De Vlaamse Gids. Jaargang 36
(1952)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
Louis Couperus en de Grieks-Romeinse OudheidIN 1948 was het 25 jaar geleden dat Louis Couperus overleed, een feit, dat volgens gangbaar gebruik met de oprichting van een huldigingscomité, een officiële plechtigheid, een kranslegging en enkele lezingen werd herdacht. Inmiddels zijn de nevelen der welsprekendheid reeds lang weer verijld. En onbewust denkt men aan de woorden, die Couperus' ‘wufte’ pen onder de geblaseerde, ironische blik van de auteur met sierlijke paarse letters aan het papier toevertrouwde: ‘Eens ga ik dood... eindigt alles! Waarom zal ik geleefd hebben? Ik heb eenige boeken geschreven. Niemand leest ze meer als ik dood ben. Litteratuur is ouderwetsch. Ik wou, dat ik de uitvinder was van een aeroplaan, of zelfs maar van een praktische motor. Ik heb niets gedaan dan wat boeken geschreven. Mijn leven is heel nutteloos geweest’. Is de boutade van de meest charmante onzer autobiografen intussen een werkelijkheid geworden? Het is een feit, dat Couperus in zijn vaderland nooit de waardering verwierf, waar hij recht op had. De beste werken van de schrijver staan nochtans ook nu op een apart niveau. Het moge dan waar zijn, dat de minnaars van onze auteur thans, zoals vroeger, weinig talrijk zijn. In hun ogen is Couperus evenwel een bijzonder begaafd en veelzijdig kunstenaar gebleven, een der weinige Nederlandse literatoren van Europees formaat.
***
Couperus schreef ergens: ‘Geen lektuur is mij boeiender dan die van antieke schrijvers en dichters; geene geschiedenis is mij belangwekkender dan de Oude Geschiedenis; geene schoonheid bemin ik heviger dan de antieke Schoonheid’. Nu is het nochtans zo, dat de werken, die deze grote liefde voor de Oudheid weerspiegelen, doorgaans minder bekendheid genoten dan boeken als Eline Vere, Majesteit, Korte ArabeskenGa naar voetnoot(1). Of dit gebrek aan belangstelling voor de antieke werken te wijten is aan de terughoudendheid van het gewone Nederlands lezerspubliek voor exotische thema's en bellettrie van klassieke inspiratie, aan literaire en aesthetische criteria of aan andere factoren, moge hier buiten beschouwing blijven. Bedoeld gebrek bestaat en Couperus zou vermoedelijk de eerste zijn geweest om zulks te betreuren. Meer dan eens bekende hij immers, dat zijn antieke werken hem het dierbaarst waren. Deze bekentenis bewijst nog niet, dat 's schrijvers antieke verhalen ver- | |
[pagina 334]
| |
geleken met de andere van een superieur gehalte zouden zijn. De voorkeur van de auteur blijft niettemin waardevol, daar zij wijst op de overgave, waarmede de werken van klassieke inspiratie werden geconcipieerd. Een zeer omvangrijk deel van Couperus' oeuvre werd overigens door de Oudheid geïnspireerd. En dit deel biedt niet alleen vele artistieke schoonheden, maar het belicht tevens op markante wijze de persoonlijkheid van de schrijver.
***
Couperus' liefde voor de Oudheid was niet het resultaat van een ‘coup de foudre’ op rijpere leeftijd. Reeds als knaap verwijlde Couperus gaarne in de wereld der verbeelding. In zijn jeugdherinneringen gewaarde hij van de revelatie, die de kennismaking met de figuren der Helleense godenwereld op het gymnasium te Batavia voor hem betekende. Spoedig kwam hij onder de bekoring van de thans zo ouderwets aandoende verhalen van Ouida, met hun naïeve, melo-dramatische intrigue, die zich vaak afspeelt in een geïdealiseerd Italiaans landschap. Eén werk van de Engelse romancière bracht de vijftienjarige Couperus in extase, Ariadne, een fantastische geschiedenis vol allusies op de historie en de kunst der Oudheid. In die tijd las Couperus ook The Marble Faun van Hawthorne en Vosmaer's Amazone, werken, die niet nalieten de aantrekkingskracht van Italië intenser te maken.
