die, hoezeer ook, althans gedeeltelijk, verminkt en opgepoetst, in haar geheel de kostbaarste relikwie van het Antwerpsch verleden is. De Sinjoor, met zijn gehechtheid aan den waterkant, heeft een zwak voor deze buurt. Het verleden spreekt uit elken steen, de physionomie der wijk fluistert een geheimzinnige taal. De Groote Markt en de hiervoor beschreven omliggende straten, hoe oud ook, door ruimte, netheid, aanzien der huizen en verkeer, een modern aspekt vergeleken met deze eenige en in veel deelen ongeschonden wijk. Wie er binnenkomt langs de Braderijstraat, logische lijn van onzen weg, wordt gewaar dat hij in een zelfstandig kwartier getreden is met eigen licht en lucht, eigen kleuren en geuren, andere menschen, andere geluiden.
Nergens is het net der straten zoo grillig geweven, de perspectieven zoo onverwacht. De straatnamen zijn pittig en kleurrijk. Zij doen denken aan de nering van vroeger tijden: Kuiperstraat, Palingbrug, Zilversmidstraat. Andere klinken rijk ofschoon in averechtsche verhouding tot hun uitzicht: Groote en Kleine Koraalberg, Guldenberg. Een enkele heeft den matten klank van kloostergangen: de Zwartzusterstraat. Het peil der wegenis daalt en klimt. Er zijn zachte glooiingen, hobbelige hellingen, brokkelige trappen, en men vindt er ook den laatsten overwelfden doorgang van aangrijpend uitzicht. Daar zijn nog oude patriciërswoningen, herschapen in kantoren van koloniale waren, door de open poort ziet gij een donkere koer, vol vaten en kisten, en de kasseien zijn van olie doortrokken. In smoezelige winkeltjes vindt gij nog primitief speelgoed, groenten en suikerbollen in dompige bokalen. Zestiendeeuwsche pakhuizen hebben smalle getraliede vensters en een hermetische, zwaarbespijkerde deur. Daar zijn ook profijtelijke hofkens van kwezels, een klooster, scholen van patronages, tingeltangels voor matrozen, met exotische namen Falmouth, Odessa, Boston.
In de hooge grauwe huizen hokken tallooze gezinnen samen. Tegen de verflooze gevels vlekken bloempotjes achter houten balkonnetjes. Smalle donkere gangen leiden naar gore achterhuizen, door geen zon gekoosd. Geluiden en geuren zijn hier ook van eigen aard. Nijdig gepijp van reuzenorgels slaat uit de danskroegen, uit den ‘Elesee’, uit ‘Palace Boulogne’. Mosselwijven kelen, met een gezicht van een menade. De man met de veelkleurige ijsroomwagen zwaait zijn bel met energie, de groote steamers wier masten van uit sommige
| |
| |
straten al zichtbaar zijn, laten hun sirenen joelen en gieren alsof zij verlangen naar den wijden oceaan. Uit de keldermonden stijgt een lucht van klamme diepten, uit de eetwaar-kramen komt de walm van ‘frites’ en gebakken visch. de ozone der tij wordt aangedragen door den Scheldewind.
God, wat een mooi brok oude stad! Het volk leeft er zijn lieve leventje tusschen de danskroegen en den Kalvarieberg, devoot en liederlijk, mystiek en cyniek. Daar knielen de vrouwen als het Heilig Sacrament naar een stervende gedragen wordt en zingen bij valavond de kinderen hand in hand hun reien. Daar zwaaien de fluweelen rokken der meiden in den dans. Daar wordt ook zonder veel dralen met de messen gespeeld in de dolle braspartijen. Hoog boven de wijk, op een fantastische rots, tegen de grauwe wanden der St. Pauluskerk, maakt Ons Heer aan 't Kruis het gebaar van ontferming.
