Wij moeten ons dan ook niet verwonderen over uitlatingen, zoals men enkele maanden geleden in ‘Wording’, het tijdschrift van het ‘Algemeen Verbond der Oudleerlingen Bonden’, lezen kon.
‘Zo hebben wij dit jaar kunnen beleven hoe, dank zij de bourgeoisie, Benoit tot een nieuw symbool is uitgegroeid. Het beste bewijs, dat van Benoit haast alleen nog maar de naam bekend was, dat zijn werken haast zeldzaam worden uitgevoerd, terwijl iedere uitvoering nu voorafgegaan wordt door het Vaderlands Lied en de Vlaamse Leeuw.
‘Dit Benoit-jaar, dat door de enen positief beaamd, door anderen weer met een sceptisch glimlachje bekeken wordt, laat twee mogelijkheden open: Of Benoit belandt terug in de halve vergetelheid, waarin hij door gebrek aan blijvende artistieke waarden verzeild was, of hij krijgt een plaatsje in de stofferige rij van onze symbolen, waar hij in gezelschap van Jan Breydel en Pieter De Coninck, naast Conscience, die zijn volk leerde lezen, de Benoit wordt, die zijn volk leerde zingen.’
Bij eerste lezing is men geneigd deze uitlating van een student als een jeugdige onbezonnenheid glimlachend voorbij te gaan. Doch zelfs indien deze woorden zonder nadenken werden neergepend, wat niet het geval is, veropenbaren zij een geestesgesteldheid, die de uitstraling van het Benoit-jaar in de toekomst wel onvruchtbaar zou kunnen maken.
Dat de jeugd Benoit bij de ‘stofferige symbolen’ wil ter zijde stellen, is in de grond minder kwaad dan het woord ‘stofferig’ zeggen wil. Een cultureel patrimonium kan op niets anders berusten dan op ‘stofferige symbolen’. De beste wijn berust ook in stofferige flessen. Doch de jonge essayist gaat veel verder: ‘Benoit wordt nog slechts uitgevoerd als het Vaderlands Lied en de Vlaamse Leeuw er bij komen!’
Hiermede wordt brutaal de waarheid gezegd. Daar waar Liszt, Smetana, Grieg, Glinka, tijdgenoten van Benoit die in eigen land ongeveer dezelfde strijd als de meester voerden, nog haast dagelijks op alle programma's in de wereld verschijnen, blijft de naam van Benoit slechts beperkt tot Vlaamse programma's.
Er blijft alleen te onderzoeken of die toestand het gevolg is van onvoldoende muzikale waarden of van een verkeerde belichting van het oeuvre van de meester.
Benoit kan moeilijk loskomen van ‘De Feestklok van Vlaanderen’, een symbool dat slechts een deel van zijn werk omvat, het deel dat gaat van de ‘Rubenscantate’ tot de dood van de meester, met daartussen een poging tot ontsnapping aan het actualiteitscomponeren met ‘De Rijn’. De hoogtepunten van het cantate-werk krijgen wij met de ‘Rubenscantate’, ‘Conscience Herdacht’ en ‘De Wereld in’ die, alhoewel streng plaatselijk van inspiratie en betekenis, door de eigenaardigheden van de melodische taal tot het peil van algemene kunstwaarde uitgroeien, zonder nochtans de normen van de volkskunst te boven te gaan. In de andere cantaten heeft Benoit heel veel geofferd