Onderricht in het Grieks en het Latijn kreeg Couperus van zijn vader. Zijn kennis van de taal van Homeros moet nooit bijzonder zijn geweest. Het debuut van de studie van het Latijn was waarlijk imponerend. ‘Wij begonnen ogenblikkelijk met Vergilius: Arma virumque cano... Ovidius talmde niet lang daarna; Horatius kwam gauw op de proppen; het ging met stoom...’ De auteur van de speelse arabesken heeft er ons echter aan gewoon gemaakt een en ander met een korreltje zout op te vatten... Voor zijn lectuur van Griekse en Latijnse schrijvers nam Couperus later steeds zijn toevlucht tot Franse edities met tekst en vertaling, die hij allerkeurigst liet inbinden in perkament. Ondanks zijn groeiende interesse voor de nieuwe stromingen van de eind XIXe-eeuwse romankunst, bleef Couperus steeds geboeid door de tover van het verleden. Vóór zijn succesvol debuut als romancier met Eline Vere had hij twee schetsen gepubliceerd, die in de tijd van de Renaissance spelen. Zijn allereerste literaire proeven bestonden uit gedichten, waarvan er verscheidene door antieke thema's werden geïnspireerd. Met Couperus' eerste bezoek aan Italië in 1893 ging een lang gekoesterde droom in vervulling. De vrucht van deze kennismaking was de bundel Reisimpressies, die reeds van een levendige belangstelling voor de antieke kunst getuigt. Sedert 1901, toen de auteur zich voor geruime tijd in het Zuiden vestigde, werd het aandeel der Oudheid in zijn oeuvre steeds aanzienlijker. In de ‘blanke steden onder blauwe lucht’ ontstonden nog enkele moderne | |
[pagina 335]
| |
romans, zoals de meesterlijke Boeken der kleine Zielen en Van oude Mensen, de Dingen die voorbijgaanGa naar voetnoot(1). Kenschetsend was het evenwel, dat de schrijver telkens de behoefte gevoelde de grijze atmosfeer van het Noorden, die hij op pregnante, superieure wijze suggereerde, te ontvluchten om zich, als in een extase, onbevangen over te geven aan de antieke vizioenen. Zo dichtte Couperus onder het motto ‘Na de kleine Zielen, en vóór Dionyzos...’: Mijn ziel is twee: een kind van noordewee,
Duikt zij deemoedig onder noordeluchten
En voelt zich één met blauwe lucht en zee.
Maar als de schemervizioenen vluchten
Na 't kleurloos schaadwen duistrer kleinen leed,
Slaakt zij naar blauwe lucht haar jubelkreet;
Voelt zij zich, Dionyzos, met u één,
Blaakt zij uw leven meê...
Aan de Weg der Vreugde (1908), het niet zeer sterke, maar toch karakteristieke verhaal van een vrouw uit het Noorden, die ten onder gaat aan de verzengende zinnelijkheid van het Zuiden, was Couperus' laatste moderne roman. De hedendaagse werkelijkheid zou nog stof bieden voor menig luchtig, speels feuilleton en voor enkele korte schetsen. De motieven voor zijn lange verhalen ontleende de schrijver uitsluitend aan het verleden: de periode van de Italiaanse Renaissance (Lucrezia), het Spanje der Moren (De Ongelukkige)... Geen tijdperk, geen inspiratiebron oefende op Couperus echter een grotere aantrekkingskracht uit dan de Grieks-Romeinse Oudheid.
De Oudheid inspireerde rechtstreeks verscheidene gedichten in de bundels Een Lent van Vaerzen en Orchideeën, alsmede haast alle tussen 1903 en 1907 in Groot Nederland gepubliceerde verzen; verder een aantal romans en novellen over mythologische, legendarische of historische gegevens, n.l. Psyche, Dionyzos, De Berg van Licht, Herakles, Antiek Toerisme, De Komedianten, De verliefde Ezel, De Ode, Xerxes of de Hoogmoed, Iskander, alsmede korte verhalen in de bundels Antieke Verhalen, Schimmen van Schoonheid, Legende, Mythe en Fantazie, Proza.
Van zijn diepgaande belangstelling voor het antiek verleden en de kunst van de Oudheid gaf Couperus ook blijk in de autobiografie Metamorfoze, evenals in menig fragment van de volgende bundels schetsen en reisbeschrij- | |
[pagina 336]
| |
vingen: Reisimpressies, Van en over mijzelf en anderen. De Zwaluwen neêrgestreken, Korte Arabesken, Uit blanke Steden onder blauwe Lucht, Van en over alles en iedereen. Met Louis Couperus in Afrika. In enkele moderne romans, voornamelijk in Langs Lijnen van Geleidelijkheid en Van Oude Mensen, manifesteerde Couperus' liefde voor de Oudheid zich eveneens. Volledigheidshalve vermelden we nog de vertalingen, waarin de Oudheid ook weer overheerst: De Verzoeking van den H. Antonius naar G. Flaubert. De Tweelingbroeders naar Plautus' Menaechmi, twee idyllen van Theokritos, Aristodemos uit het Nieuw-Grieks van Angelopoelos, Caesar and Cleopatra van G.B. Shaw.
***
Na een bezoek aan het Nationaal Museum te Napels schreef Couperus: ‘Wij zullen in onze Antieke Wereld zwelgen als in een schoonheidsorgie, en in een orgie laat men zich gaan naar de grillen der dronkenschap, zonder methode, zonder vooropgesteld plan...’. De posthume ironie van de auteur trotserend, willen wij bij onze vluchtige verkenningstocht in de antieke wereld van Couperus meer nuchterheid en zin voor methode aan de dag leggen. In dit overzicht zal de blik achtereenvolgens naar Hellas en naar Rome worden gericht. Successievelijk zal telkens, op beknopte wijze, worden nagegaan hoe de auteur de inspiratiethema's interpreteerde, die hij ontleende aan de mythologie, de geschiedenis, de literatuur, het geestesleven en de kunst der Oudheid.
