Nederland en België allerlei vormen aangenomen en allerlei gelegenheden aangegrepen. In de laatste tijd vooral is het vraagstuk op luidruchtige wijze in de pers van Noord en Zuid besproken geweest. Mijn doel is alleen geweest U te herinneren aan hetgeen reeds omstreeks 1850 vóór een halve eeuw werd gedacht en gezegd over die heerlijke droom, waarvan de toekomst in het leven der beide koninkrijken, Nederland en België wellicht onafscheidbaar is’.
Door verschillende aanwezigen werd op het congres van 1906 in verband met de economische, militaire en andere aangelegenheden de vraag gesteld of een economische unie tussen Nederland en België gewenst en mogelijk was.
Daar in een zo beperkt tijdsbestek daarop niet kon geantwoord worden stelde Paul Fredericq de volgende motie voor:
‘Het congres, overwegende dat elke toenadering tussen Noord en Zuid gebeuren zal in de geest der Nederlandse congressen, drukt de wens uit, dat het vraagstuk van economische, militaire en andere toenaderingen zou verzonden worden naar het Algemeen Nederlands Verbond, dat een commissie zal benoemen van vakmannen, om het vraagstuk te bestuderen.’
De motie werd aangenomen bij eenparigheid van stemmen.
Ten slotte vermelden wij hier nog wat in verband met deze strekking op economisch gebied in het verslag van de vertegenwoordiger der Nederlandse regering, de h. J.A. Heuff aan de minister van Binnenlandse Zaken te 's Gravenhage wordt verklaard:
‘1906. - Verder komt mij als een gewichtig verschijnsel voor, dat het door overlevering gewaarmerkte taal- en letterkundig congres enigszins achter de schermen begint te geraken, en vervangen wordt door een congres voor sociale en economische belangen, wat ook hierdoor de verklaren is nu de letterkundigen als Conscience, Jan van Beers, Heremans, Van Elsten, Matthijs de Vries, Nicolaas Beets, J.A. Alberding Thijm, Jan Ten Brink, Schaepman, om slechts enkelen te noemen, die ik er gekend heb, allengs verdwenen zijn.
‘Er is zelfs een voorstel gedaan om de bijeenkomsten in het vervolg Algemeen-Nederlandse Congressen’ te noemen en de afdeling Taal- en Letterkunde niet als het voornaamste doel, maar als een onderdeel te beschouwen. Op het congres te Kortrijk in 1902 is ten dezen opzichte besloten aan de bestaande afdeling er nog een toe te voegen, die der ‘Nederlandse Stambelangen’ en het blijkt dat aan deze sectie het leeuwenaandeel toegekend wordt in de beraadslagingen, vooral door onze Zuiderbroeders, zodat de algemene vergadering aan dit onderzoek een groot deel van de tijd heeft moeten inruimen. Het zijn vooral de Zuidnederlanders (zoals vele Vlamingen zich bij voorkeur noemen) die in deze afdeling het woord voeren en zij stellen economische, sociale en handelsbelangen op de voorgrond.
‘Zij spreken over verlaging der spoortarieven tussen Nederland en België, over goedkope pleziertreinen, over het toelaten van Nederlandse stuurlieden in de Belgische koopvaardij, over samenwerking van de landbouw in Noord en Zuid op buitenlandse markten, over verlaging van post-, telegraaf- en telefoon-