De Vlaamse Gids. Jaargang 36
(1952)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
In memoriam Constant Permeke (31 juli 1886 - 4 januari 1952)Ga naar eindnoot+CONSTANT PERMEKE is niet meer. Velen wisten hem sedert een paar weken veroordeeld, doch allen hoopten - tegen elke diagnose in - dat zijn ijzeren gestel de bovenhand zou halen. Het heeft niet mogen zijn en in de volle fleur van een kloek bestaan, werd hij weggerukt. Vijf en zestig jaar. 't Is te vroeg: al te vroeg. Een blind noodlot slaat achtereenvolgens vroegtijdig onze grootste figuren neer. Frits van den Berghe was amper zes en vijftig en Gust De Smet zes en zestig jaar, toen de dood hen achterhaalde. Voor de derde maal zijn wij in ons duurbaarst bezit beroofd geworden, want niemand zal ons ooit geven, wat deze drie, met een beetje meer geluk, ons nog hadden kunnen schenken, jaren, jaren lang. Jean Rostand heeft gelijk, waar hij schrijft: ‘La mort prématurée d'un savant retarde la civilisation, mais par celle d'un grand artiste elle se trouve frustrée.’ Permeke had een gestel en een vitaliteit om de leeftijd van Tiziano te bereiken en wat heeft die andere reus van de schilderkunst, na zijn vijf en zestigste jaar, nog geschapen! Permeke is niet uitgebloeid, verdord en versteend. In volle scheppingskracht en in gestadige activiteit werd hij geveld, juist als op die akelige Augustusdag van 1914 toen de mitrailleurkogels hem, tijdens de Slag om Antwerpen, tegen de grond smakten. Zijn ganse allure was voor ons een symbool van de onverwoestbaarheid geworden en een groot deel van zijn physische verschijning straalde uit zijn werken. Zijn brede schouders, zijn gespierde nek, zijn zware schedel, zijn wijde armenzwaai, zijn stem, zijn lach, zijn handdruk, alles aan hem sprak van levensdrift, levensvreugde, gulzig en vol solied zelfvertrouwen. Een worstelaarsnatuur met een worstelaarscarrure. Indien het waar is, dat ieder schilder zijn leven lang zichzelf schildert, zelfs al maakt hij stillevens en landschappen, dan zal men steeds aan de hand van zijn oeuvre, Permeke, de mens en zijn ziel, kunnen opbouwen. Hij zit voor honderd ten honderd in elk van zijn figuren, zijn boeren, zijn boerinnen, zijn vissers, zijn matrozen, zijn dierstudies, zijn landschappen. Hij is de grote Pan, alles en allen omvattend in die onstuimige omarming, die hem eigen was. De hele schepping heeft hij liefgehad en bezeten op zijn manier, mannelijk dominerend, krachtig en oprecht, zonder er doekjes om te winden, vierkant op de man af, maar begrijpend. O! zó begrijpend! Elke lieftalligheid, elke sentimentaliteit, elke flauwigheid was hem vreemd, doch hij wist hoe men een mens en een paard moet aanpakken, met de handen, met de stem en met het hart. De mensen en de dieren en de dingen gaven zich aan hem bloot, want hij was de grote, sterke broer. | |
[pagina 212]
| |
Hoe dikwijls heeft men hem niet vergeleken met een natuurkracht, een orkaan, een Dionysos. En hij was dit alles, doch niet als een dolle stier, dronken van eigen uiterlijk geweld. Mij deed hij altijd denken aan een Noors patriarch, wijs en bedachtzaam, die alle waters heeft doorzwommen, die zijn mensen en zijn beesten, zijn weiden en zijn akkers kent, die weet wat de wind brengt en 't kaf van 't koren kan onderscheiden. Zijn domein was de hele schepping die binnen zijn horizont lag. Ik heb nooit een stadsmens ontmoet, die zich zó volkomen met het platteland en met de zee, met de lucht en met de aarde heeft weten te vereenzelvigen als Permeke. De aarde, die hem opneemt, zal hem zacht zijn en iedere vezel van zijn lichaam verwerken in het eeuwig cosmisch leven, dat haar bezielt, hij die de aarde zó goed begreep, de aarde én de wezens die er van eten, die er op werken, er op liefhebben, leven en sterven, te midden van de wind en de wolken, de nevel en de sneeuw, en het licht dat ons allen leven doet. Hij die in zijn loopbaan duizenden en duizenden boeren en boerinnen, vissers en visvrouwen, paarden en koeien, hoeven en bomen had geschilderd, getekend en gekneed, had al lang geen modellen meer nodig. Hij