***
De eerste sporen van Couperus' belangstelling voor de Helleense mythen vindt men in Een Lent van Vaerzen en Orchideeën. Enkele motieven, zoals die van de Bacchante en van Herakles' strijd tegen de Nemeïsche leeuw, komen later in 's schrijvers verhalend proza terug. Een diepe bezieling zoekt men tevergeefs in deze poëzie, die reeds Couperus' zin voor bevallige sculpturale vormen openbaart. De dichter streefde blijkbaar de koele vormelijke pracht na van de Parnassiens. Hij slaagde er echter niet in zijn poëzie iets van de monumentale klassieke schoonheid te verlenen, die het oeuvre van Leconte de Lisle en de Hérédia bezit. In het symbolische verhaal Psyche - Couperus' werk, dat in schoolbibliotheken belandde en de weg vond naar het hart van dwepende bakvisjes - werd Apuleius' versie van de bekoorlijke antieke legende zeer vrij bewerkt. Door zijn heterogeen karakter - de smachtende Psyche met haar ragfijne vlinderwiekjes doolt rond in een Middeleeuws slot - en de invloed van Flaubert's Tentation de Saint Antoine, doet het sprookje niet erg Helleens aan. Couperus, die de ‘impassibilité’ van de Parnassiens had verzaakt, was niet ontoegankelijk gebleven voor de gevoelswereld van het symbolisme. Een duistere allegorie is Psyche niet geworden. Men treft er verscheidene thema's | |
[pagina 337]
| |
in aan (o.a. de relativiteit van het aardse, het conflict tussen werkelijkheid en illusie), die ook in 's schrijvers eerste romans en novellen voorkomen. De taal is niet vrij te pleiten van maniërisme en, ondanks haar weelderig geflonker, meermaals even koud en star als het juwelen hart van Psyche's zuster Emeralda. De natuurbeschrijvingen verraden de invloed van Couperus' eerste reis naar Italië. Geen wonder, dat de auteur, die zich in 1901 volledig overgaf aan de bedwelming van het Zuiden, in zijn eerste mythologische romans de god van de dronkenschap en het mateloze genot verheerlijkte. Dionyzos is stellig het meest karakteristieke - daarom niet het beste - mythologische verhaal van Couperus. Voor de romancier was heel het werk als één uitbundige, dithyrambe. Dit enthousiasme weerspiegelt zich in een orgie van woorden vol sonoriteit en in een overdadig coloriet. Typerend voor Couperus' hedonisme is de subjectieve interpretatie van het louteringsthema, een hoofdmotief in het leven der Griekse halfgoden. Nadat hij de wereld zijn genot schonk, stelt Dionysos ontmoedigd vast, dat de stervelingen onbekwaam zijn zich op gestyleerde wijze over te geven aan de roes van de onbeperkte wellust. Als artistieke creatie staat Herakles op een hoger peil dan Dionyzos. De schrijver, die opnieuw de figuur van een zichzelf louterende halfgod koos, combineerde en varieerde op vernuftige wijze het disparate materiaal der antieke mythografen. Ondanks zijn titanische lichaamskracht is Couperus' Herakles geen brute, primitieve oermens, zoals de held van Sofokles' drama De Vrouwen van Trachis. Ofschoon er vermoedelijk niet van een directe inwerking mag worden gewaagd, vertoont Couperus' personage meer analogie met bepaalde karaktertrekken van de hoofdfiguur van Euripides' HeraklesGa naar voetnoot(1). De geromanceerde held twijfelt voortdurend aan zichzelf. Hij heeft een zwaarmoedige inborst en een gemoed, dat niet gesloten blijft voor aesthetische ontroeringen. Fijn genuanceerd is de voorstelling van de vrouwen, die het levenspad van de held kruisen. Maar boven Deianeira, Omfale, Iole en Hippolyte stelt Herakles Admete. Zij is hem, sinds zij de heros voor het eerst verscheen, etherisch en onbereikbaar, tussen de zuilen en de rozen van Eurystheus' paleis, de hoogste incarnatie van de liefde ‘de stille, zwijgende en reine liefde, de liefde zonder hoop en verwachting, de éénige liefde...’. Dit Platonisch verlangen is een der meest poëtische motieven in het lyrisch verhaal, dat Couperus wijdde aan de god van het primitieve levensgeweld. Andere figuren van de Helleense godenwereld treden nog op in enkele, steeds kunstig geciseleerde, korte verhalen. Evenals de Alexandrijnse dichters en de irreverentieuse librettisten van La belle Hélène, Orphée aux Enfers en Phi-Phi, verstond onze auteur de kunst de goden en godinnen | |
[pagina 338]
| |
nu en dan van hun Olympische waardigheid en luister te ontroven. Op badinerende, schalkse toon keuvelde hij over de ‘chronique scandaleuse’ van de Olympos. Hij deed het met al de innemende charme en de humor, die zijn beste arabesken en feuilletons eigen zijn.
