| |
| |
| |
George Meredith
Een herschatting
GEORGE MEREDITH, de Engelse romanschrijver en dichter die thans opnieuw op het voorplan treedt - de recente heruitgave van verschillende zijner werken in Engeland en de vertaling van het belangrijkste deel van zijn oeuvre in Frankrijk bewijzen het -, werd in 1828 te Portsmouth geboren en weinige maanden vóór zijn dood in 1909 werd hem de hoogst-zeldzame ‘Order of Merit’-onderscheiding uitgereikt. Daardoor kreeg toen een der hoogtepunten van de Engelse literatuur der XIXde Eeuw zijn officiële en, het zij gezegd, welverdiende bekroning.
Bijna onmiddellijk na zijn overlijden vielen Meredith en zijn werk nochtans in ongenade. Dit doet zich in de schrijverswereld wel meer voor. Doch in het geval van deze virtuoos kwamen andere factoren tussenbeide. De werkelijke Meredith, zoals die in de rond die tijd gepubliceerde biografieën werd uitgetekend, beantwoordde helemaal niet, of tenminste ogenschijnlijk helemaal niet aan wat twee op elkaar volgende generaties Britten van hem hadden gedacht. Voor hen was hij jarenlang een Wijze, de Wijze Man, een Orakel, een halve-god geweest. De levensstudies maakten dan plots van hem een reus op lemen voeten. Hij was, zo werd hij de lezer voorgesteld, een snob, een dandy, een egoïst, een vaak harteloos man, die dan nog niet zelden met zijn overtuiging een loopje nam: vrienden en officiële instanties maakte hij er een geheim van, de zoon van een Porthsmouths handelaartje in textielgoederen te zijn. Toen zijn eerste echtgenote op sterven lag - zij was eertijds zijn dak ontvlucht -, weigerde hij haar het bezoek te brengen waar zij met nadruk naar had gevraagd. Hij geraakte in onmin met zijn vader en met zijn zoon. En ofschoon hij een diep-overtuigd liberaal was, werkte hij jarenlang ‘om den brode’ mee aan een provinciale conservatieve krant!
Al die verwijten, plus zoveel andere, zijn gegrond. Doch we zouden ongelijk hebben, en Meredith onrecht aandoen, als we ons nog vandaag - zoals dertig, veertig jaar geleden - uitsluitend zouden inlaten met de negatieve zijde van zijn persoonlijkheid. Wat zijn tekortkomingen ook mogen geweest zijn: door Meredith's verzenbundel ‘Modern Love’ loopt de draad van zijn ongelukkig liefdesavontuur met zijn eerste vrouw. Doch er is daar geen spraak van Strindbergse, ik schreef haast, van Joachimse wraakneming op haar. Zelfs niet van egotisme, laat staan van egoïsme. Trouwens, steeds en altijd is Meredith de advokaat geweest en gebleven van de vrouw, vooral van de vrouw die in opstand komt tegen de mannelijke hebzucht, zoals Clara, ja zelfs Laetitia in zijn roman ‘The Egoist’. En in zijn diepste ‘zelf’ een snob, een poseur en een egoïst of niet, als geen ander vóór of na hem heeft Meredith over DE
| |
| |
EGOIST de staf gebroken, zodat de naam Sir Willoughby Patterne, als een familiewoord voor de egoïst, in de Engelse taal burgerrecht heeft verkregen.
***
Op de keper beschouwd zijn die menselijke tekortkomingen overigens maar van zeer bijkomend belang en dan nog niet steeds in hun waarachtige perspectief bekend. Bepaalde aspecten van Meredith's gedragingen zijn met hem in het graf gegaan. We zullen die dus wel nooit meer kunnen ontwarren. En daartegenover staan tenminste twee andere belangrijke feiten die we wèl kennen. Ten eerste: de fundamentele goedheid van zijn karakter blijkt uit zijn getrouwheid aan zijn vrienden, en uit dezer trouw aan hem. Doch wellicht nog duidelijker uit de enkele punten van diepere goedheid waar ik zo net naar verwees. Ten tweede: om het de criticus B. Ifor Evans na te zeggen: met Samuel Butler is George Meredith in Engeland de meest-uitgesproken profetische geest van de XIXde eeuw geweest. Geen van beiden heeft nochtans geleerde of pedante wijsgerige traktaten nagelaten. Want, ziet u, de Brit houdt over 't algemeen niet van de abstracte Idee. Hij benadert het leven langs de paden van het empirisme, steunend op overlevering en ervaring. Daarom laat hij, nogmaals naar het getuigenis van Evans, zijn wijsbegeerte vaak in de levenstaferelen van zijn romanliteratuur aan het woord komen.