Veel kunstenaars van onzen bodem hebben hier geleefd en gewerkt. Geslachten van schrijvers, van Conscience en Sleeckx, tot Emm. de Bom, Baekelmans, hebben er het bedrijf der menschen geobserveerd, en doen herleven in romans, novellen, essays. Geen Antwerpsch schilder of hij heeft zich laten bekoren door de schakeeringen der roode pannendaken, de verweerde gevels der eeuwenoude gebouwen en donkere sloppen, Leys, H. de Braekeleer, Piet Verhaert, Walter Vaes, René Bosiers... Romantieken en realisten, artisten met de verf, de etsnaald en het krijt, geboeid door de atmosfeer der oude stad en de kleurige levens-aspekten, zijn gekomen tot onuitputtelijke bron van impressies, en hebben hun indrukken vastgelegd.
Door de Braderijstraat waar nog wel zes of zeven authentieke gevels te zien zijn, en tegen zwarte huizen der XVIde eeuw een der bevalligste onzer vijfhonderd O.L. Vrouwebeelden troont, komen wij links op een kruispunt waar het oude stads-schoon zijn hoogtepunt bereikt. Links de wegglooiende Kuiperstraat, voor ons de smalle geul der Vleeschhouwersstraat en hoog boven de nauwe straten, het pakkend visioen van het Vleeschhuis.
Oud en statig staat het daar, met zijn rustige baksteenen muren, van gele hardsteenen strooken doorstreept, en zijn vinnige zeskantige torentjes. Het is een dier stadsgezichten wier indruk evenmin als die van een schoone symphonie door woordenfraaiheid uit te drukken is. Vooreerst het gebouw zelf. Degelijkheid van bouwstof, soberte in de versiering, evenwicht der proporties werken samen om te doen beseffen dat men zich bevindt voor een dier zeldzame voorbeelden van volkomen aanpassing van de vinding van den kunstenaar aan de eischen der zakelijkheid. Voegt daarbij de materieele indrukken: de verve die de tijd er op geborsteld heeft, den korrel van den steen, en de elementen van pittoreske waarde: de enge dichtbepeupelde straten, een groep vertellende kinderen neergehurkt tegen sombere muren, of de droefstemmende orgelmuziek in de kroegen, of de zieke schijn der rosse avond-lampen waarbij het gevaarte hooger wordt, en zwarter. Elk seizoen brengt zijn eigen schoone tinten. De zomer met zijn felle lichtbalken en donkerblauwe schaduwen, het najaar met zijn romantisch middaglicht, de winter die zijn sneeuwvrachten tegen de oude
| |
| |
muren neerplekt, - elk jaargetijde hult het Vleeschhuis in den mantel van zijn eigen licht. Schoon oud ambachts-kasteel! Men moet er rondwandelen, de impressies langzaam laten inzijpelen. Langs de hobbelige Drie Hespenstraat komt men op de helling die daalt in de Burchtgracht. Christus recht zich droef boven de arme huizen. De holte van het gewelf dat gaapt als een zwarte mond. Het volk gaf aan dat gewelf den rooden naam van Bloedberg, herinnering aan de gruwelen uit den tijd van Alva. Voor dat in het gewelf de twee spitsboogramen aangebracht waren, was het van een somberder uitzicht. De oorspronkelijke aanleg schijnt te zijn hersteld? De archeologen mogen er plezier aan beleven. Maar de indruk van mysterie is weg. Aan den zuidkant van den Bloedberg klimt de breede, brokkelige trap van het Reepstraatje of den Reep naar het hooger wijkdeel; de straat met hare arme, donkere huizen die wegkromt naar den Scheldekant, is de Palingbrug. De Reepstraat is beroemd in het Antwerpsch leven om haar poppenspel dat geen oningewijde vermoedt achter de lage kelderdeur van het hoekhuis.