***
‘Dit is een vreemd boek’ schreef Couperus in de eveneens vreemdsoortige ‘Prologos’ tot Xerxes of de Hoogmoed, het verhaal van de tweede Perzische oorlogGa naar voetnoot(1). Men kan het werk inderdaad bezwaarlijk als een authentieke historische roman beschouwen. Op menige bladzijde respecteerde Couperus schroomvallig het relaas van Herodotos. Karakterontledingen ontbreken haast volkomen. Xerxes, die zichzelf niet ‘au sérieux’ schijnt te nemen, is nauwelijks meer dan een marionet. Terwijl de Perzen na de débacle van Salamis de strijd nog voortzetten onder Mardonios' leiding, bewondert Xerxes, in een goudbestikte mantel getooid, zich in het paleis te Suza voor de spiegel. Zijn evenbeeld viel hem nogal mee, ‘hij begon zich een haan te voelen’ en flirtte met Artaynta, zijn aardig nichtje. De tegenstelling tussen de ontluikende Griekse cultuur van de eeuw van Perikles en de nabloei van de Perzische beschaving wordt slechts oppervlakkig aangeduid. Zelden laat Couperus zijn ironiserende, parodiërende toon varen. Zou Xerxes eenvoudig een sleutelroman zijn? Volgens sommigen is het verhaal van de vorst, die in zijn naïeve hoogmoed de wereldmacht wenste, doch ten slotte een smadelijke nederlaag opliep, in feite een persiflage van het roekeloze avontuur van de Duitse keizer Wilhelm II. Bij nadere beschouwing lijkt deze hypothese trouwens niet onaanvaardbaar. In Couperus' oeuvre blijft Xerxes alleszins een curiosum. Iskander, de roman van Alexander den Groote is een der voortreffelijkste historische romans uit de Nederlandse literatuur. Het aan Quintus Curtius, 's schrijvers voornaamste bron, ontleende motto - ‘Et quem arma Persarum non fregerant vitia vicerunt’ - belicht duidelijk het hoofdthema van de romancier: de onafwendbare physische en morele ondergang van de jeugdige overwinnaar van Azië. Historici zullen wellicht opmerken - en niet ten onrechte -, dat de getourmenteerde held van Couperus eerder een Aziatische dan een Helleense aard bezit. Met zijn verfijnd aestheticisme, zijn spleen, zijn - volkomen gefingeerde - Platonische liefde voor de kinderlijke Stateira, de dochter van de overwonnen Dareios III, welke alterneert met een brandende behoefte aan sensuele genietingen, is deze Alexander karakteristiek voor Couperus' historische romanhelden. Dit geldt ook voor de, door historici nauwelijks vernoemde, eunuch Bagoas, een fatalistische, demonische natuur, die de morele verwording van Alexander bewerkt en aldus de wraak van het | |
[pagina 339]
| |
overweldigde Oosten voltrekt. Afgezien van het intens dramatisch conflict, munt Iskander nog uit door een sterke compositie en door de gloedvolle evocaties van de oude Oosterse wereld.
***
Hoe apprecieerde de moderne Nederlandse schrijver de bellettrie van Hellas? Zijn mythologische verhalen tooide Couperus hier en daar met Homerisch aandoende epitheta en vergelijkingen. Dit bewijst nog niet, dat de sobere, grootse epiek van Homeros hem bijzonder na aan het hart lag. Aischulos wordt terloops voorgesteld in de roman Xerxes of de Hoogmoed, die eindigt met een evocatie der première van de Perzen. Sommige aspecten der primitieve betekenis van de ‘moira’ en de ‘nemesis’ - de motorische krachten van het klassieke drama - vindt men terug in de antieke romans. Aan een diepgaande inwerking van het Griekse noodlotsthema moet echter niet worden gedacht. Het fatalisme, de weerslag van 's schrijvers deterministische levenshouding, manifesteert zich immers in vrijwel alle werken van Couperus. De novelle De Ode, waarvan slechts 250 bibliofielen een exemplaar bezitten, is een zeer vrije fantasie op enkele motieven van Pindaros' XIIde Olympische ode. Het verhaal verheerlijkt de verrichtingen van Xenofoon van Korinthe, die op de 79ste Olympische Spelen (464 v. Chr.) vijf maal de palm der overwinning en bij Couperus bovendien de liefde van de hetaere Kallirhoë verwierf. Pindaros zelf treedt ook op in het verhaal. Het blijft evenwel bij een vage idealiserende voorstelling. De auteur voelde de aesthetische idealen aan, die de oude Grieken bezielden, zodat de spelen niet enkel een exhibitie waren van lichamelijke behendigheid, maar tevens uitgroeiden tot een hoogfeest van schoonheid en kunst. Om de waardevolle weergave van een antiek tafereel benadert De Ode onder Couperus' werken wellicht het dichtst de geest van het klassieke Hellas. Couperus interesseerde zich ook voor de literatuur der Alexandrijnse periode. Hij vertaalde - uit het Frans - twee idyllen van Theokritos, welke hem boeiden door hun pittoresk realisme. Hij bleef evenmin ongevoelig voor het verfijnd erotisme van Longus' pastorale Dafnis en Chloë.