Nu is dat precies wat Meredith heeft gedaan. Met een heldere kijk op de zaken besefte hij - en hieruit blijkt zijn profetisme (vergeef me het woord) allerduidelijkst - dat de ideeën van evolutie à la Darwin, van het biologisch ontstaan van de mens en meer dergelijke dingen, om een nieuwe ethica vragen. ‘De Mens’, zei hij eens, ‘moet bewust zijn van zijn organisch verband met de Natuur, en in het licht van die gegevens moet hij zich een zelftucht opleggen, afgestemd op een rijkgevuld en welgeordend leven. Doch bovenal mag hij geen ontsnapping zoeken in een eigenwijze opvatting van het bovennatuurlijke (- zou dat misschien een waarschuwing vóór de tijd, tegen het hedendaagse existentialisme zijn? -), noch in de misleidende zelfvertroosting van het sentimentalisme.’ - Waar het de auteur om gelegen kwam, was dat de moderne mens onder de druk van de nieuwe abstracte en toegepaste wetenschappen, een nieuwe zedenleer moet ontwikkelen wil hij over de machine zegevieren, en dus beletten dat de machine over hem triomfeert.
Laten we het niet vergeten:
George Meredith publiceerde zijn eerste boek in 1851. Dat is dus twee jaar na zijn huwelijk met de weduwe Mary Nicolls, zes en een half jaar zijn oudere, die de dochter was van Thomas Love Peacock die ik straks nog moet vermelden. Dat eerste boek was een verzenbundel onder de titel: ‘Poems’. Acht jaar later kwam ‘The Ordeal of Richard Feverel’ klaar, zijn eerste roman. Kort voordien had de industriële revolutie de machine definitief gekroond op de grote internationale tentoonstelling te Londen van het jaar 1851, en met grote felheid
| |
| |
woedde de tweestrijd tussen de Mens en diezelfde Machine. Charles Dickens had juist de serie zijner machtige sociale romans ingezet, waarin de zaak der kleine lui wordt bepleit en waarin de wantoestanden, uit de industriële revolutie gesproten, aan de kaak worden gesteld.
Het zwaartepunt van Meredith's belangstelling lag evenwel elders. Hij had noch de geaardheid noch de roeping van een socioloog, en nog veel minder van een sociaal hervormer. Meredith was een filosoof en een psycholoog en in die dubbele hoedanigheid interesseerde hij zich véél meer voor de psychologie van het Individu: zijn handel en wandel, en zijn contact met het leven, met zijn medemensen en met de Natuur, deze ‘Heilige Werkelijkheid’ zoals hij haar bestempelde.
G.K. Chesterton sprak eertijds van George Meredith als van een ‘machtige en majestueuse paradox’. Een paradox was hij inderdaad! - In hem vinden we immers een uiterst-curieuse en niet altijd gare en klaar-afgebakende dooreenstrengeling van de meer intuïtieve dan rationele Duitse metaphysica die eveneens Jean Paul Richter en Thomas Carlyle beïnvloedde; van de ‘terugkeer naar de Natuur’ van J.J. Rousseau; van de bijna bovenmenselijke ‘getrouwheid aan de Natuur’ van de Praerafaëlieten; van de strenge, vrij-didaktische zelftucht van het Victoriaanse tijdperk; van onmiskenbare Franse en Keltische invloeden en, last but not least, van de bijna klassieke comische geestesstructuur van een Thomas Love Peacock, wiens behuwdzoon Meredith op een-en-twintigjarige leeftijd werd. In zijn jeugdjaren was Peacock een vriend van Shelley geweest. Hijzelf publiceerde een aantal grillige, maar finaal unieke romans, opgestopt met paradoxen, vooroordelen en zonderlinge belezenheid, uiterst-spirituele dialogen en hier en daar een gedicht. - Doch Meredith ontpopte zich bovendien als een der baanbrekers van de psychologische benadering van het Individu in de Engelse romanliteratuur, en zijn profetische blik veronachtzaamde geenszins het aestheticisme dat in zijn latere levensjaren - zij het ook voor korte tijd - via Walter Pater en Whistler, met Oscar Wilde, Beardsley en de vermaarde en ietwat beruchte groep van de ‘Nineties’, de scepter zou zwaaien.