droeg de synthesis van de schepping in zich, in zijn bloed, in zijn hersens en in zijn handen. Wat hij heeft gegeven reikt boven het anecdotische, het toevallige, het banale. Zijn kleine, vinnige ogen, onder de borstelige wenkbrauwen, zagen wat wij niet zien, de geheime structuur der dingen, het essentiële in het ordeloze, het eeuwige in het tijdelijke. Natuurlijk had hij een verbazend talent, een verbluffend gemak bij het schilderen, doch niet dérhalve is hij groot, doch omdat hij met dit talent iets algemeners, iets diepers, iets edelers dan de werkelijkheid heeft geschapen. Een nieuw Lied von der Erde! dat Millet zó schuchter had ingezet. Een werkelijkheid van een hogere, geestelijke waarde. Een oeuvre, dicht genoeg bij de realiteit om herkenbaar te zijn en ver genoeg van de realiteit verwijderd om tot denken, tot dromen aan te zetten. Al heel spoedig zullen wij gaan inzien, wat een ontzaglijke zwarte leemte zijn heengaan in ons artistiek leven heeft geslagen. Hij, die geen leerlingen heeft gevormd, doch aan wiens invloed geen levend schilder in Vlaanderen, van zijn generatie en van de volgende, is ontsnapt, bleef voor allen een nobel voorbeeld van werkkracht, volharding, durf en overtuiging. Hij was de goede stuurman, die niet vraagt in zijn vaarwater te zeilen, doch richting geeft om, elk met zijn eigen riemen, dapper op hetzelfde doel te stevenen. Wie die leemte zal aanvullen is vooralsnog niet uit te maken. Er zal veel en naarstig en goed moeten geschilderd worden in Vlaanderen, om dat verlies te vergoeden. Te meer, daar de jongere talenten reeds voor andere problema's van geestelijke en vormelijke aard staan. Voor hen is - hoe paradoxaal het moge klinken - Permeke reeds voorbijgestreefd. Hij die in de ogen van sommigen nog doorgaat voor de barbaar van het Modernisme, behoort in feite | |
[pagina 213]
| |
reeds tot de klassieke figuren van het Europees Expressionisme. Het is goed, dat de jongeren elders dan bij hem, hun inspiratie gaan vinden en zoeken, om, zo mogelijk, nog beter te schilderen. Maar voor alles blijft hij dé grote baas. Over enkele jaren zal men gaan inzien, dat hij in feite nog groter was dan wij dachten. Vooral het buitenland zal ons dat aantonen, het buitenland dat zijn heengaan even sterk heeft getroffen als ons. Hij was, laten wij eerlijk zijn, de laatste levende internationale figuur, waarmee wij in de vreemde, sinds de dood van Ensor, konden uitpakken. Hij is een schilder van zo'n formaat, dat hij in Mexico als in Finland, in Italië als in de Verenigde Staten, overal, waar mensen vatbaar zijn voor een Kunst, episch van vorm en diep menselijk van emotie, eerbied en bewondering afdwong. Een ganse tijd heeft het de schijn gehad, zo verrassend nieuw was zijn stijl, dat Permeke als een meteoor uit de lucht was gevallen, als een onverklaarbaar phenomeen - un phénomène de la nature - klonk het aldoor. Het leek maar zo, omdat wij met onze neus op de feiten stonden en niet inzagen, dat Permeke een der constanten - zijn voornaam klinkt als een levensmotto - van de Vlaamse schilderkunst uitmaakt. André Lhote heeft het vijf en twintig jaar geleden reeds gezegd: ‘Je pratique assez les Flamands pour m'apercevoir qu'ils ont conservé leur goût pour l'expression par la déformation. Ils sont incorruptibles....’ De meest moderne onzer meesters uit de XXste eeuw is juist diegene geweest, die naar vorm en inhoud, plastisch en coloristisch de taaie traditie van Bruegel en van de Vlaamse Barok, over Ensor heen, heeft voortgezet. Het moest volgen, om met Shakespeare te spreken, als de dag op de nacht. Nu is de nacht over hem gekomen. Het grote atelier te Jabbeke moet triest en verlaten staan, nu dat onstuimige hart er niet meer klopt, maar de figuren aan de wand, de beelden beneden, de honderden schilderijen in de huizen, in de musea en op de tentoonstellingen voeren hem de onsterfelijkheid in. Zij bevestigen de zegswijze, die wij hem in de hardste periode van zijn strijd tegen moedwil en onbegrip zó dikwijls hoorden uitspreken: ‘Jongens, zij krijgen ons niet dood.’ Em. LANGUI |
|