***
In de architectuur en vooral in de sculptuur vond Couperus de hoogste incarnatie van de oude Griekse schoonheid. Zijn verering van de antieke architectuur uitte zich in het haast extatisch dwepen met de overblijfselen van deze kunst. Uren lang kon de auteur genieten van de majestueuse pracht en het lijnenspel van de ruïnes, die zich verheffen op de Akropolis, in Sicilië en te Paestum. Bij de tempel- | |
[pagina 340]
| |
ruïnes gaf Couperus zich over aan de weemoed om het verschemerde verleden, terwijl zuilen, kapitelen en architraven zich in zijn fantasie opnieuw samenvoegden. ‘Om antieke ruïnes te zien en te genieten moet ge verbeelding hebben...’ Onze auteur ontveinsde zich echter niet, dat de superieure aesthetische ontroering, die de aanblik van de ruïnes hem schonk, voor een deel enkel in zijn illusie bestond. Fonkelnieuw, gepolychromeerd en verguld, zoals zij in hun oorspronkelijke staat waren, zouden die monumenten hem vermoedelijk niet dezelfde onweerstaanbare artistieke emotie hebben bezorgd. Een onmiddellijke en directe sensatie van schoonheid ervaarde Couperus steeds bij de sculptuur. ‘Vreemde, geheimzinnige kunst, de beeldhouwkunst. Zij is mij misschien het liefst van alle kunsten. Ik vind het woord niet de hoogste kunst...’ Couperus besteedde zeer weinig aandacht aan de primitieve en archaïsche beeldhouwkunst en aan de sculptuur der eeuw van Perikles. Dit betekent vermoedelijk, dat hij zich innerlijk minder aangetrokken voelde tot deze abstraherende, idealiserende en a-sensuele kunst. Het bevallige lijnenspel en de ‘morbidezza’ der Praxiteliaanse scheppingen, evenals de realistische, effectvolle voortbrengselen van de Hellenistische kunstenaars maakten voor de auteur de volwaardigste manifestaties uit van de Griekse plastiek. En hierbij ontging de meermalen onverholen neiging naar androgynische lichaamsvormen Couperus' aandacht niet. De Griekse sculptuur oefende vaak een konkrete invloed uit op 's schrijvers verhalend werk. Menigmaal getuigt de voorstelling van antieke goden en stervelingen - men denke aan de athleten in De Ode - van een uitgesproken sculpturale visie. Hun authentieke waarde danken de verhalen van de schrijver tevens aan een paganistisch aandoende verheerlijking van de schoonheid van het menselijk - vooral dan het mannelijk - lichaam. Verscheiden passages werden onmiskenbaar geïnspireerd door een bepaald antiek beeld, dat Couperus bij zijn omdolingen in de musea had bewonderd. We vermelden slechts de z.g. Thespische Eros en de Atlas van het Vaticaan, de Artemis van het Louvre, de diverse Dionysos-beelden en de Herakles Farnese te Napels, de dromerig-sensuele liggende Hermafroditos (Florence, Napels), de Praxiteliaanse Faun (Capitool te Romee), enz. Slechts één voorbeeld. Na een lange achtervolging is Hrakles er in geslaagd, de slanke Kerynitische hinde te vangen. ‘Zij lag onder hem, den hijgenden hals gerekt, dien hij haar achterwaarts rukte, zijn beide vuisten thans aan haar gouden gewei, haar éene voorpoot gekromd in het ijle, de andere verwrikt onder haar hijgende flank; één achterpoot gansch gestrekt, de andere pijnlijk trillende ter zijde geweerd...’ Ontegenzeggelijk dacht de romancier hierbij aan de bevallige Hellenistische bronzen groep van Herakles en de hinde in het museum te Palermo.