Het achtbaar Gezelschap der Poppen speelt er het oud repertorium van Vlaamsche volksdramas met de hartroerende of onversaagde titels: De Vliegende Ridder, Orsino de Bandiet der Rotsvestingen, Onschuldig veroordeeld of van honger gestorven. Daar vechten en declameeren, dansen en zingen, de Neus, de Kop, de Grijze, en de Schele. Daar halen vorsten en bisschoppen, Koning Lodewijk en Tulpijn, Koning Pepijn en de Prins van Napels, hun hoogdravende tiraden uit. Daar zijn de edele prinsessen die de jongens van 't Schipperskwartier kunnen doen schreien: de Prinses van Akwitanië, Genoveva van Brabant. Jong en oud uit deze buurt haalt zijn hart op aan een literatuur die de primaire deugden en gebreken verwerkt heeft tot sappige volkskunst. De vrekkigheid van Harpagon, de vriendschap van Orestes en Pylades, de smeltende liefde van Capulet's dochter, de huwelijkstrouw van Fidelio vonden geen roerender of krachtiger taal dan in den mond van onze aartsvaderlijke poesjenellen.
Van het begin der XVIde tot op 't laatst der XVIIIde eeuw bezat het ambacht der Beenhouwers in het Vleeschhuis ruime hallen en vergaderzalen. Toen braken donkere dagen aan, tot het Vleeschhuis eindelijk pakhuis werd. Voor enkele jaren kon men nog op den westelijken gevel in groote witte letters lezen: ENTREPOT. Allerlei koopwaren, waaronder ontvlambare, waren er opgestapeld. Het mag een wonder heeten dat het oud gebouw niet, volgens Antwerpsche traditie, in vlammen opgegaan is, zooals het Oostersch Huis, beschamender gedachtenis. Zelden was de stadsregeering gelukkiger geïnspireerd dan toen zij het Vleeschhuis kocht om er hare verzamelingen van nijverheidskunst ten toon te stellen. Wat in het nieuw Museum tijdens den oorlog 1914-1918 onder het beleid van eenige toegewijde kenners, tot stand is gebracht, verdient niets dan lof. Uit het oud pakhuis is een keurig Museum van Toegepaste Kunst gegroeid. In de groote halle gelijkvloers zijn kunst-nijverheidsproducten smaakvol ten toon gesteld. Wapenrustingen, slagzwaarden, roerdompen, privilegie-koffers met ingewikkelde sloten, gildebanieren van fijne vergane nuancen
| |
| |
spreken er van lang vervlogen tijden. Verlakte draagstoelen, sneeuwsleden en aardige kachels doen denken aan toneeltjes uit het intieme leven. Een merkwaardige verzameling houten beeldjes en groepen, o.a. een Laatste Avondmaal en een Graflegging, getuigen van het talent der Antwerpsche houtsnijders uit de XVde en XVIde eeuw. Kostbaar glas- en aardewerk uit Italië, Frankrijk, de Nederlanden, Duitschland, Indië, China, mitsgaders Egyptische oudheden, bevinden zich op de eerste verdieping waar ook eenige met rijkdom en smaak ingerichte interieurs een denkbeeld geven van het vroeger patriciërsleven. Men ziet er o.m. een gezellige zeventiendeeuwsche keuken, een stemmige met goudleer behangen slaapkamer, een voorname vergaderzaal, verschillende typen van woonkamers rijk gestoffeerd, behangen met Corduaansch leder, zijde en toile de Jouy. Vernuftig aangelegde galerijen, zoo dat het inwendige indrukwekkende dakgeraamte geheel zichtbaar is, bieden op de tweede verdieping aanzienlijke ruimte voor studie-documenten, ethnographische verzamelingen en een eenige keur van moderne, meestal Fransche, kunstplakkaten, schenking van een Antwerpsch liefhebber, - wat een verrassing in het XVIde eeuwsch ambachtshuis, danseressen van Chéret, proletariërs van Steinlen en hetaïren van Toulouse-Lautrec!
(Slot volgt)
Arthur H. CORNETTE
|
|