***
Vaak legt men Meredith de ingewikkeldheid van zijn stijl en van zijn op paradoxen en calembours beluste gedachtengang in de weg. Een te grote toevoer van disparate elementen, moeilijk of ternauwernood verwerkt, heeft er gedeeltelijk fout aan. Maar anderzijds moet worden toegegeven dat men de zogenaamde ‘ongenaakbaarheid’ van Meredith's geschriften aanzienlijk heeft opgeschroefd. Een boek als ‘The Tragic Comedians’ plaatst de lezer voor geen moeilijkheden van enige tel, voor zover er van enige moeilijkheid mag worden gewaagd. ‘The Ordeal of Richard Feverel’ en ‘The Egoist’ die er zich beide op beroepen en beroemen zijn beste prozawerken te zijn, zijn indigester. Doch laat u me dit zeggen: met het oog op een verwerking tot luisterspel heb ik in
| |
| |
de afgelopen maanden ‘The Egoist’ gelezen en herlezen, van de eerste bladzijde tot de laatste, en omgekeerd. Naarmate ik met mijn werk vorderde, heb ik dit boek in en rond me voelen groeien, en toenemen aan vlucht en gestalte en, in de edelste zin van het woord, aan diepe, humanistische schoonheid en schoonmenselijkheid. Is Don Quichot het symbool van de romantisch-idealistische avonturenzoeker, dan is Sir Willoughby Patterne (althans voor mij persoonlijk is hij het geworden), de supreme incarnatie van het beschaafde en gecultiveerde, niet-agressieve, op aesthetische grondslagen bijna verantwoorde egoïsme dat in mindere of meerdere mate in elk van ons huist. Een egoïsme dat met rang of stand niets heeft te maken, daar het uitsluitend vonken schiet en gedijt op het terrein van onze intieme gedragingen en gedachtengang ten opzichte van onze onmiddellijke nabestaanden: bloedverwanten, aangetrouwden, huisgenoten, vrienden en goede bekenden. Dus geen klasse- of caste-egoïsme doch het egoïsme van de man tegenover zijn verloofde of zijn echtgenote; van de vader tegenover zijn dochter; van neef tot neef; van vriend tot vriend. Kortom, het egoïstisch element in het allerindividueelste gemoeds- en gevoelsleven, nagegaan, bestudeerd en opgetekend in zijn directe weerslag en uitwerking op de intiemen des huizes.
Iemand heeft eens gezegd dat Meredith iets van Watteau in zich heeft en dat hij, als Watteau, over hagen, hekken en muren heen tuurt naar de luitjes die zich onder het ruime en open hemelgewelf in het leven vermeien. Wat betreft de plaats van waaruit beide kunstenaars de mensen waarnemen, en de techniek die zij beiden voor de beschrijving der waargenomen uiterlijke vormen van de natuur aanwenden, kan ik het met die vergelijking best stellen. Doch in tegenstelling dan weer met Watteau idealiseert Meredith zijn personages niet. Hij beschrijft deze ternauwernood. Naar het lichaam zien we hen, net zoals wij de modellen van een impressionistisch kunstschilder te zien krijgen. Maar eens dat we onze indrukken over hun physische verschijning hebben opgedaan, dan laten die ons ook nooit meer los. En wat waar is van hun physisch verschijnen, is het in het veelvoudige van hun karakters en van het landschap waar zij zich in bewegen. In een boek zoals ‘The Egoist’ groeien deze met elke bladzijde... Die groei vordert misschien langzaam - Meredith kent geen haast, en schijnt ook van de lezer te verwachten dat die niet gehaast is, wat ten slotte een der meest rake verwijten is die men tegen zijn geschriften in het midden kan gooien. - Maar hij vordert gestadig, fraai, adellijk, majestueus tot de lezer daar uiteindelijk in communieert en zijn aandeel heeft.