***
In de geest nemen wij thans afscheid van Hellas om ons, steeds met Louis Couperus als gids, naar het oude Rome te begeven... | |
[pagina 341]
| |
Al dadelijk stelt men vast, dat een belangrijke periode van Rome's geschiedenis, het tijdperk van de Republiek, Couperus niet vermocht te boeien. De classicus Prof. W.E.J. Kuyper suggereerde de romancier eens een historisch verhaal te schrijven met Cicero als centrale figuur. Onze auteur maakte zich echter met een Jantje van Leiden van het voorstel af. Het heeft er dan ook alle schijn van, dat hij zich niet thuis voelde in het Republikeinse Rome. Zijn belangstelling voor de Romeinse wereld - men mag zelfs zeggen voor de hele Oudheid - concentreerde zich in de eerste plaats op het Keizerrijk en vooral op het late Imperium. Deze periode met haar intense innerlijke spanning, haar ‘sublime decadence’ had voor hem een magische bekoring. Couperus schreef eens, dat hij zich soms voelde als een gereïncarneerde Romein uit het late Keizerrijk.
De persoon van de keizers domineert in het werk van de meeste antieke historici, wier geschiedschrijving doorgaans een uitgesproken anekdotisch karakter draagt. Van zijn kant legde ook Couperus een bijzondere interesse aan de dag voor hen, die met de keizerlijke waardigheid waren bekleed. In vele gevallen is de voorkeur voor een of andere heersersfiguur typerend voor de aard van 's schrijvers antieke emoties.
Suetonius' bijzonderheden over de uitspattingen van Tiberius op Capri prikkelden de verbeelding van de romancier, die zich wel niet zal hebben afgevraagd, of de aangehaalde feiten authentiek waren. Aan de waanzin, de perversiteit en de excentrieke grillen van Caligula wijdde Couperus een suggestieve schets. Met de naïeve onbeholpenheid van Claudius amuseerde hij zich kostelijk in de luchtige novelle De Naumachie (Schimmen van Schoonheid). Hij interesseerde zich verder voor de psychopathische afwijkingen van de misanthroop Domitianus, voor de gecultiveerde schoonheidsminnaar Hadrianus, voor de wrede, ontaarde Commodus en voor Gallienus, de schertsende, zorgeloze levensgenieter. Couperus bewonderde Julianus, die wanhopig streed tegen de ondergang der paganistische wereld, maar de sobere, ascetische levenswijze van de Apostaat kon hem veel minder bekoren. Zelf schreef Couperus - o.a. in de poëtische, stemmingsvolle schets De Dood van Vesta (Antieke Verhalen) - met een intens heimwee over de uitstervende Oudheid.
Hoog boven alle historische personages uit de antieke wereld troonde in Couperus' verbeelding Helegabalus, de Syrische knaap, die op veertienjarige leeftijd met het keizerlijk purper werd getooid en vier jaar later, in 222, om het leven werd gebracht. Helegabalus is de held van De Berg van Licht, Couperus' meest lijvige Romeinse historische roman.
Reeds lang vóór de publicatie van dit werk (1906) moet de extravagante Imperator Couperus' aandacht hebben gewekt. In Ariadne, de roman van Ouida, waarmede de jonge Couperus dweepte, komt een allusie voor op de lichamelijke schoonheid van de knaapkeizer. In het museum van het Capitool | |
[pagina 342]
| |
te Rome zag de auteur in 1893 een buste van Helegabalus, ‘leelijk en geheel niet gevend de charme van den vrouwe-schoonen zonnepriester’. Verder bewonderde de romancier L'Agonie van Jean Lombard, een verhaal uit de tijd van Helegabalus. In De Berg van Licht wilde Couperus doordringen tot de essentie van het decadente Imperium van de IIIde eeuw. De werkelijke beweegredenen waarom de auteur Helegabalus als romanheld uitkoos, liggen o.i. evenwel in dezelfde sfeer als Couperus' belangstelling voor bepaalde tegennatuurlijke elementen, die in de Oudheid een niet te onderschatten betekenis hadden. Een en ander verder bedekt latend met de sluier der discretie, weze slechts vermeld, dat de uitbeelding van de bevallige, hermafroditische Helegabalus voor Couperus een bijzondere bekoring moet hebben gehad. Aelius Lampridius, een der Scriptores Historiae Augustae, excuseerde zich op schuchtere wijze voor het beschrijven van Helegabalus' ‘vita impurissima’. Intussen was hij, evenmin als Herodianus en Dio Cassius, spaarzaam met zijn details over 's keizers buitensporigheden. Couperus idealiseerde Helegabalus als de incarnatie van alles, wat de post-klassieke Oudheid inhield aan geraffineerd aestheticisme, sensualiteit en onbestemde mystieke verzuchtingen. De geromanceerde Helegabalus is een consequente transpositie geworden van 's schrijvers Dionysos, een soort ‘Uebermensch’, wiens amoraliteit, juist door haar bovenmatig karakter, een schijn van ethische verantwoording moet krijgen. Na een aanvankelijke collectieve roes was de Romeinse bevolking niet in staat de essentie aan te voelen van Helegabalus' ‘levenskunst’. Meer nog dan in Dionysos, de god der vreugde, wilde Couperus zich metamorfoseren in Helegabalus om de artistieke illusie te beleven van een volkomen overwinning op alle normen en conventies. Naarmate het verhaal vorderde, liet de romancier zich steeds meer door zijn onderwerp meeslepen.Ga naar voetnoot(1) Het laatste deel van De Berg van Licht met de gruwelijke scène van de moord op de keizer is geschreven met een ontstellende passie en een gloed, die in Couperus' oeuvre wellicht hun weerga niet vinden.
***
Door zijn literatuur en zijn geestesleven sprak het keizerlijke Rome meer tot Couperus' kunstenaarstemperament dan Hellas. Voor Horatius, de bekoorlijke zanger van de zorgeloze levensvreugde, de charmante causeur, de virtuoos van het ‘ridendo dicere verum’, kon onze auteur moeilijk ongevoelig blijven. In een van zijn sierlijke luchtige schetsen, Begeertes naar kleine Wijsheden (Korte Arabesken), | |
[pagina 343]
| |
maakte Couperus de leus ‘Carpe diem’ tot een symbool van zijn eigen dandyisme en scepsis. Ovidius, die bovendien wordt voorgesteld in de korte schets De balling van Tomi (Antieke Verhalen), genoot een bijzondere voorliefde. In vele passages van Couperus' mythologische verhalen weerklinkt een echo van de Alexandrijnse verfijning, de badinerende toon en het gracieus erotisme van Ovidius. Meer dan eens nam de invloed van de Latijnse dichter een duidelijke vorm aan. In Komedianten blijkt menige bezoeker van het theater de adviezen, die de vernuftige auteur van de Ars Amatoria verstrekte, op zijn duimpje te kennen. De zorgvuldig geselectionneerde ingrediënten, welke bij Helegabalus' ochtendtoilet worden gebruikt, zijn precies dezelfde als die, waarvan de Romeinse schonen zich op aanraden van Ovidius bediendenGa naar voetnoot(1). Het Satyricon van de libertijnse Petronius, de ‘arbiter elegantiae’ ten tijde van Nero, inspireerde Couperus tot een luchtige, originele parafrase in Antieke Verhalen. Couperus koesterde een grote verering voor de ‘vis comica’, het realisme en de virtuositeit van de voornaamste der Latijnse toneelschrijvers. Plautus leefde evenwel in een tijd, die Couperus geen bijzonder belang inboezemde. De roman De Komedianten. waarin niet alleen de komedies, maar ook het realisme van Plautus bezielend hebben gewerkt, speelt ten tijde van Domitianus. In dit levendige en gave verhaal offerde de schrijver slechts zelden aan de ‘écriture artiste’. De hoofdfiguren zijn twee jonge belhamels, die zich vaak ongegeneerd uitdrukken in een Hollands argot-taaltje. In de majestueuse Romeinse thermen weergalmt zelfs een allusie op een populaire, pittoreske tijdgenoot van Couperus, de Hagenaar Had-je-me-maar. Nog enkele andere figuren uit de zilveren eeuw der Latijnse literatuur komen in De Komedianten voor het voetlicht. Couperus had blijkbaar een zwak voor de bohème-natuur en de geciseleerde epigrammen, vol ondeugende, gewaagde spitsvondigheden van Martialis. In Juvenalis' meedogenloze zedenschilderingen waardeerde Couperus vooral de fait-divers. Onze romancier nam het de satyricus echter kwalijk, dat deze het gewaagd had de geest van een tijd te hekelen, die hij zelf juist uitermate interessant vond. De bekende verzen van Juvenalis parodiërend, gewaagde Couperus van ‘die deugdvolste oogenblikken der legendarische Romeinsche Republiek, toen de mannen slechts dapper waren, en de vrouwen slechts sponnen en weefden en baarden’Ga naar voetnoot(2). Veel beter kon Couperus de aristocratische prozaïst Plinius Secundus lijden, die mensen en dingen van zijn tijd op bezadigde, begrijpende wijze beoordeelde. | |
[pagina 344]
| |
Hoe stond Couperus tegenover de filosofische en religieuse stromingen, die in het keizerlijke Rome floreerden? Onze mondaine levenskunstenaar en aestheet had zeker geen stoïcijnse natuur. Door zijn hedonistische aanleg had de schrijver veel meer van de eigenschappen, die doorgaans aan een epicurist worden toegeschreven. Uit menige allusie in zijn verhalen blijkt, dat Couperus wel belang stelde in sommige exotische, in hoofdzaak Oosterse religies, die zich in het antieke Rome hadden verspreid. Een verheven incarnatie van het Christendom was voor de romancier de evangelist Johannes, die een korte verschijning maakt in De Komedianten. De toespelingen op de cultus van Rhea Kubele en op de thaumaturg Apollonius van Tyana, liggen in de sfeer van 's schrijvers behoefte aan een vage mystiekGa naar voetnoot(1). De ideologische motieven - voor zover men hiervan mag spreken bij Couperus, die veel meer emotief dan cerebraal was aangelegd - waarmede de romancier van De Berg van Licht Helegabalus' excessen poogde te verantwoorden, berusten op een vrije interpretatie van principes der libertijnse sectes van het Syrische gnosticisme. Iemand naar het hart van Couperus was ook Apuleius van Madaura, de originele, virtuose literator met de onbestemde verzuchtingen van de laatantieke intellectueel. Aan Apuleius' Metamorphoseon (Asinus Aureus) ontleende onze auteur verscheiden motieven voor zijn Psyche. Hij inspireerde zich tevens op de Latijnse roman voor De Verliefde Ezel. De oorspronkelijkheid van onze auteur treedt duidelijk aan het licht, wanneer men zijn versie vergelijkt met die van de classicus P. van Limburg Brouwer (Een Ezel en eenig Speelgoed, 1842). Wegens de stylistische verfijning, de speelse humor en de schitterende fantasie behoort De verliefde Ezel stellig tot de beste werken van Couperus.