***
Andere romans van Meredith zijn dan weer veel gemakkelijker dan de ‘Richard Feverel’, die een ietwat onrijpe studie is van de problemen der morele opvoeding, en dan ‘The Egoist’ (1879), deze uiterst-subtiele en kloek-gebouwde studie van de Egoïst die ‘uit te sterke liefde voor zichzelf, zichzelf naar 't leven stond’ en van de unieke en zeer geleerde Dr. Middleton, die bereid
| |
| |
wordt gevonden het geluk van zijn dochter te offeren voor een zeer speciaal soort porto, 'n voorvaderlijke portwijn, nagenoeg negentig jaar oud. Een glas troost hem geen negentig jaar vroeger te hebben geleefd, of op enig ander ogenblik dan het heden! - Met andere romans bedoel ik in de eerste plaats: ‘Evan Harrington’ (1860), ‘Rhoda Fleming’ (1865 - R.L. Stevenson zei er van dat dit het machtigste ding in de Engelse Letteren sinds de dood van Shakespeare is), ‘The Adventures of Harry Richmond’ (1871), ‘Diana of the Crossways’ (1885) en ‘Lord Ormont and his Aminta’ (1894).
***
Nog twee aspecten van Meredith werpen beide een bijzonder sterk licht op de beweerde moeilijkheid van Meredith's geschriften.
Die aspecten zijn:
Ten eerste: George Meredith was ontegenzeggelijk en door alles heen, een dichter. De stijl van zijn romans is nagenoeg altijd die van een dichter. En dan nog wel van een wijsgerig dichter. Zelfs dààrin bleef de auteur zijn dichterschap getrouw, ofschoon hij wel wist dat dit, van het standpunt van de lezer uit bekeken, ten nadele van zijn romans-qua-romans zou uitvallen. Als ik hier van lezer spreek, bedoel ik natuurlijk de doorsnee lezer. De meer selectieve lezer zal daar immers de grootste, practisch onovertroffen verdienste van het Meredith-se werk in zoeken... en vinden!
Van zijn verzenbundels als zodanig verdienen vooral onze aandacht: ‘Modern Love’ (1862), ‘Poems and Lyrics of the Joy of Earth’ (1883), ‘Ballads and Poems of Tragic Life’ (1887) en zijn ‘Odes in Contribution to the Song of French History’ (1898).
Tweede aspect: Meredith's uitgesproken filosofische opvatting van de ‘Comische Geest’. Die treft men in al zijn geschriften aan, tot vermaak en jolijt en bewondering, doch ook ter pijniging van de lezer. Ref. zijn metaforen, zijn paradoxen en zijn eerder impressionistische beeldspraak.
Meredith is hier ontegenzeggelijk de waardige opvolger van zijn schoonvader Thomas Love Peacock, en door dezes bemiddeling, van een traditie die in de Engelse literatuur teruggrijpt naar de ‘Comédies de moeurs’ van de 17de eeuwse Restauratie-periode, en nog veel verder in het verleden. Het is een traditie waarvan Oscar Wilde eveneens heeft geërfd. Het is dus niet onbelangrijk te verwijzen naar het feit dat Oscar Wilde steeds blijk heeft gegeven van de diepste achting en bewondering voor Meredith, met ongeveer dertig jaar zijn oudere, en hem ‘de Browning van het Proza’ heeft genoemd en een ‘niet te vergelijken romanschrijver’.
Sinds de publicatie, enkele weken geleden, van een indrukwekkend aantal brieven van en aan Robert Ross onder de titel ‘Robert Ross, Friend of Friends’ (Uitg. Jonathan Cape) weten we nu ook dat er aan werd gedacht Wilde, in
| |
| |
zijn gevangenis van Reading, een exemplaar te sturen van Meredith's toen net verschenen ‘Essay on Comedy’ (1897), in de overtuiging dat dit hem zou amuseren.