***
Als vurig minnaar van Rome's verleden dweepte Couperus ook met de architecturale verwezenlijkingen en de kunstschatten van het antieke wereldrijk. Zijn historische verhalen stoffeerde hij met menige reconstructie van gebouwen uit het oude Rome. Sporadische onnauwkeurigheden op archaeologisch en topografisch gebied doen geen afbreuk aan het feit, dat de auteur zich over het algemeen op voortreffelijke wijze documenteerde. De aanblik van de Romeinse ruïnes riep voor Couperus een geschiedenis op, waarmede hij meer vertrouwd was dan met de Griekse. Zeer knap is de reconstructie van Hadrianus' luxueuse residentie te Tibur (Tivoli) in Antieke Verhalen. De evocatieve schets De Dood van Vesta dankte haar | |
[pagina 345]
| |
ontstaan aan de schaarse overblijfselen van het Huis der Vestalinnen op het Forum Romanum. De realistisch geboetseerde bustes van keizers trokken Couperus het meest aan in de Romeinse sculptuur. Bij de voorstelling van Helegabalus liet de romancier zich, evenals voor zijn Dionysos, inspireren door het Hellenistische Hermafroditos-type. Een bron van schoonheid waren ook de Grieks-Romeinse fresco's en mozaïeken. Terecht ontwaarde Couperus in de vroegste uitingen der Christelijke kunst de invloed van heidense, profane motieven. De reële inspiratie van de Christelijke kunstenaars interpreteerde hij evenwel op een subjectieve wijze, die kenschetsend is voor zijn heimwee naar de paganistische oude wereld. *** Couperus dweepte met de Oudheid, niet zoals een classicus, een historicus, een kunstcriticus het doet, maar als een literator, wiens belangstelling voor het antiek verleden, of liever voor bepaalde aspecten ervan, uiteraard een veel subjectiever karakter vertoont. Een analyse van 's schrijvers belangstelling - men zou beter van een passie gewagen - laat dan ook toe de essentie van Couperus' artistieke persoonlijkheid te benaderen. Couperus' oeuvre kan men in diverse reeksen indelen: moderne en historische romans, reisverhalen, feuilletons, enz. Door deze productie met haar gevarieerd karakter loopt evenwel een vaste lijn. Sommige aspecten van 's schrijvers karaktertypering (verfijnd aestheticisme, indolentie, Platonisch verlangen...) komen bij voorbeeld even goed voor bij sommige fin de sièclefiguren uit de Haagse romans, als bij personages uit de antieke verhalen. Zo bestaat er een merkwaardige overeenkomst tussen de indolente, fatalistische Vincent, die de overgevoelige heldin van Eline Vere (1889), Couperus' eerste roman, onweerstaanbaar boeit en Bagoas, die op demonische wijze in 's schrijvers laatste verhaal Iskander (1920) het innerlijk van Alexander de Grote ondermijnt. De charmante, vaak ondeugende auteur van de arabesken legde zijn ‘wufte pen’ niet automatisch terzijde, wanneer hij de antieke muze ter wille was. Ieder werk van Couperus bewijst ten slotte, dat de auteur de liefde voor het mooie woord nooit verzaakte. Wat is er dan specifiek eigen aan de antieke werken? Ondanks alle historische inspiratiebronnen bevindt men zich bij onze literator steeds voor een kunst der verbeelding. De antieke wereld, die Couperus schiep, verschilt dan ook niet essentieel van de wereld der romantiek. De zojuist genoemde typische eigenschappen van Couperus' romanpersonages krijgen in de antieke werken - men denke o.a. aan Dionysos, Alexander de Grote en vooral aan Helegabalus - een bijzondere belichting en een sterk verhoogde intensiteit. Zijn behoefte aan een gestyleerde levenskunst, aan een verfijnd aestheticisme en een ‘gesublimeerde’ amoraliteit kon de auteur alleen bevredigen in de wereld van zijn illusie. Dit is de fundamentele zin van Couperus' grote liefde voor de Oudheid. Theo BOGAERTS Jr. |
|