***
Maar wat heeft Meredith nu eigenlijk voor met die ‘Comische Geest’, de ‘Comische Idee’ en het ‘Comische Element’? - De ‘Comische Geest’ beschrijft hij ergens als ‘Het zwaard van het Gezond Verstand’. Verder bezitten we van hem over dit alles het meesterlijke en al te zeer verwaarloosde essay dat ik daar net noemde. We lezen er in: ‘Als de Comische Idee in ons het overwicht had, zouden de dampen van de onredelijkheid en van het sentimentalisme van ons levenspad worden weggevaagd vóór ze de kans kregen in ons diepste wezen wortel te schieten... De Comische Idee verschilt grotelijks van de ironie en van de satyre, en staat aan de antipoden van het cynisme’.
Bijkomende gegevens over het onderwerp vinden we ook in Meredith's voorwoord tot ‘The Egoist’. ‘Comedie’, schrijft hij er, ‘is een spel dat men speelt om gegeven aspecten van het sociaal leven te hekelen... De Comische Geest ontwerpt een bepaalde situatie voor een aantal karakters. Hij verwerpt al het bijkomende in de uitsluitende achtervolging van deze karakters en van hun gezegden. Vermits hij een Geest is, jaagt hij de Geest in de mensen na. Visie en passie zijn z'n bijzonderste verdiensten. Hij denkt er gewoonweg niet aan u (d.i. de lezer) over te halen in hem te geloven. Volg hem en u zult zien. Maar het is nog niet uitgemaakt of u er iets zult bij winnen.’ - En verder: ‘Comedie is de waarachtige afleiding, net als ze de sleutel is tot het Boek der Aarde (bedoeld is: het Boek van het Egoïsme, dat zwaar met 's werelds wijsheid is beladen), de muziek van het Boek... De Comedie vat ganse secties van het Boek in één enkele zinsnede samen, en boekdelen in één enkel karakter zodat een omvangrijk deel van het Boek dat duizenden mijlen beslaat als het ontvouwd is, in één enkele comische situatie wordt geresumeerd.’
***
Wat rest er me nog te zeggen? - Enkel dit: deze opvatting van de ‘Comische Geest’ die grote berusting eist, is een der fundamentele eigenheden van wat ik het Meredith-isme durf noemen. Maar kort na Meredith's overlijden werd die opvatting verworpen, o.m. door Thomas Hardy, Swinburne, Gissing, zelfs door een Wells en een Chesterton, die hem zo ontzaglijk veel verschuldigd waren. Ze werd verworpen, tegelijk met de Victoriaanse zelftucht en het religieus, naturalistisch pantheïsme, in 't voordeel van steeds bijtender ironie en cynisme, doch vooral voor een bestendig verder doordringend pessimisme en een dito radeloosheid, die het werk van Meredith finaal vreemd zijn.
Zou het kunnen, dat de lezer van vandaag zoveel gewilliger teruggrijpt naar Meredith's romans dan dat hij het tien, twintig jaar geleden deed, omdat
| |
| |
hij tot het besef is gekomen, - wat de auteur reeds zijn voorouders had voorgehouden, - dat het beste heelmiddel tegen het pessimisme en tegen het optimisme dat de feiten miskent, de lach is?
Hugo A.J. VAN DE PERRE
| |
Bibliografische bijzonderheden
De meest-recente critisch-biografische analyse over de schrijver en zijn werk is de ‘Meredith’ van Siegfried Sassoon (Uitg. Constable - 1948). |
In goedkope uitgave zijn verkrijgbaar: ‘The Ordeal of Richard Feverel’ in de Everyman's Library, J.M. Dent; ‘The Egoist’ en ‘Beauchamp's Career’, in de World Classics serie van de Oxford University Press; ‘The Tragic Comedians - A Study in a well-know Story’, in de Penguin Books. |
De Franse vertaling verschijnt bij NRF-Gallimard. |
|
|